ECLI:NL:RBNHO:2023:8734

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
3 september 2023
Zaaknummer
AWB-23_1074
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van PW-uitkering; onzorgvuldig onderzoek en belangenafweging

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Eiseres ontving vanaf november 2017 een uitkering, maar deze werd ingetrokken over de periode van 21 november 2021 tot en met 7 januari 2022, omdat verweerder het recht op bijstand niet kon vaststellen door onduidelijkheid over haar verblijfplaats. Eiseres had geen gehoor gegeven aan verzoeken om informatie, wat leidde tot de opschorting van haar uitkering. De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2023 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke belangenafweging is gebaseerd. Verweerder heeft niet aangetoond dat er voldoende rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres, zoals de brand die haar woning verwoestte. De rechtbank stelt vast dat de intrekking en terugvordering niet op een zorgvuldige wijze zijn uitgevoerd, en dat verweerder niet heeft voldaan aan de verplichting om een belangenafweging te maken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor eiseres recht heeft op bijstand voor de betreffende periode.

De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht en de proceskosten van eiseres moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, en is openbaar uitgesproken op 25 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/1074

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad

(gemachtigden: mr. R. Mulder-Lekkerkerker en O. Bekkaoui-Ebbing).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar uitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met het besluit van 2 mei 2022 heeft verweerder de uitkering van eiseres ingetrokken over de periode van 21 november 2021 tot en met 7 januari 2022. Verweerder zegt het recht op bijstand over die periode niet te kunnen vaststellen vanwege onduidelijkheid over haar verblijfplaats in die periode.
1.2.
Met het bestreden besluit van 10 januari 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door [tolk] (tolk), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontving vanaf november 2017 een uitkering op grond van de Pw, naar de norm voor een alleenstaande ouder. Zij woonde op het adres [adres 2] te [plaats 2] Op 21 november 2021 is brand uitgebroken in die woning. Door de brand was de woning niet meer bewoonbaar. Eiseres woont vanaf 21 februari 2022 aan de [adres 1] te [plaats 1] .
3. Verweerder heeft van de brand vernomen in februari 2022 via een interne melding. Verweerder is daarop een onderzoek gestart.
4. Verweerder heeft eiseres op 8 maart 2022 verzocht om vóór 18 maart 2022 kopieën in te leveren van alle bankafschriften van alle rekeningen waarover eiseres kan beschikken vanaf 1 november 2021, de huurovereenkomst nieuwe woning, de maandelijkse huurbetalingen, een betalingsbewijs van verblijf in het hotel van 8 januari 2022 tot en met 21 februari 2021 en verifieerbare en controleerbare bewijsstukken waaruit blijkt waar eiseres heeft verbleven tussen 21 november 2021 en 7 januari 2022.
5. Omdat eiseres hier geen gehoor aan heeft gegeven heeft verweerder bij besluit van 31 maart 2022 het recht op uitkering opgeschort vanaf 18 maart 2022 en een hersteltermijn geboden tot 14 april 2022. Eiseres heeft op 11 april 2022 de factuur van B&B [naam 1] met een bankafschrift met de overmaking van het geld en de huurspecificatie van [naam 2] overgelegd.
6. Bij het primaire besluit trekt verweerder de bijstand over de periode van 21 november 2021 tot en met 7 januari 2022 in omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld vanwege onduidelijkheid over de verblijfplaats van eiseres in die periode. De intrekking is gebaseerd op artikel 54, derde lid van de Pw. De teveel betaalde bijstand van netto € 1600,54 vordert verweerder terug op basis van artikel 58, tweede lid, onderdeel a van de Pw. Verweerder gaat over tot inhouding op de maandelijkse uitkering van een bedrag van € 54,59 (= 5% van de voor haar geldende norm).
7. Eiseres maakt bezwaar en hangende bezwaar legt zij verklaringen over van vrienden ( [naam 2] , wonende [adres 3] en [naam 3] , wonende [adres 4] ), die verklaren dat zij in die tijd bij hen heeft ingewoond. Op 28 december 2022 vindt een telefonische hoorzitting plaats. Na de hoorzitting heeft verweerder de bewoners van de door eiseres opgegeven verblijfsadressen telefonisch benaderd.
8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder stelt dat eiseres, ondanks meerdere duidelijke verzoeken daartoe, geen duidelijkheid heeft gegeven over haar verblijfplaats tussen 21 november 2021 en 7 januari 2022. Ook in bezwaar is die duidelijkheid niet verschaft. Eiseres heeft daarmee de inlichtingenplicht van artikel 17 van de Pw geschonden, als gevolg waarvan verweerder het recht over die periode niet kan vaststellen. De uitkering is daarom terecht en op goede gronden ingetrokken en teruggevorderd.
Dringende reden om van terugvordering af te zien of het bedrag te matigen ziet verweerder niet.

Standpunt eiseres

9. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit strijdig is met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel. Zo had verweerder volgens eiseres haar in de gelegenheid moeten stellen om zonodig de ingebrachte verklaringen aan te vullen en te reageren op de ontwikkelingen na de hoorzitting.
Daarnaast vindt eiseres dat de menselijke maat uit het oog is verloren; zij is door een brand haar woning kwijtgeraakt en wordt nu naast alle extra kosten die zij al heeft met een fikse terugvordering geconfronteerd.
Standpunt verweerder
10. Verweerder stelt dat eiseres eigener beweging geen enkele melding heeft gedaan over de brand en haar verblijfplaats daarna, ook niet aan het sociaal wijkteam. Verweerder is daar zelfstandig achter gekomen. Ondanks meerdere brieven en hersteltermijnen heeft eiseres in de onderzoeksfase niet alle informatie aangeleverd. Verweerder vindt zorgvuldig en voldoende gemotiveerd te hebben beslist.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht tot intrekking en terugvordering is overgegaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
12. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zorgvuldigheid van de besluitvorming
13. De rechtbank stelt voorop dat verweerder een algemene onderzoeksbevoegdheid heeft op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Pw en dat verweerder deze bevoegdheid spontaan kan uitvoeren, ook zonder voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden. Maar die bevoegdheid is niet onbegrensd. Zo is een uitgangspunt dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die het opvragen van bankafschriften oplevert niet onevenredig mag zijn aan het met de verstrekking van de gegevens nagestreefde doel en dat dit doel niet op een voor betrokkene minder ingrijpende wijze kan worden bereikt.
13. Het hier nagestreefde doel was vast te stellen waar eiseres heeft verbleven in de te beoordelen periode. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, ook ter zitting, niet heeft kunnen aangeven wat in dit geval de (bijzondere) reden is geweest voor het opvragen van alle bankafschriften, dan behalve dat dit de standaard procedure is bij verweerder. De rechtbank acht zulks in de gegeven omstandigheden niet proportioneel. Niet valt in te zien waarom eiseres niet eerst kon worden opgeroepen voor een gesprek door de casemanager met het verzoek om uitleg te geven. De rechtbank acht daarbij van belang dat in het bestreden besluit wordt vermeld dat er meerdere keren contact met eiseres is opgenomen, eiseres telefonisch meerdere keren is gesproken en ook aan haar nieuwe adres een aantal brieven zijn gestuurd met het verzoek aanvullende documenten op te sturen, maar geen reactie is ontvangen. In het dossier is daarover geen enkel stuk terug te vinden. Daarover heeft verweerder ter zitting ook geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Bij gebreke daarvan kan dan ook niet worden aangenomen dat er meerdere contacten zijn geweest en meerdere brieven zijn verstuurd.

De grondslag van de terugvordering

15. Bovenstaande klemt temeer nu de intrekking en terugvordering, zoals door verweerder ook ter zitting bevestigd, niet is gebaseerd op schending van de inlichtingenplicht, zoals is vermeld op pagina 3 van het bestreden besluit, maar op grond van het feit dat er anderszins teveel bijstand is uitgekeerd, zoals op pagina 1 van het bestreden besluit is vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het er echter alle schijn van dat een schending van de inlichtingenplicht eiseres wel degelijk (impliciet) wordt verweten en leidend is geweest in het onderzoek naar de vraag of er al dan niet ten onrechte bijstand is verleend tussen 21 november 2021 en 8 januari 2022, nu de overwegingen van het bestreden besluit (pagina’s 3 en 4) alleen ingaan op de vermeende schending van de inlichtingenplicht.
15. Uit het vorenstaande volgt dat aan het bestreden besluit op deze punten zorgvuldigheidsgebreken kleven.
Belangenafweging
15. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de intrekking zijn grondslag vindt in artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Pw en de terugvordering zijn grondslag vindt in artikel 58, tweede lid, onder a van de Pw. In artikel 54, derde lid, tweede volzin is bepaald dat onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand, het college een besluit tot toekenning van bijstand kan herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. In artikel 58, tweede lid, onder a, van de Pw is bepaald dat het college de verleende kosten van bijstand kan terugvorderen, voor zover de bijstand anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
15. De herziening op basis van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Pw en de terugvordering op basis van artikel 58, tweede lid, onder a van de Pw betreft een discretionaire bevoegdheid, met beleidsruimte voor verweerder. Dat heeft tot gevolg dat verweerder een deugdelijke belangenafweging moet maken die uit het besluit ook kenbaar moet blijken. Het bestreden besluit geeft echter geen blijk van een belangenafweging.
15. Eiseres heeft in bezwaar en aangevuld in beroep uitdrukkelijk omstandigheden naar voren gebracht die zien op haar belangen (onder meer dat zij door een brand haar woning is kwijtgeraakt, waardoor zij ook veel extra kosten heeft moeten maken en dat verweerder de menselijke maat uit het oog heeft verloren). De rechtbank overweegt dat uit de motivering van het bestreden besluit (en het verweerschrift) niet kenbaar blijkt dat verweerder die argumenten heeft betrokken in de besluitvorming.
15. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de beleidsruimte die deze (discretionaire) bevoegdheid geeft, niet nader heeft ingevuld. Weliswaar wordt in het beleid van verweerder wel gerefereerd aan die bevoegdheid, maar in de tekst van het beleid staat niet meer dan dat het college in alle gevallen waarin het op grond van de wetten bevoegd is om uitkeringsbesluiten in te trekken en een uitkering terug te vorderen in volle omvang gebruik maakt van deze bevoegdheden, behoudens als dringende redenen dit rechtvaardigen of indien en voor zover de bepalingen een bijzondere grond voor matiging opleveren. Dan kan het college geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering. Dit betekent dus dat verweerder op dit punt eigenlijk geen beleid voert.
21. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat altijd aan een belangenafweging wordt gedaan en dat als er dringende redenen zijn daar rekening mee wordt gehouden. Dringende redenen ziet verweerder hier niet. Dat de belangen van eiseres zijn meegewogen, zoals verweerder stelt, valt echter zowel in het primaire besluit als in het bestreden besluit niet terug te lezen. Verweerder miskent daarbij dat ‘dringende redenen’ op zichzelf beschouwd geen onderdeel vormen van de te maken belangenafweging. Het feit dat verweerder geen beleid voert ontslaat verweerder niet van de verplichting om bij het bestreden besluit betrokken belangen af te wegen. Het is vaste jurisprudentie dat er altijd een belangenafweging dient plaats te vinden [1] .
22. Dit betekent dat het bestreden besluit niet gebaseerd is op een deugdelijk onderzoek naar de bij het besluit betrokken belangen en een deugdelijke motivering.
23. Gelet op het voorgaande berust de besluitvorming niet op een toereikende feitelijke grondslag. Aan een bespreking van de andere beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is ingenomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en kan geen stand houden.
De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
25. Met het oog op de definitieve beslechting van het geschil, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen. De rechtbank stelt vast dat eiseres met de door haar in beroep zelf overgelegde bankafschriften aannemelijk heeft gemaakt waar zij haar woonplaats had in de in geding zijnde periode. Uit de bankafschriften valt onmiskenbaar op te maken dat de pintransacties zich voornamelijk concentreren in de directe omgeving van [plaats/plaats]. Dat eiseres in de betreffende, overigens betrekkelijk korte, periode ook elders heeft verbleven acht de rechtbank, gelet op haar omstandigheden, maakt dat niet anders.
25. Dat het recht op bijstand van eiseres tussen 21 november 2021 en 8 januari 2022, rekening houdend met de omstandigheden van eiseres in die periode, niet zou zijn vast te stellen acht de rechtbank daarom niet houdbaar. Dit betekent dat eiseres recht heeft op bijstand naar de voor haar geldende norm van 21 november 2021 tot 8 januari 2022.
Griffierecht en proceskosten
27. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.
28. Ook krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1674,00 (1 punt voor het indienen beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,00)

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 januari 2023;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1674,00;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,00 aan eiseres moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.