ECLI:NL:RBNHO:2023:8721

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1273
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechtelijke beoordeling van biodiesel met oorsprong uit de Verenigde Staten en Indonesië

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 september 2023 uitspraak gedaan over de douanetechnische oorsprong van biodiesel die door eiseres, een zusteronderneming van de eigenaar van de biodiesel, is aangegeven voor het vrije verkeer als zijnde van Indonesische oorsprong. De rechtbank oordeelt dat de biodiesel in werkelijkheid van Amerikaanse oorsprong is en dat de zusteronderneming terecht als medeschuldenaar is aangesproken. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur van de Belastingdienst/Douane de verschuldigde douanerechten, antidumpingrechten en compenserende rechten voor de Amerikaanse biodiesel terecht heeft nagevorderd. De rechtbank ziet geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen over de geldigheid van de antidumpingverordening en antisubsidieverordening voor biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten. De zaak betreft een uitnodiging tot betaling van in totaal € 2.660.717,19 aan douanerechten en andere rechten, waarvan een deel is verlaagd na ambtshalve kwijtschelding. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de uitnodiging tot betaling, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, met uitzondering van een verlaging van het te betalen bedrag. De rechtbank concludeert dat eiseres, als professionele marktdeelnemer, redelijkerwijs had moeten weten dat de biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten was en dat de door haar verstrekte Indonesische oorsprongscertificaten niet geldig waren. De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres toegewezen en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1273

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 1 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] ( [land] ), eiseres

(gemachtigde: mr. dr. W. de Wit),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Breda, verweerder.

Procesverloop

In deze zaak oordeelt de rechtbank over de douanetechnische oorsprong van een scheepslading biodiesel en over de noodzaak een prejudiciële vraag te stellen over de geldigheid van verordeningen voor antidumpingrechten en compenserende rechten op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten.
Verweerder heeft op 13 oktober 2016 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor € 311.088,18 aan douanerechten, € 1.140.368,67 aan definitieve antidumpingrechten, € 19.921,25 aan voorlopige antidumpingrechten en € 1.569.496,95 aan definitieve compenserende rechten, onder aftrek van € 380.157,86 aan reeds afgedragen voorlopige antidumpingrechten (in totaal € 2.660.717,19).
Eiseres heeft daartegen bij brief van 1 november 2016 bezwaar gemaakt.
Bij ambtshalve kwijtscheldingsbeschikking van 3 april 2018 heeft verweerder de utb verlaagd met een bedrag van € 19.921,25 aan definitieve antidumpingrechten.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar 5 februari 2019 het bezwaar tegen de utb afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 31 mei 2021 heeft verweerder ten aanzien van een concept-verslag van 23 juni 2016 betreffende een bijeenkomst met OLAF, Spanje en Nederland op 19 mei 2016 en de sheets van een op die bijeenkomst gegeven powerpoint presentatie een beroep op geheimhouding (beperkte kennisneming) als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedaan.
Eiseres heeft bij brief van 23 juni 2021gereageerd op het verzoek van verweerder. Zij heeft daarbij de rechtbank te kennen gegeven geen toestemming te verlenen om van de ongeschoonde stukken kennis te nemen en om uitspraak te doen mede op de grondslag van die ongeschoonde stukken.
De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft bij beslissing van 23 maart 2022 bepaald dat de beperking van de kennisneming gedeeltelijk wel en gedeeltelijk niet gerechtvaardigd is en verweerder in de gelegenheid gesteld zich binnen twee weken uit te laten over de consequenties die hij verbindt aan de voormelde beslissing.
Eiseres heeft bij brief van 23 juni 2021 de rechtbank te kennen gegeven geen toestemming te verlenen om van de ongeschoonde stukken kennis te nemen en om uitspraak te doen mede op de grondslag van die ongeschoonde stukken.
Bij brief van 21 april 2022 heeft verweerder met inachtneming van de beslissing van de geheimhoudingskamer van de rechtbank van 23 maart 2022 een geschoonde versie van het concept-verslag van 23 juni 2016 overgelegd.
Bij brief van 19 april 2023 heeft de rechtbank aan partijen een regiebrief verzonden.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, op 1 december 2022 schriftelijk gerepliceerd. Verweerder heeft niet gedupliceerd.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2023 te Haarlem. Desgevraagd heeft de rechtbank de onderhavige zaak en de zaken HAA 19/726 en HAA 19/727 van eiseres en de zaken HAA 19/724, HAA 19/725 en HAA 19/1272 van [de eigenaar van de biodiesel] gevoegd behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door mr. J.A.G. Winkels,
L.J. van Drie MSc, B. Sanaan LLm en C.W. Tjin MSc. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [naam 1] , mr. drs. [naam 2] ,
drs. [naam 3] en ing. [naam 4] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de zaken gesplitst. In de zaken met de nummers de zaken HAA 19/726 en HAA 19/727 van eiseres en de zaken HAA 19/724, HAA 19/725 en HAA 19/1272 van [de eigenaar van de biodiesel] is bij uitspraken van heden separaat uitspraak gedaan.

Overwegingen

Feiten1.De hoofdwerkzaamheden van eiseres (voorheen [bedrijf 1] ) betreffen ‘sea ship loading services (freighting)’. Eiseres is onderdeel van de [x-groep] en een 100% dochter van [moedermaatschappij] . Deze groep handelt in energieproducten, waaronder biodiesel. De groep heeft diverse handelskantoren in de Verenigde Staten, Europa, het Midden Oosten en het Verre Oosten. De groep huurt opslagruimte in opslagterminals, waaronder opslagterminals in Rotterdam.

2. Verschillende rechtspersonen spelen verder een rol in deze zaak. Drie daarvan worden ook wel als volgt aangeduid. [de eigenaar van de biodiesel] is eigenaar van de in geding zijnde biodiesel en zal ook wel als “eigenaar van de biodiesel” worden aangeduid. [de entrepothouder] is een tankopslagbedrijf met tanks in de Rotterdamse haven en wordt hierna ook wel [de entrepothouder] genoemd. [de eerdere eigenaar van de biodiesel] is het internationale marketing- en handelsbedrijf van [bedrijf 2] en handelt in ruwe olie, geraffineerde petroleumproducten en biodiesel, onder andere met [x-groep] . [de eerdere eigenaar van de biodiesel] is een eerdere eigenaar van de biodiesel en zal ook wel als zodanig worden aangeduid.
3. Op 10 oktober 2013 arriveerde bij het entrepot van [de entrepothouder] in de Rotterdamse haven het zeeschip “Atlantic Wind” met aan boord 10.459.200 kg niet-communautaire biodiesel, afkomstig uit opslagtanks van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] (hierna: [het tankopslagbedrijf in Barcelona] , ook wel “een tankopslagbedrijf in Barcelona”). Voor het vervoer van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] naar [de entrepothouder] was in Barcelona zowel een summiere aangifte bij uitgang gedaan als een aangifte voor extern communautair douanevervoer (T1). [de entrepothouder] sloeg deze biodiesel in opdracht van [de eigenaar van de biodiesel] op in haar entrepot.
4. Op 22 oktober 2013 gaf [de entrepothouder] van de in de vorige overweging genoemde biodiesel in opdracht van [de eigenaar van de biodiesel] een hoeveelheid van 7.058.741 kg als van Indonesische preferentiële oorsprong aan voor het vrije verkeer. [de entrepothouder] gebruikte daarvoor twee certificaten van oorsprong Form A. Het gaat om de volgende vier aangiften:
Aangiftenummers Producent Hoeveelheid
3826-17396 PT Cemerlang Energie Perkasa 673.882 kg
3827-17399 PT Cemerlang Energie Perkass 4.367.575 kg
3828-17401 PT Pelita Agung 864.112 kg
3829-17408 PT Pelita Agung 1.153.172 kg
5. Ten tijde van de aangiften gold voor Indonesische biodiesel een preferentieel tarief aan douanerechten van 0% en een (voorlopig) antidumpingrecht van € 45,65 per ton voor biodiesel van PT Pelita Agung Agrindustri, Medan, en van € 57,14 per ton voor biodiesel van PT Cermerlang Energi Perkasa, Jakarta [1] , op 20 november 2013 definitief geïnd bij de instelling van het definitieve antidumpingrecht [2] . Beide Forms A die [de entrepothouder] bij de aangiften heeft overgelegd zijn in augustus 2013 afgegeven voor PME [3] biodiesel en vermelden [de eigenaar van de biodiesel] als notify party.
6. Op 21 juli 2016 stuurde verweerder aan eiseres een voornemen tot het opleggen van een utb van in totaal € 2.660.717,19, onder de overweging dat een hoeveelheid van minimaal 98,5% van de voor het vrije verkeer aangegeven biodiesel van oorsprong zou zijn uit de Verenigde Staten en niet uit Indonesië. Dat de biodiesel van oorsprong is uit de Verenigde Staten baseerde verweerder op een door hem en OLAF uitgevoerd onderzoek, dat - onder meer - bij [de entrepothouder] en bij [het tankopslagbedrijf in Barcelona] heeft plaatsgevonden. Over Amerikaanse biodiesel is het reguliere tarief aan douanerechten van 6,5% verschuldigd en bovendien een definitief antidumpingrecht van € 172,2 per ton [4] en een definitief compenserend recht van € 237 per ton [5] . Een deel van het bedrag aan Indonesisch antidumpingrecht dat reeds door [de entrepothouder] is voldaan bij het in het vrije verkeer brengen van de biodiesel, heeft verweerder verrekend met de verschuldigde douanerechten, de antidumpingrechten en de compenserende rechten.
7. Op 13 oktober 2016 reikte verweerder de onderhavige utb uit, berekend aan de hand van de gegevens uit het voornemen. Uit het onderzoek van verweerder en OLAF was het volgende gebleken.
8. Op 7 augustus 2013 kocht [de eigenaar van de biodiesel] voor $ 785 per ton een hoeveelheid van 4.999.638 kg PME biodiesel, die aan boord van het schip Torm Laura onderweg was van Indonesië naar Barcelona. Op 15 augustus 2013 kocht [de eigenaar van de biodiesel] voor $ 800 per ton een hoeveelheid van 9.999.853 kg PME biodiesel, die ook aan boord van de Torm Laura onderweg was van Indonesië naar Barcelona.
9. Bij de biodiesel aan boord van de Torm Laura hoort een Indonesisch Form A, afgegeven op 13 augustus 2013 voor een hoeveelheid van 4.999.638 kg PME biodiesel afkomstig van Pt. Cemerlang Energi Perkasa. Als “notify party” staat [de eigenaar van de biodiesel] genoemd. Bij de biodiesel hoort ook een (op 3 oktober 2013 afgegeven) Spaans vervangingsexemplaar van een eveneens op 13 augustus 2013 afgegeven Indonesisch Form A voor een hoeveelheid van 2.017.284 kg PME biodiesel. Onder “notify” staat [de eigenaar van de biodiesel] genoemd.
10. Op 26 september 2013 kocht [de eigenaar van de biodiesel] een hoeveelheid van 10.412.847 kg FAME [6] biodiesel van [de eerdere eigenaar van de biodiesel] , onder de leveringsconditie FOB Barcelona, voor, zo blijkt uit de factuur van 12 oktober 2013, $ 938 per ton. Dit is de in overweging 3 genoemde biodiesel die met het schip Atlantic Wind van Barcelona naar het entrepot van [de entrepothouder] was vervoerd.
11. Op 30 september 2013 gaf [de eerdere eigenaar van de biodiesel] per e-mail opdracht aan [bedrijf 3] [7] om een controle te doen op de hoeveelheid en kwaliteit van een partij FAME biodiesel met onder meer de volgende gegevens:
“Vessel: Mt Torm Lotte
Loadport: [het tankopslagbedrijf in Barcelona] BCN
(…)
Product: FAME – tank 64 full – tank 66 – balance
Quantity: approx. 9.9 KT
Origin: Houston, USA”
12. Bij de FAME aan boord van het schip Torm Lotte horen twee oorsprongscertificaten waarin is vastgelegd dat 3.991.787 respectievelijk 5.856.210 kg FAME van oorsprong is uit de Verenigde Staten.
13. Tot de stukken van het geding behoren overzichten van tankmutaties in tanks 64 en 66 van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] over de periode van 1 maart 2013 tot 1 juni 2014 onderscheidelijk van 8 maart 2013 tot 30 juni 2014. Uit deze overzichten blijkt het volgende.
14. Op 1 oktober 2013 loste de Torm Lotte een hoeveelheid van 9.393.369 liter biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten in tank 64 van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] . Op dat moment bevond zich al een hoeveelheid van 312 liter biodiesel in de tank. Op 3 oktober 2013 werd uit deze tank een hoeveelheid van 7.979.901 liter biodiesel aan boord van de Atlantic Wind geladen. Daarnaast werd een hoeveelheid van 800.000 liter biodiesel vanuit tank 64 overgeboekt naar tank 66.
15. Ook op 1 oktober 2013 loste de Torm Lotte een hoeveelheid van 1.550.496 liter biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten in tank 66 van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] . Op dat moment bevond zich al een hoeveelheid van 1.400.835 liter biodiesel in tank 66. Deze biodiesel was grotendeels van oorsprong uit de Verenigde Staten (op 27 augustus 2013 ingeslagen vanuit het schip Valorous Queen) en deels van oorsprong uit Indonesië (op 17 september 2013 ingeslagen vanuit het schip Torm Laura). Op 3 oktober 2013 werd een hoeveelheid van 800.000 liter biodiesel vanuit tank 64 bijgeboekt in tank 66. Vervolgens werd vanuit tank 66 een hoeveelheid van 3.890.875 liter biodiesel aan boord van de Atlantic Wind geladen.
16. Op 1 oktober 2013 verstrekte een medewerker van eiseres (A.F.) namens [de eigenaar van de biodiesel] aan [de eerdere eigenaar van de biodiesel] per e-mail documentinstructies voor de Atlantic Wind, met onder meer
“Cargo description: FAME”
en
“Certificate of origin with indication that out of 10000mts that we load 7000mts is Indonesian cargo arrived with Torm Laura”
17. Op 2 oktober 2013 verstrekte [de eerdere eigenaar van de biodiesel] per e-mail instructies voor het laden van de Atlantic Wind:
“Dear all,
Pls load full tank 64 (with quality of torm lotte) approx. 8300 and load
physically SEGREGATEDbalance of tank 66 approx but max 2200mt
Quantity to be loaded on board: approx. but max 10 500 MT”
18. Bij de documentinstructies gaf [de eerdere eigenaar van de biodiesel] onder meer de volgende opdracht:
“Certificate of origin (taking Torm Laura approx. Indonesia 6974.434 and balance Torm Lotte origin USA)”
19. Op 4 oktober 2013 stuurde een medewerker van eiseres (J.K.) namens [de eigenaar van de biodiesel] een e-mail aan [de entrepothouder] :
“Please find attached Form A certificates for Atlantic Wind arriving at discharge 10000 mts of FAME.”
20. Op 8 oktober 2013 gaf A.F. namens [de eigenaar van de biodiesel] per e-mail instructies aan [de entrepothouder] voor het lossen van de biodiesel uit de Atlantic Wind:
“We hereby nominate MT Atlantic Wind for discharge of two segregated FAME parcels at [de entrepothouder] :
- First segregation abt 2002 mts FAME from vessel tanks 2W
- Second segregation abt.8450 mts FAME from vessel tanks 3W, 4S, 5W, 6W.
Parcels are to be discharged and kept separate
(…)
Cargo status on arrival: T1
Please custom clear 7016,922mts according to the Form A certs (MT Torm Laura) that were sent to you by Hitsein and Gescon, the rest to be left T1 and loaded on MT Hanne Theresa.”
21. In het dossier bevindt zich een ongedateerde brief van Hitsein & Gescon Asociados SA aan [de entrepothouder] :
“RE:GSP CERTIFICATES “MT/TORM LAURA”
Dear sirs,
As per instructions from [de eigenaar van de biodiesel] , Amsterdam Geneva Branch, we remit you herewith enclosed.
- 1 replacement GSP certificate of origin FORM-A N⁰ 000834
- 1 GSP certificate of origin 0003404/KDM/2013”
22. Op 8 oktober 2013 stuurde [de entrepothouder] een e-mail aan J.K. met de bevestiging dat zij de originele Forms A had ontvangen.
23. Op 11 oktober 2013 stuurde J.K. namens [de eigenaar van de biodiesel] een e-mailbericht aan [de entrepothouder] :
“The documents are correct because this is a transshipment of goods that arrived at Barcelona from Indonesia. If you need any further clarification, please ask. 7000 mts we clear on Torm Laura papers and the rest is for further export to Norway”
En in een tweede e-mailbericht, namens [de eigenaar van de biodiesel] :
“For USA origin cargo: FOB value: 938 USD/MT Insurance 0.1 USD/MT Freight: 29.95 USD/MT Hope its enough. Waiting on document copies from shippers.”
24. [de entrepothouder] heeft de biodiesel uit de Atlantic Wind (10.459.200 kg) ingeslagen in haar entrepot en op 11 en 12 oktober 2013 gelost in tank 207, tank 301 en in tank 302.
25. Tot de stukken van het geding behoort een ongedateerde verklaring van [de eigenaar van de biodiesel] , afgegeven door J.K., Biodiesel Head of Desk:
“We hereby advise you that goods of USA origin purchased from [de eerdere eigenaar van de biodiesel] , that arrived on Atlantic Wind for discharge at [de entrepothouder] on 10th of October 2013 are valued with the purchase price of 938.00 USD per metric ton”
26. De nu in geding zijnde 6.323.953 kg biodiesel (van de in overweging 3 genoemde 10.459.200 kg) is vervolgens in vier partijen uitgeslagen - zie overweging 4 - uit het douane-entrepot van [de entrepothouder] en voor het vrije verkeer aangegeven tegen de waardes die zij daarvoor van [de eigenaar van de biodiesel] had ontvangen:
“Beste N.[
anonimisering door rechtbank]
Ik heb de volgende bedragen ontvangen van [x-groep] :
15000288 Atlantic Wind 0/7113 Partij 7473 waarde
59.591,14niet correct mz 52642,30 [8]
15000289 Atlantic Wind 0/7033 Partij 7395 waarde 38.580,62
15000290 Atlantic Wind 0/7110 Partij 7470 waarde 39.521,71
15000291 Atlantic Wind 0/7024 Partij 7384 waarde 249.638,24
Deze mogen worden ingeklaard.”
27. Bij beschikking van 3 april 2018 verleende verweerder ambtshalve kwijtschelding aan eiseres voor het gedeelte van de aangiften dat betrekking had op het deel biodiesel van (veronderstelde) Indonesische oorsprong dat zich aan boord van de Atlantic Wind bevond. Achtergrond daarvan is dat het Gerecht van de Europese Unie in zijn arresten van 15 september 2016 (in de zaken T-80/14, T-111/14 tot en met T-121/14 en T-139/14) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 van 19 november 2013 nietig heeft verklaard voor (onder meer) PT Pelita Agung Agrindustri. Na deze kwijtschelding van € 19.921,25 is nog een bedrag van € 2.640.795,94 in geschil.
Geschil en standpunten van partijen
28.
In geschil is de utb over de 6.323.953 kg van de biodiesel die op 22 oktober 2013 door [de entrepothouder] is aangegeven voor het vrije verkeer. De utb over de overige 3.400.459 (van de in overweging 3 genoemde 10.459.200 kg) uit de Atlantic Wind is in geschil in de procedure met kenmerk HAA 19/727.
29. Eiseres betoogt dat verweerder haar ten onrechte geen inzage heeft gegeven in alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
Verder betoogt eiseres dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangegeven biodiesel niet van oorsprong uit Indonesië is, maar van oorsprong uit de Verenigde Staten. Meer in het bijzonder betoogt eiseres dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij [het tankopslagbedrijf in Barcelona] in Spanje een partijwissel heeft plaatsgevonden.
Eiseres betoogt vervolgens dat, als de biodiesel daadwerkelijk van oorsprong uit de Verenigde Staten is, deze in Spanje aan het douanetoezicht is onttrokken zodat op grond van artikel 215 van het Communautair Douanewetboek (CDW) de Nederlandse inspecteur niet bevoegd is tot het uitreiken van een utb.
Ook betoogt eiseres dat zij niet op grond van artikel 201, derde lid, tweede alinea, van het CDW als douaneschuldenaar kan worden aangemerkt. Eiseres kon redelijkerwijs niet weten dat de biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten was, zij heeft de scheepslading van de Atlantic Wind ‘FOB Barcelona’ gekocht van [de eerdere eigenaar van de biodiesel] , en zij heeft bij aankomst van de biodiesel in Nederland te goeder trouw de Forms A gebruikt die [de eerdere eigenaar van de biodiesel] van de biodiesel aan haar heeft verstrekt.
Ten slotte betoogt eiseres dat de antidumpingrechten van Verordening 599/2009 cumuleren met de compenserende rechten van Verordening 598/2009, hetgeen in strijd is met artikel 14, eerste lid, Basisverordening antidumping en met artikel 24, eerste lid, Basisverordening antisubsidie. Ook heeft geen billijke vergelijking van de uitvoerprijs met de normale waarde plaatsgevonden. Hierdoor berust de utb op een ongeldige grondslag waardoor deze niet in stand kan blijven.
Eiseres concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de utb en tot veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Eiseres verzoekt om vergoeding van het volledige bedrag van haar kosten voor rechtsbijstand in bezwaar en in beroep.
30. Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat bij de vaststelling van de utb een hoeveelheid van 737.102 kg biodiesel ten onrechte is aangemerkt als van oorsprong uit de Verenigde Staten, het betreft biodiesel waarvan kan worden aangenomen dat hij van oorsprong uit Indonesië is. Voor deze hoeveelheid, met een corresponderend bedrag aan douanerechten, antidumpingrechten en compenserende rechten van
€ 103.528,22, moet de utb worden verlaagd.
Voor het overige betoogt hij dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat de aangegeven biodiesel niet van oorsprong uit Indonesië is maar van oorsprong uit de Verenigde Staten. Bovendien is voorafgaand aan de aangiften voor het vrije verkeer van [de entrepothouder] geen douaneschuld ontstaan omdat de biodiesel niet aan het douanetoezicht onttrokken is geweest.
Verder meent verweerder dat hij eiseres terecht heeft aangesproken als douaneschuldenaar, omdat eiseres aan [de entrepothouder] de opdracht heeft gegeven de biodiesel voor het vrije verkeer aan te geven met Indonesische oorsprong, met gebruikmaking van de door [de eigenaar van de biodiesel] verstrekte Forms A, terwijl eiseres wist of redelijkerwijze had moeten weten dat de biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten was.
Ook meent verweerder dat hij het verdedigingsbeginsel niet heeft geschonden omdat de stukken die hij aan eiseres heeft onthouden geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, dan wel dat hij inzage deze stukken mocht weigeren omdat het stukken zijn van intern beraad tussen OLAF en de Spaanse en Nederlandse douaneautoriteiten.
Voor wat betreft de geldigheid van de antidumpingverordening en de antisubsidieverordening betoogt verweerder dat, zo al sprake zou zijn van ongeoorloofde cumulatie, dit in ieder geval niet de ongeldigheid van beide verordeningen tot gevolg kan hebben. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Verweerder verzet zich tegen een hogere veroordeling in de proceskosten dan het forfaitaire tarief van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), mocht de rechtbank toch tot een hogere veroordelen besluiten, dan is verweerder van mening dat de proceskostenveroordeling in proportie dient te zijn met het gedeelte waarmee de rechtbank de utb zal verlagen.
31. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling
Schending verdedigingsbeginsel?32. Eiseres stelt dat verweerder het verdedigingsbeginsel heeft geschonden. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij geen volledige inzage heeft gekregen in alle van OLAF ontvangen gegevens en informatie. Het betreft het rapport van OLAF van een bijeenkomst op 19 mei 2016 en de bijbehorende onderliggende stukken welke aan het voornemen en de utb ten grondslag hebben gelegen. Eiseres stelt dat het rapport van belang is omdat de Nederlandse regering door dat stuk voor het blok is gezet om eiseres aan te spreken.
33. Verweerder voert aan dat het recht op verdediging niet is geschonden. De stukken zijn aanleiding geweest voor het instellen van een onderzoek, maar het voornemen en de utb zijn niet gebaseerd op deze stukken. Ter zitting betoogde verweerder dat dit geen stuk in de zin van artikel 8 van de Uitvoeringsverordening DWU (hierna: UvO DWU) is. De stukken van OLAF kunnen wegens intern beraad niet worden verstrekt. Tevens voert verweerder aan dat als de rechtbank tot het oordeel komt dat het verdedigingsbeginsel is geschonden, het verdedigingsbeginsel geen absolute gelding heeft en beperkingen kan bevatten. Aan de voorwaarden die aan de beperkingen worden gesteld, is voldaan. Voorts voert verweerder aan dat de schending van het verdedigingsbeginsel niet leidt tot nietigverklaring van de utb omdat deze procedure zonder de onregelmatigheid geen andere afloop zou kunnen hebben gehad. Uit de administratie van eiseres volgt immers dat niet-communautaire (T1) biodiesel is verwisseld met communautaire (T2) biodiesel. De stukken van de bijeenkomst in mei 2016 maken dat niet anders, aldus verweerder.
34. Eiseres spitste ter zitting de door haar gestelde schending van haar verdedigingsrecht toe op de weigering van verweerder om haar inzage te verstrekken in stukken die eiseres omschrijft als “correspondentie tussen de inspecteur en OLAF uit mei 2016”. De rechtbank gaat er dus van uit dat eiseres de stelling in haar beroepschrift dat het niet geven van inzage in het bezwaardossier leidt tot schending van de goede procesorde, heeft verlaten.
35. De rechtbank volgt niet het betoog van verweerder dat het verdedigingsbeginsel niet is geschonden omdat de stukken die hij aan eiseres heeft onthouden geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Verweerder heeft de stukken overgelegd met een verzoek om geheimhouding. Deze rechtbank heeft in haar beslissing van 23 maart 2022 geoordeeld dat geheimhouding van deze stukken deels gerechtvaardigd is. Daarbij heeft de geheimhoudingskamer overwogen dat zij niet oordeelt over de vraag of sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb. Dat is voorbehouden aan de rechter in de hoofdzaak. Verweerder heeft op 22 april 2022 een naar aanleiding van de beslissing van de rechtbank geschoonde versie van de correspondentie verstrekt. Uit deze geschoonde informatie blijkt dat het in de stukken gaat om een bijeenkomst in een reeks van besluitvorming over een onderzoek naar het (niet) betalen van antidumpingrechten voor biodiesel uit Argentinië, Indonesië en de Verenigde Staten. Het onderzoek heeft uiteindelijk geleid tot de in geding zijnde utb. De rechtbank gaat op grond hiervan ervan uit dat verweerder de stukken gebruikt heeft bij de totstandbrenging van de utb.
Een volgende vraag is of de verdediging van eiseres is geschonden doordat zij geen volledige inzage in de stukken heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het verzenden van zijn voornemen tot het uitreiken van een utb op 21 juli 2016, de daarna gevoerde correspondentie met eiseres en de inzage in de stukken voordat hij op 13 oktober 2016 de utb aan eiseres uitreikte, voldaan aan zijn verplichtingen van artikel 22, zesde lid, van het DWU in samenhang met artikel 8 van de UVo DWU.
In de in hiervoor genoemde beslissing van deze rechtbank van 23 maart 2022 ligt besloten dat ten aanzien van een groot deel van het conceptverslag van een bijeenkomst op 19 mei 2016 van OLAF met Spanje en Nederland en alle daarbij gebruikte sheets van een power-pointpresentatie geen verplichting voor verweerder bestaat om de stukken over te leggen (zie artikel 8:29, vierde lid, van de Awb). Naar het oordeel van de rechtbank levert het niet overleggen van het volledige verslag van de bijeenkomst van OLAF op 19 mei 2016 en de onderliggende stukken onder deze omstandigheden geen schending van het verdedigingsbeginsel op.
Oorsprong Verenigde Staten
36. Met de gegevens die verweerder heeft verstrekt en die hiervoor onder ‘feiten’ zijn weergegeven heeft hij naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de in geding zijnde biodiesel die met de Atlantic Wind vanuit Barcelona naar [de entrepothouder] is vervoerd van oorsprong is uit de Verenigde Staten en niet uit Indonesië. De rechtbank volgt – gelet op de overgelegde stukken in het bijzonder de administratieve gegevens van [de entrepothouder] en [het tankopslagbedrijf in Barcelona] – verweerder in de aanname dat in tank 64 van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] een hoeveelheid van maximaal 737.102 kg Indonesische biodiesel aanwezig kon zijn.
37. Verweerder heeft aan de hand van de in- en uitslagen in tanks 64 en 66 van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] , de bij de biodiesel aanwezige documentatie en de correspondentie van met name eiseres inzichtelijk gemaakt hoe de Amerikaanse biodiesel uit de Torm Lotte met de Atlantic Wind naar [de entrepothouder] is vervoerd en door [de entrepothouder] voor het vrije verkeer is aangegeven als Indonesische biodiesel. Dat verweerder van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] alleen de tankoverzichten van tanks 64 en 66 heeft verstrekt en niet de onderliggende administratie van [het tankopslagbedrijf in Barcelona] doet hieraan niet af. Op basis van de hiervoor in overweging 10 opgenomen factuur van [de eerdere eigenaar van de biodiesel] aan eiseres, gelezen in combinatie met de in overweging 25 opgenomen verklaring van een medewerker van eiseres, is aannemelijk dat de biodiesel aan boord van de Atlantic Wind die door [de entrepothouder] voor het vrije verkeer is aangegeven van oorsprong is uit de Verenigde Staten.
38. Dat de zending door [de eigenaar van de biodiesel] wordt aangeduid als “transshipment” (zie overweging 23) doet aan bovenstaand oordeel niet af, omdat het Unierechtelijke douanerecht geen basis biedt voor het aangeven voor het vrije verkeer van goederen van oorsprong uit de Verenigde Staten als waren zij van oorsprong uit Indonesië. De vraag of [het tankopslagbedrijf in Barcelona] wel of niet beschikte over de mogelijkheid om goederen gezamenlijk op te slaan in de zin van artikel 534, tweede lid, van het TCDW) [9] is hierbij niet relevant, reeds omdat de wettelijke faciliteit gezamenlijke opslag slechts (onder voorwaarden) toestaat niet-communautaire (T1) goederen uit te slaan als communautaire (T2) goederen en vice versa. Deze faciliteit voor gezamenlijke opslag biedt niet een basis om aan niet-communautaire goederen bij uitslag uit het douane-entrepot een andere oorsprong toe te wijzen. Dat de Spaanse douaneautoriteiten het verwisselen van oorsprong wel zou hebben toegestaan, zoals eiseres heeft gesteld, betekent - wat hiervan ook zij - niet dat verweerder gehouden is een dergelijke verwisseling ook toe te staan reeds nu dit gelet op het vorenoverwogene op grond van het Unierechtelijk douanerecht niet is toegestaan.
39. Het door eiseres ter zitting geschetste alternatieve scenario dat de biodiesel bij [het tankopslagbedrijf in Barcelona] verwisseld zou zijn zodat zich toch Indonesische biodiesel uit de Torm Laura in de Atlantic Wind zou bevinden acht de rechtbank in het licht van de stukken van het geding (zie overweging 31, met de doorverwijzing naar overwegingen 10 en 25) niet geloofwaardig.
Belastbaar feit in Spanje
40. Uitgaande van de Amerikaanse oorsprong van de biodiesel betoogt eiseres dat voor de onderhavige biodiesel al in Spanje een douaneschuld is ontstaan vanwege de vermelding van een onjuiste oorsprong in de summiere aangifte bij uitgang en in de aangifte voor extern communautair douanevervoer (T1). De Nederlandse douane is daarom op grond van artikel 215, derde lid, van het CDW niet bevoegd om de utb uit te reiken.
41. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog en overweegt hiertoe als volgt. Dat de biodiesel in Barcelona onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer is geplaatst en dat daarbij een onjuiste oorsprong is vermeld, vormt geen onttrekking in de zin van artikel 203 van het CDW. Onttrekking is elk handelen of nalaten waardoor de douaneautoriteiten (al dan niet tijdelijk) geen toegang tot de goederen hebben om controles uit te voeren (zie Hof van Justitie 1 februari 2001, nr. C-66/99, D. Wandel GmbH, ECLI:EU:C:2001:69, punt 47). De enkele vermelding van een onjuiste oorsprong van de goederen in de aangifte voor wederuitvoer of in de aangifte voor extern communautair douanevervoer vormt geen onttrekking. De biodiesel is als niet-communautair goed vertrokken uit Spanje en als niet-communautair goed binnengebracht in Nederland, zodat de biodiesel onafgebroken onder toezicht van de douaneautoriteiten heeft gestaan in de zin van artikel 37, eerste lid, van het CDW en overeenkomstig de geldende bepalingen kon worden gecontroleerd. Bovendien volgt uit bijlage 37, Titel II ‘aanwijzing bij het invullen van de verschillende vakken’, onder A 16, bij het TCDW dat het land van oorsprong bij de summiere aangifte voor uitgang noch bij de aangifte voor extern communautair douanevervoer een verplicht in te vullen gegeven is. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een eerdere douaneschuld, vanwege een verwisseling van partijen Amerikaanse voor Indonesische biodiesel in Barcelona, die in de weg zou staan aan de bevoegdheid van de Nederlandse douane om een utb uit te reiken vanwege het in het vrije verkeer brengen van de biodiesel in Nederland. Het beroep van eiseres op het arrest van het Hof van Justitie van 3 maart 2005, nr. C-195/03, Merabi Papismedov, ECLI:EU:C:2005:131, maakt dit niet anders, aangezien de feiten in dat arrest niet vergelijkbaar zijn met de feiten in de zaak van eiseres. Papismedov had betrekking op een container met dozen met kookgerei waarachter dozen met andere goederen, namelijk sigaretten, waren verstopt en alleen het kookgerei was opgenomen in de summiere aangifte. In die omstandigheden oordeelde het Hof van Justitie dat de sigaretten niet waren aangebracht in de zin van artikel 40 van het CDW en dus op onregelmatige wijze het douanegebied van de Unie waren binnengebracht. Van dergelijke omstandigheden is hier geen sprake. Ook de feiten in het arrest van het Hof van Justitie van 20 september 1988, nr. 252/87 (Wilhelm Kigall KG), ECLI:EU:C:1988:426 leiden in de onderhavige zaak niet tot de conclusie dat reeds in Spanje een douaneschuld is ontstaan op grond waarvan verweerder geen utb zou mogen opleggen wegens het in het vrije verkeer brengen van de biodiesel. Artikel 215, derde lid, van het CDW staat dus niet in de weg aan de bevoegdheid van de Nederlandse douane om de utb uit te reiken.
Douaneschuldenaar
42. Eiseres is niet de eigenaar van de biodiesel, zij is de zusteronderneming van de eigenaar van de biodiesel: [de eigenaar van de biodiesel] . Werknemers van eiseres, met name J.K. en A.F., hebben namens en ten behoeve van [de eigenaar van de biodiesel] aan derden, waaronder [de eerdere eigenaar van de biodiesel] en [de entrepothouder] , opdrachten gegeven ten aanzien van de biodiesel uit de Atlantic Wind. De rechtbank wijst daarbij op de e-mailberichten die zijn opgenomen in overwegingen 16, 19, 20, 23 en 25. De rechtbank beschouwt deze opdrachten als gegeven door [de eigenaar van de biodiesel] . Zoals eiseres ter zitting onweersproken heeft verklaard, zijn J.K. en A.F. in dienst bij eiseres. Binnen de [x-groep] verricht eiseres logistieke werkzaamheden voor [de eigenaar van de biodiesel] . Werknemers van eiseres treden namens [de eigenaar van de biodiesel] op naar derden en geven opdrachten aan derden. Eiseres vereenzelvigt zich in de onderhavige procedures met [de eigenaar van de biodiesel] : zij beschouwt de procedures tegen de utb’s die zij allebei voor de onderhavige douaneschuld uitgereikt hebben gekregen, als identieke zaken. Verweerder heeft ter zitting verklaard en eiseres heeft bevestigd dat J.K. en A.F. in algemene zin dagelijks overleg hebben met [de entrepothouder] en dan de weekoverzichten van binnenkomende en uitgaande schepen en de verdeling van de biodiesel van eiseres over de tanks bespreken. Ook geven zij opdrachten welke schepen in welke tanks gelost moeten worden en uit welke tanks de biodiesel van [de eigenaar van de biodiesel] in welke schepen moet worden geladen. De correspondentie (de verschillende onder de feiten opgenomen e-mailberichten en de onder overweging 25 opgenomen verklaring van [de eigenaar van de biodiesel] ) zijn allemaal door werknemers van eiseres namens [de eigenaar van de biodiesel] verstuurd en opgesteld.
43. Dit betekent dat eiseres [de eigenaar van de biodiesel] aan [de entrepothouder] de opdracht heeft laten geven om de onderhavige biodiesel in het vrije verkeer te brengen als van Indonesische oorsprong en daarvoor ook de Indonesische Forms A heeft verstrekt aan [de entrepothouder] . Dat eiseres wist of redelijkerwijze moest weten dat de biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten was, blijkt al uit de onderlinge samenhang tussen de bij de verkoopovereenkomst tussen [de eerdere eigenaar van de biodiesel] en [de eigenaar van de biodiesel] van 26 september 2013 behorende factuur van [de eerdere eigenaar van de biodiesel] aan eiseres van 12 oktober 2013 (de verkoop van 10.412.847mt FAME, die op 3 oktober 2013 in de Atlantic Wind is geladen tegen een prijs van $ 938/mt) en de ongedateerde verklaring van J.K. namens [de eigenaar van de biodiesel] dat de Amerikaanse biodiesel die van [de eerdere eigenaar van de biodiesel] is gekocht en op 10 oktober 2013 met de Atlantic Wind is aangekomen bij [de entrepothouder] een waarde heeft van $ 938/mt. De rechtbank leidt hieruit af dat eiseres wist dat de biodiesel uit de Atlantic Wind van oorsprong uit de Verenigde Staten was. Daarbij komt dat de Forms A die eiseres [de eigenaar van de biodiesel] aan [de entrepothouder] liet geven om de biodiesel die zij op 26 september 2013 van [de eerdere eigenaar van de biodiesel] had gekocht voor het vrije verkeer aan te geven, al op 13 augustus 2013 ten name van [de eigenaar van de biodiesel] waren afgegeven. Eiseres heeft dus aan [de entrepothouder] Forms A laten verstrekken van Indonesische biodiesel die in augustus 2013 al eigendom van [de eigenaar van de biodiesel] was, om te gebruiken bij de invoer van de Amerikaanse biodiesel die [de eigenaar van de biodiesel] in september 2013 van [de eerdere eigenaar van de biodiesel] kocht. Met de wetenschap dat het om Amerikaanse biodiesel ging, had eiseres, zeker als professionele marktdeelnemer ten aanzien van biodiesel, redelijkerwijze moeten weten dat daarvoor geen Indonesische oorsprongscertificaten konden worden gebruikt.
44. Gelet op de door partijen beschreven taakverdeling tussen eiseres en [de eigenaar van de biodiesel] gaat de rechtbank er vanuit dat de werknemers van eiseres in naam en voor rekening, binnen de grenzen van de hun door eiseres opgedragen taken en dus binnen hun bevoegdheden, namens eiseres handelden. De handelingen van deze werknemers kunnen dus aan eiseres worden toegerekend (vgl. Hof van Justitie 25 januari 2017, zaak C-679/15 (Ultra-Brag AG), ECLI:EU:C:2017:40, punt 34). Op grond van artikel 7:4 van de Algemene douanewet, zoals die ten tijde van belang (in oktober 2013) luidde, zijn de personen die de voor de opstelling van de aangifte voor het vrije verkeer benodigde gegevens onmiddellijk of middellijk hebben verstrekt, terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren, eveneens schuldenaar. Nu eiseres op grond van bovenstaande redelijkerwijze had moeten weten dat de door haar verstrekte gegevens onjuist waren, is zij overeenkomstig de geldende nationale bepalingen schuldenaar in de zin van artikel 201, derde lid, tweede alinea, van het CDW.
Ongeldigheid antidumpingverordening en compenserende verordening
45. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de antidumpingrechten van Verordening 599/2009 cumuleren met de compenserende rechten van Verordening 598/2009, hetgeen in strijd is met artikel 14, eerste lid, van de Basisverordening antidumping en met artikel 24, eerste lid, van de Basisverordening antisubsidie. Ook heeft geen billijke vergelijking van de uitvoerprijs met de normale waarde plaatsgevonden. Hierdoor berust de utb op een ongeldige grondslag waardoor deze niet in stand kan blijven.
Dubbele belasting vanwege de blender’s credit?
46. De blender’s credit is een Amerikaanse federale subsidie die is bedoeld om de biodieselindustrie in de Verenigde Staten te steunen en wordt als belastingfaciliteit van
$ 1/gallon biodiesel verleend op het moment dat die biodiesel wordt vermengd met minerale diesel [10] . De biodieselmarkt in de VS is zeer transparant; marktdeelnemers weten dat biodieselmengers een belastingvoordeel van $ 1/gallon ontvangen [11] . Pure biodiesel is
$ 1/gallon duurder dan gemengde biodiesel, omdat het toekomstige belastingvoordeel met de pure biodiesel wordt meeverkocht. Dit gebeurt in de vorm van een Certificate for Biodiesel waarin de producent van de biodiesel verklaart geen aanspraak te hebben gemaakt op de blender’s credit. De blender’s credit wordt ook verleend als het mengen uiteindelijk buiten de Verenigde Staten plaatsvindt door een onderneming met een dochteronderneming in de Verenigde Staten [12] .
47. De basisverordening antidumping [13] luidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 14
Algemene bepalingen
1. (…) Op geen enkel produkt kunnen zowel anti-dumpingrechten als compenserende rechten worden geheven ter verhelping van een zelfde situatie die door dumping of toekenning van uitvoersubsidies is ontstaan”
(…)
48. De basisverordening antisubsidie [14] luidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 24
Algemene bepalingen
1. (…) Van geen enkel product kunnen met het doel het hoofd te bieden aan een en dezelfde situatie die door dumping of door de subsidiëring bij uitvoer ontstaat, zowel antidumpingrechten als compenserende rechten worden geheven.”
(…)
49. In de voorlopige antidumpingverordening voor biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika [15] overweegt de Commissie over de blender’s credit onder meer het volgende:
“3. DUMPING
3.1.
Opmerking vooraf
(36) Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de Amerikaanse autoriteiten mengers een accijnsverlaging („blender's credit”) van 1 dollar per gallon zuivere biodiesel in een mengsel van biodiesel en minerale diesel toekenden.
(37) Alle producenten/exporteurs in de steekproef voerden aan dat voor de vaststelling van hun dumpingmarge een correctie had moeten worden aangebracht voor hun uitvoer en binnenlandse verkoop van biodieselmengsels, hetzij door hun verkoopprijs naar boven te corrigeren met het bedrag van de accijnsverlaging of door dit bedrag van de productiekosten van de desbetreffende verkopen af te trekken.
(38) Opgemerkt zij dat de wettelijke bepalingen ter zake, namelijk artikel 14, lid 1, van de basisverordening en artikel 24, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (11), verbieden dat op hetzelfde product zowel een antidumpingrecht als een compenserend recht wordt geheven ter verhelping van een zelfde situatie die door dumping of toekenning van uitvoersubsidies is ontstaan. Bij de AS-procedure werd evenwel vastgesteld dat de accijnsverlaging een subsidie is die op dezelfde wijze en voor hetzelfde bedrag zowel voor de uitvoer als voor de binnenlandse verkoop beschikbaar is, zodat er geen sprake is van een uitvoersubsidie. Daarom luidt de voorlopige conclusie dat de argumenten voor een correctie van de hand moeten worden gewezen.”
50. In overweging 47 van de definitieve antidumpingverordening voor biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika herhaalt de Commissie dat de blender’s credit een subsidie is die op dezelfde wijze en voor hetzelfde bedrag zowel bij binnenlandse verkoop als bij uitvoer beschikbaar is, en leidt daaruit af dat de blender’s credit geen subsidiëring bij uitvoer is in de zin van artikel 24, eerste lid van de basisverordening antisubsidie. Dit argument was in het dumpingonderzoek niet bestreden door de National Biodiesel Board (“NBB”), die een groot aantal ondernemingen in de biodieselindustrie in de Verenigde Staten vertegenwoordigt en vanaf het begin van de antidumpingprocedure belanghebbende was [16] waardoor de Commissie het argument dat bij de dumpingberekeningen voor de blender’s credit moet worden gecorrigeerd als ongegrond heeft verworpen.
51. In overweging 167 van de voorlopige antidumpingverordening merkt de Commissie op dat de subsidies die in het antisubsidieonderzoek werden vastgesteld (waaronder de blender’s credit) geen uitvoersubsidies zijn en daarom niet geacht worden van invloed te zijn geweest op de uitvoerprijs en de daarmee samenhangende dumpingmarge. Omdat in het antidumpingonderzoek dezelfde invoer in de EU is onderzocht als in het antisubsidieonderzoek, kunnen de antidumpingrechten tegelijk met de compenserende rechten worden ingesteld voor zover beide rechten samen de schademarge niet overschrijden. Van een dergelijke overschrijding is niet gebleken.
52. Gelet op bovenstaande uitleg van de blender’s credit en de overige overwegingen van de Commissie is de rechtbank van oordeel dat de blender’s credit geen uitvoersubsidie is in de zin van artikel 14, eerste lid, van de Basisverordening antidumping of van artikel 24, eerste lid, van de Basisverordening antisubsidie. De blender’s credit wordt verleend vanwege het mengen van de biodiesel en niet, direct of indirect, vanwege de uitvoer ervan. Eiseres heeft slechts gesteld dat ongeoorloofde cumulatie heeft plaatsgevonden maar heeft hiertoe geen nadere inhoudelijke argumenten aangedragen, en ook niet onderbouwd of en zo ja in hoeverre de beide rechten samen de schademarge zouden overschrijden. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
Billijke vergelijking normale waarde en uitvoerprijs
53. Eiseres betoogt verder dat voor het vaststellen van het antidumpingrecht de uitvoerprijs niet op billijke wijze is vergeleken met de normale waarde, omdat de normale waarde is berekend op basis van een kostprijs vermeerderd met een redelijke winstopslag en voor de uitvoerprijs is uitgegaan van de daadwerkelijk door Europese importeurs betaalde prijzen, waarin de blender’s credit is verwerkt. Op deze manier heeft de blender’s credit geen invloed op de normale waarde maar wel op de uitvoerprijs, zodat de vergelijking niet billijk is geweest, aldus eiseres.
54. De basisverordening antidumping luidt voor zover relevant als volgt:
“Artikel 2
Vaststelling van dumping
A. NORMALE WAARDE
(…)
B. UITVOERPRIJS
(…)
C. VERGELIJKING
10. De uitvoerprijs wordt op billijke wijze met de normale waarde vergeleken.
(…)”
55. Voor het vaststellen van de dumpingmarge heeft de Commissie in overwegingen 39 tot en met 48 van de voorlopige antidumpingverordening voor biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika uiteengezet hoe de normale waarde is vastgesteld. Voor productsoorten die in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse (Amerikaanse) markt werden afgezet heeft de Commissie de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs. Voor productsoorten die niet in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt werden afgezet heeft de Commissie de normale waarde berekend aan de hand van de kosten en een redelijke winstmarge. Hetzelfde heeft de Commissie gedaan voor één producent/exporteur die niet een representatieve hoeveelheid had afgezet op de binnenlandse (Amerikaanse) markt. De uitvoerprijs heeft de Commissie vastgesteld aan de hand van de werkelijk voor de producten betaalde prijzen (artikel 2, achtste lid, van de Basisverordening antidumping) of, wanneer de uitvoer naar de EU plaatsvond via verbonden handelsondernemingen, aan de hand van een gecorrigeerde waarde op basis van de wederverkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer in de EU (artikel 2, negende lid, van de Basisverordening antidumping) [17] . Voor de vergelijking tussen de normale prijs en de uitvoerprijs heeft de Commissie vervolgens correcties op basis van artikel 2, tiende lid, van de Basisverordening antidumping toegepast.
56. Anders dan eiseres betoogt, is de Commissie voor het vaststellen van de normale waarde uitgegaan van de werkelijke binnenlandse prijs, tenzij geen representatieve hoeveelheden op de binnenlandse (Amerikaanse) markt werden afgezet. De uitvoerprijs is deels vastgesteld aan de hand van een gecorrigeerde waarde. In hoeverre in de werkelijke binnenlandse prijs de waarde van de blender’s credit is opgenomen, is afhankelijk van de vraag of de biodiesel bij de onderzochte binnenlandse verkoop nog niet of al wel was geblend met minerale olie. In hoeverre in de werkelijke uitvoerprijs de waarde van de blender’s credit is opgenomen, hangt af van de vraag of de biodiesel bij de onderzochte verkoop voor uitvoer nog niet of al wel was geblend met minerale olie. In de overwegingen bij de verordeningen leest de rechtbank dat, nu de blender’s credit pas wordt verleend op het moment van het mengen van de biodiesel met minerale olie, bij de uitvoer van pure biodiesel de waarde van de blender’s credit van $1/gallon nog in de verkoopprijs zit. De rechtbank gaat ervan uit dat in een dergelijk geval de waarde van de blender’s credit ook nog is opgenomen in de kostprijs ervan. In zoverre kan in ieder geval niet worden geconcludeerd dat de vergelijking van de normale prijs met de uitvoerprijs niet billijk is geweest. Het betoog van eiseres dat geen billijke vergelijking van de uitvoerprijs met de normale waarde heeft plaatsgevonden berust naar het oordeel van de rechtbank dan ook op een onjuiste lezing van de verordeningen.
57. Gelet op bovenstaande ziet de rechtbank in deze zaak geen aanleiding om, zoals eiseres heeft gevraagd, aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen voor te leggen over mogelijke ongeldigheid van de definitieve antidumpingverordening en/of de definitieve antisubsidieverordening omdat sprake zou zijn van ongeoorloofde cumulatie of omdat geen billijke vergelijking tussen de normale prijs en de uitvoerprijs zou hebben plaatsgevonden.
Conclusie en gevolgen
58. De slotsom luidt dat verweerder zoals volgt uit overweging 27 de utb te hoog heeft vastgesteld, zodat het beroep gegrond moet worden verklaard.
Verzoek vergoeding van de integrale kosten voor rechtsbijstand59. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de integrale kosten voor rechtsbijstand. Zij heeft deze kosten in de bezwaar- en beroepsfase voor al haar aanhangige zaken (en die van [de eigenaar van de biodiesel] ) berekend op een bedrag van in totaal € 898.604,59 (namelijk € 483.390,50 + 236.292,50 + € 178.921,59). Als reden voor vergoeding van de integrale kosten in de onderhavige zaak noemt eiseres dat de douaneschuld in Spanje is ontstaan en dat verweerder dit wist.
60. Verweerder meent dat eiseres recht heeft op een forfaitaire vergoeding van de kosten en wijst erop dat eiseres een forfaitaire vergoeding toegekend heeft gekregen voor haar kosten in de bezwaarfase.
61. De rechtbank overweegt dat de hoogte van de kostenvergoeding in beginsel wordt bepaald met toepassing van artikel 2, eerste lid, van het Bpb en het in de daarbij behorende bijlage opgenomen puntensysteem. In artikel 2, derde lid, van het Bpb is bepaald dat de bestuursrechter in bijzondere omstandigheden kan afwijken van de op grond van in artikel 2, eerste lid, van het Bpb, op forfaitaire wijze, berekende bedragen. Als de Inspecteur het verwijt kan worden gemaakt dat hij de aanslag heeft vastgesteld of in rechte heeft gehandhaafd, terwijl op dat moment duidelijk is dat die aanslag in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden, is dit een reden om een hogere vergoeding van proceskosten toe te kennen (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Ook is aanleiding voor een hogere vergoeding als bij het opleggen van de aanslag in vergaande mate onzorgvuldig is gehandeld (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
62. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de door eiseres gevraagde afwijkende (hogere) veroordeling in de proceskosten, omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid van het Bpb. Verweerder heeft de utb (bij ambtshalve beschikking van 3 april 2018) verminderd met een bedrag van € 103.528,22, onder de overweging dat van een hoeveelheid van 737.102 kg in de utb betrokken biodiesel kan worden aangenomen dat hij van oorsprong uit Indonesië is. Dit is niet de omstandigheid die eiseres noemt als bijzondere omstandigheid voor vergoeding van haar integrale kosten voor rechtsbijstand. Over de door eiseres genoemde reden oordeelde de rechtbank in overwegingen 34 en 35 van deze uitspraak dat geen sprake is van een voorliggende douaneschuld in Spanje die zich verzet tegen het uitreiken van de utb in Nederland.
Proceskostenvergoeding in beroep
63. De rechtbank ziet aanleiding verweerder overeenkomstig het Bpb te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Bpb stelt de rechtbank het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 3 punten (indienen beroepschrift, conclusie van repliek en bijwonen zitting) x € 837 x 2 (gewicht) = € 5.022. Gelet op de samenhang met de zaak van [de eigenaar van de biodiesel] , met kenmerk HAA 19/1272, waarin de rechtbank vandaag ook uitspraak heeft gedaan, zal de rechtbank met toepassing van artikel 3, tweede lid van het Bpb, de helft van dit bedrag toekennen aan eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover daarbij een bedrag van € 2.640.795,94 (€ 2.660.717,19 minus € 19.921,25) aan douanerechten, definitieve antidumpingrechten, voorlopige antidumpingrechten en definitieve compenserende rechten is gehandhaafd;
- verlaagt de utb met een bedrag van € 103.528,22 tot een bedrag van € 2.537.267,72 aan douanerechten, definitieve antidumpingrechten, voorlopige antidumpingrechten en definitieve compenserende rechten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.511;
- draagt verweerder op aan eiseres het voor het instellen van het beroep betaalde griffierecht van € 345 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. C.A. Schreuder, voorzitter, en mr. drs. C.M. van Wechem en mr. W.M.C. Schipper, leden, in aanwezigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam (Postbus 1312, postcode 1000 BH) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 490/2013 van 27 mei 2013
2.Artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 van 19 november 2013
3.Palm Methyl Ester
4.Verordening (EG) nr. 599/2009 van 7 juli 2009
5.Verordening (EG) nr. 598/2009 van 7 juli 2009
6.Fatty Acid Metyl Ester
7.[bedrijf 3] is een onafhankelijk onderzoeks- en inspectiebedrijf
8.Handgeschreven aantekening, cursivering door rechtbank.
9.Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek
10.Overweging 49 Verordening (EG) Nr. 194/1009, de voorlopige compenserende heffing en overweging 40 Verordening (EG) Nr. 598/2009, de definitieve compenserende heffing
11.Overweging 55, voorlopige compenserende heffing, t.a.p.
12.Overwegingen 51-55, voorlopige compenserende heffing, t.a.p., overweging 41, definitieve compenserende heffing, t.a.p.
13.Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995
14.Verordening (EG) Nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997
15.Verordening (EG) Nr. 193/2009 van de Commissie van 9 maart 2009
16.Overweging 8 van Verordening (EG) nr. 599/2009, het definitieve antidumpingrecht
17.Overwegingen 49 en 50, voorlopig antidumpingrecht, t.a.p.