ECLI:NL:RBNHO:2023:834

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5439
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BPM naheffingsaanslag en bewijslastverdeling in belastingrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De naheffingsaanslag van € 2.043 werd opgelegd na een aangifte door eiseres, waarbij zij een taxatierapport had ingediend ter onderbouwing van de door haar geclaimde waarde van de auto. De inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag na een gedeeltelijk gegrond verklaard bezwaar, waarbij eiseres in beroep ging tegen deze beslissing.

De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de door eiseres geclaimde schade bij haar lag. Eiseres had niet voldoende bewijs geleverd dat de auto meer schade had dan normale gebruikssporen, en het taxatierapport werd als onvoldoende betrouwbaar beschouwd omdat de taxateur niet de auto had opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet onzorgvuldig had gehandeld door geen hertaxatie uit te voeren en dat er geen sprake was van gewekt vertrouwen bij eiseres dat de aangifte correct was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de naheffingsaanslag in stand bleef.

De uitspraak benadrukt de rol van de belastingplichtige in het bewijzen van schade en de verantwoordelijkheden van de inspecteur in het betwisten van taxatierapporten. De rechtbank wees erop dat de belastingplichtige bij aangifte de juiste gegevens moet aanleveren en dat de inspecteur niet verplicht is om zelf een taxatierapport te laten opstellen om de claims van de belastingplichtige te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar stellingen niet aannemelijk had gemaakt, waardoor de naheffingsaanslag gehandhaafd bleef.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/5439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Met dagtekening 9 april 2021 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd ter hoogte van € 2.043.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 augustus 2021 het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard maar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2022 te Haarlem.
Namens eiseres is verschenen gemachtigde [gemachtigde] voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [inspecteur] en mr. [inspecteur 1].

Overwegingen

Feiten
1. Op 22 mei 2020, ontvangen bij verweerder op 25 mei 2020, heeft [naam] ([functie] van eiseres, hierna: [naam]) namens eiseres bpm-aangifte gedaan ter registratie van een [automerk], met een VIN-nummer eindigend op [#] (hierna: de auto).
2. De auto heeft een datum eerste toelating 8 september 2009. De kilometerstand op het moment van aangifte bedraagt conform de taxateur van eiseres 82.120.
3. [naam] heeft de aangifte gedaan met gebruikmaking van een in zijn opdracht opgemaakt taxatierapport van [naam 1] van Waardetaxaties.nl. Hierbij is de historische nieuwprijs voor consumenten van de auto vastgesteld op € 120.530 en is de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat bepaald op € 13.202. De auto heeft volgens de taxateur schade die is begroot op € 7.225. De taxateur van [naam] heeft daarom de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat bepaald op € 5.977. De volgens de aangifte verschuldigde bpm bedraagt € 750.
4. De auto is 4 dagen na de aangiftedatum verkocht voor € 28.500.
5. Op 2 juni 2020 werd de auto tenaamgesteld.
6. Met dagtekening 17 februari 2021 heeft verweerder de kennisgeving naheffingsaanslag bpm verstuurd. Op 19 maart 2021 heeft verweerder de mededeling naheffingsaanslag bpm aan eiseres toegezonden.
7. Met dagtekening 9 april 2021 heeft verweerder de naheffingsaanslag bpm opgelegd en vastgesteld op € 2.043.
8. Op 11 mei 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de opgelegde naheffingsaanslag ontvangen.
9. Op 20 juli 2021 heeft verweerder een voornemen uitspraak op bezwaar uitgebracht.
10. Op 12 augustus 2021 is een hoorgesprek gehouden waarna verweerder uitspraak op bezwaar heeft gedaan op 27 augustus 2021. In de uitspraak op bezwaar is vermeld dat de eerder opgelegde naheffingsaanslag onjuist is opgelegd. Immers, per abuis is ten tijde van het opleggen van de naheffing de datum tenaamstelling gebruikt voor het berekenen van de verschuldigde bpm in plaats van de datum aangifte. De totale bruto schade bedraag € 535. De waardevermindering is € 386. Het bezwaar is daarom gegrond. Omdat de naheffingsaanslag eerder te laag dan te hoog is opgelegd, blijft verweerder de naheffingsaanslag bpm van 9 april 2021 ad € 2.043 handhaven en doet hij een beroep op interne compensatie. De naheffingsaanslag blijft gehandhaafd.

Geschil11. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot de juiste hoogte is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of eiseres de door haar geclaimde schade aannemelijk heeft gemaakt gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder en of verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden.

12. Eiseres stelt dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd en voert het volgende aan. De bewijslast rust op verweerder om aannemelijk te maken dat de bpm die op de in geding zijnde ingevoerde auto rust, niet hoger is dan de resterende bpm die rust op vergelijkbare auto’s die reeds in Nederland zijn geregistreerd (ECLI:NL:HR:2002:AE4811). Verweerder heeft niet aangetoond dat de inkoopwaarde van de auto tot een hoger bedrag moet worden vastgesteld. Verweerder heeft slechts gesteld dat hij op de foto’s in het taxatierapport van eiseres geen schade ziet anders dan normale gebruikssporen. Verweerder heeft daarvoor geen enkele onderbouwing gegeven. Verweerder is niet deskundig om daarover een stelling in te nemen. Verweerder heeft niet zorgvuldig gehandeld door geen hertaxatie te verrichten. Eiseres verwijst naar ECLI:NL:RBGEL:2016:4386. Verweerder heeft de vermindering vanwege schade of vanwege het verleden als ex-demonstratieauto onvoldoende gemotiveerd betwist. Door na te heffen zonder gebruik te maken van hertaxatierapporten overtreedt verweerder de verbodsbepalingen van de artikelen
28 VWEU, 30 VWEU en 34 VWEU. Door geen hertaxatie uit te voeren is bij eiseres het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de aangifte juist was. Uit het recht volgt dat de inspecteur zich tot een onafhankelijk expert had moeten wenden, te meer nu de wet- en regelgeving dit eveneens verlangt van eiseres en zij dit ook heeft gedaan. Uit het taxatierapport en de bijgevoegde foto’s blijkt overduidelijk dat sprake is van waardevermindering vanwege schade en vanwege het verleden als demonstratieauto. Volgens vaste jurisprudentie leidt dit tot een waardevermindering van de koerslijstwaarde. Eiseres verwijst naar ECLI:NL:GHSHE:2015:2515.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
13. Verweerder stelt dat de bewijslast op eiseres rust en verwijst naar jurisprudentie waaronder de uitspraak van gerechtshof Arnhem Leeuwarden, 15 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5890, r.o. 4.6 en 4.7. Het taxatierapport van eiseres voldoet niet aan de gestelde eisen van artikel 10 Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) jo artikel 8 lid 4, letter b Uitvoeringsregeling BPM en bijlage I. De taxateur van de auto is blijkens de weerspiegeling van de foto’s niet de taxateur van de opname van de auto. Uit de wet of uit de jurisprudentie volgt niet de eis dat verweerder enkel een door een deskundige opgemaakt taxatierapport kan betwisten door zelf een deskundige in te schakelen. Dat verweerder niet deskundig zou zijn, is niet onderbouwd. Het staat verweerder vrij te allen tijde de inhoud van het taxatierapport te betwisten. Daar is geen vormvereiste aan verbonden. Dit heeft verweerder in de uitspraak op bezwaar gedaan. In bezwaar is verweerder (ten onrechte) alsnog, na overleg met de deskundige, tegemoetgekomen door een deel aan schade toe te staan. Dat er geen expert is ingeschakeld, is dus onterecht. Het had in de rede gelegen van eiseres de schadeposten, gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, van nader bewijs te voorzien, bijvoorbeeld door het overleggen van reparatienota’s. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een demonstratievoertuig.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Bewijslastverdeling en zorgvuldigheid
15. De rechtbank is van oordeel dat een redelijke verdeling van de bewijslast meebrengt dat voor de belastingplichtige gunstige standpunten in beginsel steeds door hem/haar aannemelijk moeten worden gemaakt. Voor het aanwezig zijn van schade dient eiseres dus het bewijs te leveren (vgl. Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63) Dit betreft de eigen bewijspositie van eiseres, die zij met inachtneming van de wettelijke bepalingen uit artikel 10 van de Wet BPM in samenhang met artikel 8 van de Uitvoeringsregeling BPM mag invullen. De rechtbank verstaat deze bepalingen zo, dat er ter vaststelling van de afschrijving nadere bewijsvoorschriften bestaan, die erop neerkomen dat de belastingplichtige meteen bij de aangifte opgaaf moet doen van de voor die vaststelling gebruikte gegevens. In casu gaat het om een taxatierapport. Verweerder kan hierop vervolgens reageren door zelf tegenbewijs te leveren, maar ook door het (begin van) bewijs van eiseres gemotiveerd te betwisten en de bevindingen in twijfel te trekken. Dat laatste heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank miskend.
16. In dit geval heeft eiseres dus aangifte gedaan op basis van een taxatierapport. De stelling van eiseres dat verweerder, als hij (de bevindingen uit) dat taxatierapport betwist, dan minimaal hetzelfde (tegen)bewijs dient te leveren, vindt geen steun in het recht (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden van 26 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5986). Dat de keuze van verweerder eventueel consequenties heeft voor de bewijskracht van zijn stellingen komt geheel voor zijn risico, maar maakt deze keuze als zodanig niet op voorhand onzorgvuldig of onrechtmatig. Uiteindelijk oordeelt de belastingrechter over het bijgebrachte bewijsmateriaal, aan wie de keuze, weging en waardering van het bewijsmateriaal is voorbehouden.
17. De slotsom is dat het niet uitvoeren van een hertaxatie door verweerder als zodanig niet met zich brengt dat eiseres daarmee automatisch haar standpunt ten aanzien van het bestaan en de omvang van de meer dan normale gebruiksschade en de invloed daarvan op de waarde heeft bewezen. Er is daardoor ook geen sprake van een omgekeerde bewijslast voor verweerder. Eiseres is als eerste aan zet omdat de door haar gestelde waardevermindering leidt tot een verlaging van het bedrag aan te betalen bpm.
Het is dus aan eiseres om deze waardevermindering aannemelijk te maken, door bijvoorbeeld een taxatie. Bij de beoordeling van de vraag of eiseres hierin slaagt, is vervolgens van belang wat verweerder hier tegenoverstelt.
Eiseres stelt dat verweerder door het ontbreken van de taxatie haar stellingen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder die stellingen ook voldoende gemotiveerd kan betwisten zonder dat hij zelf een taxatierapport laat opstellen. Verweerder heeft de stellingen van eiseres in dit geval betwist door de resultaten van een ‘kritische beschouwing’ van het overgelegde taxatierapport weer te geven in onder meer de uitspraak op bezwaar en in het verweerschrift. Verweerder heeft daarbij gekeken naar de verkoopfactuur en een herstelnota en heeft contact opgenomen met een deskundige en op grond daarvan toch schade toegekend. Dat levert een voldoende gemotiveerde betwisting op. Er is dus niet slechts sprake van een blote ontkenning zoals in de uitspraak van de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2016:4386) het geval was. Het beroep op deze uitspraak kan daarom niet slagen.
Gewekt vertrouwen
18. Eiseres stelt dat doordat verweerder geen hertaxatie heeft uitgevoerd bij eiseres het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de aangifte juist was.
Dit standpunt kan niet slagen. De aangifte bpm is een aangiftebelasting. Dit houdt in dat de belastingplichtige op eigen initiatief de belasting berekent en afdraagt. Indien er te weinig belasting op aangifte is voldaan of afgedragen kan de inspecteur dit corrigeren door middel van het opleggen van een naheffingsaanslag conform artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr). Volgens artikel 20, derde lid, Awr vervalt de bevoegdheid tot naheffing door verloop van 5 jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan. In casu is de 5 jaarstermijn nog niet verstreken. Overigens heeft verweerder geen enkele uitlating gedaan waarop een in rechte te beschermen vertrouwen kan worden gebaseerd. Er is daarom geen sprake van in rechte te honoreren gewekt vertrouwen.
Taxatierapport
19. Eiseres stelt dat uit het taxatierapport en de bijgevoegde foto’s overduidelijk blijkt dat sprake is van waardevermindering vanwege schade. En er is sprake van een waardevermindering vanwege het verleden als demonstratieauto. Volgens vaste jurisprudentie leidt dit tot een waardevermindering van de koerslijstwaarde. Eiseres verwijst naar ECLI:NL:GHSHE:2015:2515.
20. Verweerder stelt ten eerste dat het taxatierapport van eiseres niet voldoet aan de gestelde eisen van artikel 10 van de Wet BPM jo artikel 8, vierde lid, letter b van de Uitvoeringsverordening BPM en Bijlage 1. De taxateur van de auto is blijkens de weerspiegeling van de foto’s die in het taxatierapport zijn opgenomen, immers niet de taxateur van de opname van de auto.
21. Tussen partijen is niet in geschil dat de taxateur die het rapport heeft opgesteld niet de taxateur is die de auto heeft opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor het rapport niet voldoende betrouwbaar is en daardoor niet bruikbaar is als bewijsmiddel.
22. Verweerder stelt voorts dat uit de uitvergrote foto’s van het voertuig en uit de overige verweerder ter beschikking staande gegevens niet blijkt dat het voertuig meer dan normale gebruikersschade had. De gebruikssporen zijn gebruikelijk voor een auto van ruim 10,5 jaar oud, op het moment van aangifte, en een km-stand van 82.065. Voorts worden ten onrechte bijkomende kosten opgevoerd als een servicebeurt. De servicebeurt valt onder onderhoud en niet onder schade. Uit de enige herstelnota blijkt dat mocht er al lakschade opzitten, deze ver voor de aangiftedatum is hersteld. Verder blijkt uit de verkoopfactuur dat het voertuig 4 dagen na de aangiftedatum is verkocht voor € 28.500, terwijl het voertuig 4 dagen ervoor kennelijk nog maar € 5.977 waard was.
23. De rechtbank volgt verweerder in voormelde stellingen. Uit de uitvergrote foto’s van het voertuig en uit de overige gegevens blijkt niet dat het voertuig meer dan normale gebruikersschade had. De aankoopprijs van de auto is op zich geen maatstaf voor de heffing van bpm, maar naar het oordeel van de rechtbank is het in dit geval wel een indicatie voor de juistheid van de getaxeerde handelsinkoopwaarde (vgl. de uitspraak van Gerechtshof Arnhem Leeuwarden van 9 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1242, r.o. 4.11 en 4.14). Aangezien het voertuig 6 dagen in ongewijzigde staat moet worden gehouden is de taxatiewaarde niet realistisch gegeven de werkelijke betaalde prijs bij de doorverkoop na vier dagen (zie 4. hiervoor).
24. De rechtbank volgt verweerder voorts in de stelling dat uit de gegevens van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de auto in het verleden een demonstratieauto was zodat op die grond een waardevermindering moet worden toegekend. Bovendien heeft de taxateur van eiseres hiervoor in het taxatierapport geen waardevermindering opgenomen. Kortom, eiseres heeft haar stelling niet aannemelijk gemaakt.
25. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres met het taxatierapport het door haar bepleite schadebedrag niet aannemelijk heeft gemaakt.
Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.