ECLI:NL:GHARL:2021:5890

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
20/01025
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en motorschade bij personenauto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De Rechtbank had eerder een naheffingsaanslag BPM van € 3.038 verminderd tot € 630, omdat zij oordeelde dat er sprake was van motorschade die de waarde van de auto aanzienlijk had verminderd. De belanghebbende, een autobedrijf, had aangifte gedaan voor de BPM van een gebruikte Land Rover Discovery en had een taxatierapport overgelegd waarin de motorschade werd beschreven. De Inspecteur betwistte de motorschade en stelde dat het taxatierapport niet voldeed aan de wettelijke eisen, omdat het meer dan een maand voor de aangifte was opgesteld en er geen inkoopfactuur was overgelegd. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de Inspecteur geen motorschade had vastgesteld en dat de foto’s die door de belanghebbende waren overgelegd niet overtuigend waren. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat er sprake was van motorschade en dat de Rechtbank ten onrechte de waarde van de auto had verminderd. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en bevestigde de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/01025
uitspraakdatum: 15 juni 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 13 oktober 2020, nummer AWB 19/6080, in het geding tussen
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag (met nummer [aanslagnummer] ) in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 3.038. Verder is belastingrente berekend van € 40.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 september 2019 de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 13 oktober 2020 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 630 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
De Inspecteur heeft op 19 november 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Belanghebbende heeft op 26 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. Namens belanghebbende is verschenen mr. [A] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [B] en mr. [C] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert een autobedrijf.
2.2.
In verband met de registratie in het kentekenregister heeft belanghebbende op 23 oktober 2018 aangifte gedaan voor de BPM van een gebruikte personenauto van het merk Land Rover Discovery 3.0 SDV6 HSE (hierna: de auto). De datum eerste toelating – in Duitsland – is 13 juli 2010. De door belanghebbende berekende BPM van € 345 is op aangifte voldaan.
2.3.
Voor de waardebepaling van de auto heeft belanghebbende een taxateur ingeschakeld. Als onderdeel van het taxatierapport van 20 september 2018 is (veiling)informatie omtrent een testrit opgenomen, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“INFORMATIE TESTRIT
Locatie testrit: op openbare weg > 80 km/h (hoge snelheid)
(…)
! Motor
Wanneer: Tijdens stilstand. Bij het starten. Tijdens het rijden.
Problemen: Olielekkage.
(…)
Andere opmerkingen
**Engine oils strongly (see picture)**Car is not roadworthy-no further diagnosis possible**
2.4.
In het taxatierapport is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 1.087, gebaseerd op een waarde van € 17.191 (koerslijst/referentievoertuigen) verminderd met een op basis van een schadecalculatie bepaalde schade van € 16.107. Genoemd schadebedrag betreft volgens het als onderdeel van het taxatierapport opgenomen schaderapport de reparatiekosten (incl. btw), waarvan € 12.152 (incl. btw) betrekking heeft op de motorschade (€ 1.021 (arbeid) plus € 9.022 (materiaal) * 1,21). Daarbij is in het schaderapport uitgegaan van de situatie waarin de motor geheel wordt vervangen en nieuwe motor wordt ingebouwd. Het rapport vermeldt daarover: “gesloten draaiend gedeelte (ruil)”.
2.5.
De Inspecteur heeft een ‘onderzoek waardebepaling’ door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (hierna: de DRZ) laten doen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2018. In het daarvan op 30 oktober 2018 opgemaakte rapport is volgens de beoordelaar van de DRZ geen sprake van schade, anders dan normale gebruikersschade, behorende bij leeftijd en kilometerstand. De beoordelaar van de DRZ heeft onder meer een groot aantal foto’s aan het rapport toegevoegd. In het rapport is als laagste handelsinkoopwaarde € 13.059 vermeld, gebaseerd op de koerslijstwaarde X-RAY marge.
2.6.
De Inspecteur heeft met dagtekening 1 mei 2019 een naheffingsaanslag BPM van € 3.038 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 13.059.
2.7.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur van een juiste handelsinkoopwaarde uit de koerslijst is uitgegaan, dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade, dat mede gelet op de schadecalculatie bij het taxatierapport van belanghebbende de waardevermindering door de schade in goede justitie wordt geschat op € 10.000 en dat daarom de handelsinkoopwaarde dient te worden verminderd tot € 3.059. Uitgaande van een cataloguswaarde van de auto van € 98.780 bedraagt de afschrijving dan 96,90%. Met inachtneming van de aldus bepaalde afschrijving heeft de Rechtbank de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 630.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil is of terecht een waardevermindering van € 10.000 is toegepast vanwege motorschade.
3.2.
De Inspecteur stelt dat de Rechtbank bij de vaststelling van de handelsinkoopwaarde van de auto ten onrechte een aftrek vanwege schade in aanmerking heeft genomen. In dat verband heeft de Inspecteur aangevoerd dat het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport niet als bewijs kan dienen, nu dat rapport in strijd met artikel 8, lid 4 Uitvoeringsregeling BPM meer dan één maand vóór de aangifte is opgesteld en bovendien bij dat rapport geen inkoopfactuur is gevoegd. Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende ook niet op andere wijze de gestelde motorschade onderbouwd. Belanghebbende is de opvatting toegedaan dat de aftrek wegens schade door de Rechtbank terecht en op goede gronden tot een bedrag van € 10.000 in aanmerking is genomen.
3.3.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Regelgeving
4.1.
Ingevolge artikel 10, lid 1 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) wordt met betrekking tot gebruikte personenauto’s het op de voet van artikel 9 Wet BPM bepaalde bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering (de afschrijving). In de volgende leden van artikel 10 is de wijze van berekening van de afschrijving nader uitgewerkt.
4.2.
In artikel 10, lid 8 Wet BPM is bepaald dat als sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade, de afschrijving wordt gesteld – mits daartoe een verzoek bij de aangifte is gedaan – op de som van de catalogusprijs verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
4.3.
Artikel 10, lid 9 Wet BPM schrijft voor dat bij de aangifte een opgaaf wordt gedaan van de gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving.
4.4.
Ingevolge artikel 8, lid 4 Uitvoeringsregeling BPM bestaat de opgaaf zoals bedoeld in artikel 10, lid 9 Wet BPM uit een verwijzing naar een koerslijst of uit een taxatierapport (i) dat is opgemaakt met inachtneming van de voorwaarden opgenomen in bijlage I, en (ii) dat is opgemaakt ten hoogste een maand vóór de registratie, in de staat waarin het motorrijtuig op dat tijdstip verkeert, door een onafhankelijke erkende taxateur.
4.5.
Blijkens artikel 3.6 van Bijlage I dient de inkoopfactuur – in het geval het motorrijtuig is gekocht van een ondernemer – of de inkoopverklaring – in het geval het motorrijtuig is gekocht van een particulier – van het getaxeerde motorijtuig te worden toegevoegd.
Bewijslast
4.6.
Het in artikel 110 VWEU neergelegde discriminatieverbod brengt mee dat de heffing van BPM ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto niet hoger mag zijn dan het restbedrag aan BPM dat is vervat in de waarde van een gelijksoortige gebruikte personenauto die al in het binnenland is geregistreerd. Daarom moet bij de heffing van BPM ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto een reële waardedaling in aanmerking worden genomen, dan wel moet een waarde worden geschat die de werkelijke waarde zeer sterk benadert. (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63)
4.7.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63). Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
4.8.
Artikel 10 Wet BPM voorziet in voorschriften die waarborgen dat de waardebepaling van een gebruikt motorrijtuig op een verantwoorde wijze plaatsvindt bij gelegenheid van het doen van de aangifte bpm met het oog op een juiste vaststelling van de gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van het afschrijvingspercentage. De hiervoor in 4.1 tot en met 4.5 beschreven wettelijke bepalingen stellen aldus de belastingplichtige in staat voor gebruikte personenauto’s aan de hand van alle door hem relevant geachte gegevens de vermindering van BPM te berekenen op een wijze die waarborgt dat in alle gevallen – in overeenstemming met artikel 110 VWEU - de verschuldigde BPM niet meer bedraagt dan de BPM die nog rust op de zogenoemde referentieauto. (vgl. HR 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:421)
Bewijsmiddelen
4.9.
De Inspecteur heeft gesteld dat het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport niet als bewijs kan dienen, nu dat rapport niet voldoet aan de voorschriften van artikel 8, lid 4 Uitvoeringsregeling BPM. De vraag of het rapport voldoet aan deze voorschriften en zo neen, of dit betekent dat aan het rapport geen bewijs kan worden ontleend, kan in het midden blijven. Zelfs als het rapport wel als bewijs zou kunnen dienen, is belanghebbende daarmee niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat sprake is van motorschade. Redengevend daarvoor is het volgende.
4.10.
Bij de namens de Inspecteur door DRZ uitgevoerde individuele waardebepaling van de auto is geen motorschade vastgesteld (zie 2.5).
4.11.
Bij het taxatierapport van belanghebbende en de e-mail van 23 april 2020 zijn foto’s gevoegd. Op de foto’s waarop het kenteken van de auto zichtbaar is, is geen olielekkage zichtbaar. Op de foto’s met gelekte olie is de kentekenplaat niet zichtbaar en lijkt bovendien sprake van een andere autogrill dan op de foto’s bij het DRZ-rapport. Gelet daarop bestaat twijfel of de foto’s met gelekte olie wel betrekking hebben op onderhavige auto.
4.12.
Belanghebbende heeft nagelaten een inkoopfactuur van de auto te overleggen, zodat de status van de auto ten tijde van de inkoop niet is gebleken.
4.13.
Verder heeft belanghebbendes gemachtigde ter zitting verklaard dat in het schaderapport aan reparatiekosten voor de motorschade een bedrag van € 12.152 (incl. btw) is vermeld, dat daarbij is uitgegaan van het vervangen van de volledige motor, dat van de reparatiekosten daarom € 10.916 (incl. btw) betrekking heeft op materiaalkosten en het overige op arbeidskosten, dat de motor echter niet is vervangen maar is gereviseerd, en dat de in het schaderapport opgenomen specificatie aan materiaal- en arbeidskosten dus niet juist is, maar het schadebedrag wel als uitgangspunt kan blijven dienen omdat tegenover de besparing op de materiaalkosten een dienovereenkomstige verhoging van de arbeidskosten staat. Gelet op deze verklaring bestaat twijfel over de betrouwbaarheid van het schaderapport.
4.14.
Gelet op het overwogene in 4.10 tot en met 4.13 bestaat bij het Hof twijfel over het door belanghebbende gestelde. Het Hof acht daarom niet aannemelijk dat sprake is van (motor)schade, anders dan normale gebruikersschade, behorende bij de leeftijd en de kilometerstand van de auto. Nu belanghebbende niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast, is het gelijk aan de Inspecteur.
Belastingrente
4.15.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden daartegen aangevoerd. Nu de naheffingsaanslag is gehandhaafd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte belastingrente.
Slotsom4.16. Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank; en
  • bevestigt de uitspraak op bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 15 juni 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd De voorzitter,
de uitspraak te ondertekenen
(A.J.H van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 juni 2021.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.