ECLI:NL:RBNHO:2023:7936

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
23-1227
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong na eerdere afwijzing; beoordeling van nieuwe feiten en omstandigheden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering. Eiser had eerder, in 2015, een aanvraag ingediend die was afgewezen op basis van de conclusie dat hij arbeidsvermogen had. Na een nieuwe aanvraag in 2022, waarin eiser nieuwe diagnoses zoals ADHD en fibromyalgie aanvoerde, heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen deze aanvraag opgevat als een verzoek om herziening van het eerdere besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de eerdere afwijzing zouden onderbouwen. Eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat zijn situatie sinds 2015 is veranderd. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/1227

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: S. Gootjes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek tot herziening van besluitvorming uit 2015. Verweerder heeft het verzoek met het besluit van 22 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 10 januari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij die afwijzing gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn persoonlijk begeleider [naam 1] en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

Van welke feiten gaat de rechtbank uit?
2.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1991. In 2015 heeft hij een Wajong-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 4 mei 2015 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek lieten zien dat eiser arbeidsvermogen had. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. Verweerder heeft dit bezwaar met een besluit van 2 november 2015 ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen geen beroep aangetekend.
2.2.
Op 11 augustus 2022 heeft verweerder van eiser een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ontvangen. Bij de aanvraag heeft eiser onder meer aangegeven dat inmiddels de diagnoses ADHD-I en Fibromyalgie zijn gesteld. Verweerder heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen op de afwijzing van 4 mei 2015.
2.3.
Verweerder heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek laten verrichten. Verzekeringsarts [naam 2] heeft op 19 augustus 2022 een medisch onderzoeksverslag opgesteld. Volgens de verzekeringsarts zijn er geen nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven de eerdere afwijzing te herzien. Daarbij geeft hij het volgende aan. Er werden in 2015 al forse beperkingen aangenomen, waaronder beperkingen die passen bij de diagnose ADHD. Die aandoening was er al en uitte zich in het functioneren, maar had nog geen ‘naam’. In die periode zijn nergens pijnklachten beschreven of benoemd. Er is geen informatie dat deze op zijn achttiende jaar al dusdanige belemmeringen zouden geven dat ze een oorzaak zouden kunnen zijn voor het niet kunnen uitvoeren van een taak of het ontbreken van arbeidsvermogen. Daarna heeft verweerder het besluit van 22 augustus 2022 genomen. Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt.
Wat staat er in het bestreden besluit?
3. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Volgens verweerder was er geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. Ook was er geen aanleiding om te concluderen dat de beoordeling in 2015 onjuist is geweest. Verweerder baseert zich daarbij op de rapportages van verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 3] van 21 december 2022 en van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [naam 4] van 3 januari 2023.

Beoordeling door de rechtbank

Wat is het toetsingskader?
4.1.
Eiser heeft de aanvraag in 2022 gedaan, na een eerdere afwijzing in 2015. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van beroep (CRvB) [1] volgt dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere afwijzing van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld.
4.2.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser terecht aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 4 mei 2015. Verweerder heeft met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist op dit verzoek. Dit betekent dat aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden zal worden getoetst of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijke gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Voor zover eiser ook voor de toekomst heeft verzocht terug te komen van het besluit van 9 december 2014 heeft. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [2] Nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden zijn feiten of omstandigheden die zich ná het eerdere besluit hebben voorgedaan. Het kan ook gaan om feiten of omstandigheden die zich wel vóór het eerdere besluit hebben voorgedaan, maar die niet vóór dat besluit naar voren konden worden gebracht. Een medisch rapport is op zich niet aan te merken als een nieuw feit, maar uit een medisch rapport kan de aanwezigheid van een nieuw feit blijken.
Had verweerder moeten terugkomen op het besluit van 4 mei 2015?
5.1.
Aan de hand van nieuwe feiten of omstandigheden moet eiser laten zien dat hij op zijn achttiende verjaardag en de eerste vijf jaar daarna al meer beperkt was dan verweerder bij de beoordeling in 2015 heeft aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5.2.1.
Eiser stelt dat hij al sinds 2012 werkloos was en dat hij sinds 2007 niet langer dan een paar maanden een baan heeft kunnen behouden. Deze informatie was al bekend en is in 2015 bij de beoordeling betrokken
.Dit blijkt uit de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 25 februari 2015, waarin bij de anamnese een overzicht is gegeven van de werkervaring van eiser. Om die reden is hier geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden.
5.2.2.
Eiser betoogt ook dat hij eerder geen Wajong en geen psychiatrische hulp kon vragen omdat hij werd tegengewerkt door zijn moeder. Deze door eiser geschetste omstandigheden zeggen niets over het arbeidsvermogen van eiser.
5.2.3.
Eiser voert verder aan dat de diagnosen over zijn persoonlijkheid zijn gewijzigd. Duidelijk is inmiddels dat hij ADHD heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 december 2022 geschreven dat in 2015 al forse beperkingen zijn aangenomen, waaronder beperkingen die passen bij de nieuwe diagnose ADHD en dat een verschuiving in diagnostiek daarop niet van invloed is. Eiser is het daar weliswaar niet mee eens, maar de rechtbank volgt het standpunt van verweerder. Dat de aandoening inmiddels de diagnose ADHD heeft gekregen, is geen nieuw feit waaruit volgt dat de beperkingen van eiser anders zijn dan in 2015 door de verzekeringsarts aangenomen. Daarom is ook op dit punt geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden die maken dat verweerder de besluitvorming uit 2015 zou moeten herzien.
5.2.4.
Eiser betoogt ook dat hij in 2015 al fysieke klachten had en dat hij daardoor meer beperkt was dan destijds is aangenomen. Op de zitting heeft hij verklaard dat hij sinds zijn twaalfde pijnklachten heeft, dat deze begonnen met hoofdpijn en dat de pijn daarna is doorgezet naar zijn nek, schouders en knieën. Vanaf februari 2014 had hij ook duidelijk schouderklachten. De rechtbank constateert dat eiser geen nieuwe medische stukken heeft overgelegd die dit standpunt onderbouwen. Daarbij komt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 21 december 2022 aangeeft dat de diagnose fibromyalgie niet voorkomt in het huisartsenjournaal. De verzekeringsartsen van verweerder hebben daarom in de stelling van eiser dat de diagnose fibromyalgie is gesteld terecht geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb gezien.
5.2.5.
In wat eiser heeft aangevoerd is ook geen grond gelegen om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Had verweerder moeten herzien voor de toekomst? (duuraanspraak)
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van eiser ligt om feiten of omstandigheden te vermelden die aanleiding (kunnen) geven tot een voor hem gunstiger besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. Hierbij zijn vooral feiten en omstandigheden relevant die (ten minste ook) zien op de voor het oorspronkelijke besluit geldende beoordelingsdatum. De aanvraag moet deugdelijk en toereikend worden onderbouwd en, voor zover mogelijk, worden voorzien van relevant bewijs. Alleen als daaraan is voldaan, moet door verweerder onderzocht worden of en in hoeverre het oorspronkelijke besluit onjuist was. Als verweerder de onjuistheid van het besluit vaststelt, moet verweerder een nadere belangenafweging maken. [3]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft dat de besluitvorming uit 2015 niet onjuist was. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep schrijft hierover in het rapport van 3 januari 2023 het volgende:
Belanghebbende heeft erop gewezen dat er nieuwe diagnoses zouden zijn gesteld en heeft verklaringen ingebracht vanuit de dagbesteding en absentielijsten van zijn voormalige scholen. Door (…) [naam 3] is echter aangegeven dat in 2015 al forse beperkingen voor belanghebbende zijn aangenomen en een verschuiving van diagnostiek hierop niet van invloed is. Verder werpen de verklaringen vanuit de dagbesteding ook geen ander licht op de (medische) situatie van belanghebbende. Dit geldt ook voor de ingebrachte absentielijsten. Er is dan ook geen aanleiding, ook niet arbeidsdeskundig, om een andere beslissing te nemen.
Op de zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep impliciet heeft aangegeven waarom de beoordeling uit 2015 niet onjuist was. Hij heeft geconstateerd dat in 2015 rekening is gehouden met de klachten die eiser op dat moment had, dat er uitgebreide beperkingen zijn aangenomen en dat verschuiving van de diagnose geen reden is om tot andere beperkingen te komen. Hieruit is af te leiden dat er geen andere informatie is die tot een andere belastbaarheid zou moeten leiden.
In dit beroep heeft eiser geen informatie overgelegd die doen twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep of aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Hoogkamer, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:581.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.