ECLI:NL:RBNHO:2023:6566

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
10214504 CV22-6914
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Studiekostenbeding en terugbetaling van studiekosten in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een pedagogisch medewerker, en Stichting Kinderdagverblijf De Regenboog. De werknemer vorderde achterstallig loon en vakantiegeld, omdat de werkgever ten onrechte studiekosten had ingehouden op haar salaris. De werkgever, De Regenboog, vorderde op haar beurt terugbetaling van de studiekosten. De kantonrechter oordeelde dat er na 1 augustus 2022 geen studiekostenbeding meer was overeengekomen tussen partijen, en dat de voorwaarden voor terugbetaling niet waren voldaan, omdat de werknemer de arbeidsovereenkomst niet had opgezegd. De kantonrechter concludeerde dat De Regenboog de studiekosten niet op het salaris van de werknemer had mogen inhouden en dat de werknemer de studiekosten niet aan De Regenboog hoefde terug te betalen. De vorderingen van de werknemer werden toegewezen, terwijl de vorderingen van De Regenboog in reconventie werden afgewezen. De proceskosten werden aan De Regenboog opgelegd, omdat zij in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 10214504 CV22-6914
datum uitspraak: 12 juli 2023
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
wonende te [plaats]
eiseres in conventie, verweerster in reconventie
hierna te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J.F.R. Eisenberger
tegen
Stichting Kinderdagverblijf de Regenboog
gevestigd te Uitgeest
verweerster in conventie, eiseres in reconventie
hierna te noemen: De Regenboog
gemachtigde: mr. P.F. Keuchenius
de zaak in het kort
Werknemer vordert achterstallig loon c.a. omdat werkgever naar het oordeel van de werknemer ten onrechte studiekosten heeft verrekend met de eindafrekening. Werkgever vordert in reconventie een gedeelte van de studiekosten. De vordering van de werknemer wordt toegewezen omdat (a) wordt geoordeeld dat in de contractuele relatie tussen partijen na 1 augustus 2022 geen studiekostenbeding (meer) is overeengekomen, en (b) voor zover dat wel zo is, aan de voorwaarden voor terugbetaling niet is voldaan, omdat de werknemer de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd, zodat (c) de vraag of het voorliggende studiekostenbeding nietig is gelet op het nieuwe artikel 7:611a BW niet hoeft te worden beantwoord.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft De Regenboog gedagvaard op 18 november 2022. De Regenboog heeft op 25 januari 2023 een conclusie van antwoord tevens van eis in reconventie ingediend.
1.2.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 22 februari 2023 een mondelinge behandeling gelast, die heeft plaatsgevonden op 24 mei 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. De gemachtigden van partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op 4 november 1996, is met De Regenboog op 29 maart 2021 een leer-arbeidsovereenkomst aangegaan voor 24 uur per week, waarbij [eiser] per 1 mei 2021 in dienst is getreden als pedagogisch medewerker voor de duur van 15 maanden, tot 1 augustus 2022. In de overeenkomst is bepaald dat na het behalen van het diploma en bij voldoende formatieruimte deze leer-arbeidsovereenkomst wordt omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Kinderopvang van toepassing.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is in artikel 5 opgenomen:
“(..)
Artikel 5BBL overeenkomst (Beroepspraktijkvormingsovereenkomst)
Deze leer-arbeidsovereenkomst wordt conform artikel 9.6 van de cao Kinderopvang 2020-2021 aangegaan voor de duur van de opleiding, welke uiterlijk 15 maanden duurt, waarbij deze overeenkomst van rechtswege eindigt, uiterlijk op 1 augustus 2022. Na het behalen van het diploma kan deze leer-arbeidsovereenkomst worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, indien hiervoor een vacature c.q. formatieruimte beschikbaar is en het functioneren van werknemer dit niet verhindert. Een eventuele verhindering gelegen in het onvoldoende functioneren van de werknemer moet zijn gebaseerd op een in de 12 maanden voorafgaand aan het behalen van het diploma plaatsgevonden beoordeling op basis van een regeling als bedoeld in artikel 9.3 van de cao.
Deze leer-arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aangegaan met de mogelijkheid van tussentijdse opzegging. De termijn voor tussentijdse opzegging bedraagt zowel voor de werkgever als voor de werknemer twee maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op de opzegging.
(..)
De opleiding dient te worden gevolgd in eigen tijd. De kosten van de opleiding zullen worden voldaan door Stichting Kinderdagverblijf De Regenboog. De kosten bedragen € 6.388 (zie bijlage).
Indien werknemer haar dienstverband opzegt bij Stichting Kinderdagverblijf De Regenboog na afronding van haar opleiding:
  • dient 2/3 van de kosten te worden terugbetaald bij opzegging binnen een jaar na diplomering;
  • dient 1/3 van de kosten te worden terugbetaald bij opzegging binnen het tweede jaar na diplomering;
  • Vervalt terugbetaling bij opzegging na twee jaar na diplomering.
Indien werknemer haar dienstverband opzegt bij Stichting Kinderdagverblijf De Regenboog tijdens haar opleiding, dienen alle gemaakte kosten te worden terugbetaald. (..)”
2.3.
In haar e-mail van 23 juli 2022 schrijft [eiser] aan [betrokkene] (‘ [betrokkene] ’), directeur-bestuurder bij De Regenboog:
“(..) Al mijn examens van school zijn goedgekeurd dus het eindgesprek kan worden ingepland. Deze staat ingepland tussen 1-8 en 7-8 (..) Ik heb even met school ook overlegd en die geven aan dat de “leerovereenkomst contract” nog van kracht moet zijn tijdens het eindgesprek. Kunnen we mijn huidige contract dus met een maand verlengen en hierin opmaken dat de einddatum niet 1-8 is maar 1-9? (..)”
2.4.
In haar e-mail van 25 juli 2022 schrijft [betrokkene] aan [eiser] :
“(..) Intentie:
Werk-leer overeenkomst loopt door tot datum behalen diploma. Dit was 15 maanden na 1-5-2021. Daarvoor heb ik je een overeenkomst aangeboden. Een week voor het verstrijken kondig je een vertraging aan. Na kwalificatie als volwaardig pedagogisch medewerkster maak je de overstap naar schaal 6. Nieuwe gecombineerde overeenkomst gaat in per 1-8-23 en loopt een jaar. (..)”
2.5.
Bij e-mail van 28 juli 2022 16:19 uur heeft [eiser] [betrokkene] als volgt bericht:
“(..) Ik heb in overleg met school besloten mijn stage elders voort te zetten en deze te beëindigen bij De Regenboog. Per 1-8 loopt mijn huidige contract af, er is geen nieuw contract getekend. (..)”
2.6.
Bij e-mail van gelijke datum heeft [betrokkene] om 16:32 als volgt gereageerd:
“(..) Uit alle mondelinge en schriftelijke communicatie tot en met vandaag blijkt dat beide partijen voornemens zijn de samenwerking voort te zetten. Je hebt zelfs heel dwingend aangegeven dat je graag je contract wilt tekenen. Daarmee is een verlenging tot stand gekomen. Zelfs een mondelinge verbintenis is bindend. Je hebt daarmee een opzegtermijn van twee maanden volgens oud contract, drie volgens nieuw contract. Je kunt daarmee uit dienst per 1 november. Ik ga er vanuit dat je je volledig zal inzetten tot die tijd. Je hoeft je niet ziek te melden, want dat is erg doorzichtig. (..)”
2.7.
Om 19:37 uur schrijft [eiser] : “het nieuwe contract met aanpassingen is mij niet eerder getoond. (…) Ik ga er vanuit dat mijn arbeidsovereenkomst dus per 01/08/2022 beëindigd is’ (…), waarop [betrokkene] om 20.04 als volgt reageert: ‘je hebt al een maand een arbeidsovereenkomst in bezit en tot en met vanmiddag heb je geuit dat je de samenwerking wilt voortzetten zowel per mail, app als mondeling. (…) Er is dus een overeenkomst tot stand gekomen. Ik vorder hierbij nakoming, anders stel ik je in gebreke. Dan komen de kosten voor jouw vervanging tijdens de opzegtermijn voor jouw rekening..(…)’. [eiser] heeft haar werkzaamheden bij De Regenboog na 1 augustus 2022 voortgezet tot 1 november 2022.
2.8.
In haar e-mail van 7 augustus 2022 aan [betrokkene] schrijft [eiser] :
“(..) De studie rond ik graag bij jullie af, aangezien dit in de laatste twee maanden dient te gebeuren. Om nog even terug te komen op de drie maanden opzegtermijn, dit staat niet in het oude en nieuwe contract. Als het goed is, is er dus een opzegtermijn van twee maanden van toepassing. Dit betekent dat de overeenkomst op 1 oktober eindigt. Is het mogelijk dat er een nieuw contract wordt opgesteld welke loopt tot 1 oktober voor mij leer-werkovereenkomst? (..)”
2.9.
In haar e-mail van eveneens 7 augustus 2022 schrijft [betrokkene] aan [eiser] :
“(..) Dank voor je mail. Sinds eind juli ligt er voor jou en op jouw verzoek een herzien contract klaar op kantoor. Deze is ondertekend namens mij (..). Inhoud is jou bekend. Zowel telefonisch als per mail hebben wij dit besproken.
(..) Neem je morgen het eerdere herziene contract mee? De bijlagen blijven van kracht. (..)”
2.10.
Bij e-mail van 18 augustus 2022 heeft [betrokkene] [eiser] onder meer het volgende gestuurd:
“(..) De studieschuld staat vast op € 6388 conform overeenkomst. (..) Je ontvangt de komende 3 salarisronden dan € 0 en na vertrek resteert in ieder geval nog € 994 wat op 1-11 op onze rekening moet staan. Daarnaast heb je nog minuren te verrekenen. Het restbedrag zal dus iets hoger zijn. (..)”
2.11.
Bij e-mail van 22 augustus 2022 heeft [eiser] [betrokkene] in reactie op de onder 2.10 opgenomen bericht:
“(..) Er hoeft geen salaris te worden ingehouden. Het bedrag zal op 1-11 op de rekening staan. (..)”
2.12.
Uit de loonstrook van [eiser] over de maand oktober 2022 blijkt dat De Regenboog een bedrag van € 6.388,00 als ‘inhouding studieschuld’ heeft ingehouden op het maandsalaris van [eiser] , zodat [eiser] over de maand oktober 2022 geen salaris heeft ontvangen.
2.13.
Bij e-mail van 4 november 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] [betrokkene] bericht dat De Regenboog geen beroep toekomt op artikel 5 van de arbeidsovereenkomst en De Regenboog geen recht heeft op terugbetaling van een bedrag van € 6.388,00. Gevorderd wordt om binnen 5 dagen na de e-mail alsnog tot (na)betaling van dit bedrag en het nog uitstaande loon en vakantiegeld over te gaan.
2.14.
Bij e-mail van eveneens 4 november 2022 heeft [betrokkene] de gemachtigde van [eiser] , voor zover relevant, als volgt bericht:
“(..) Mevrouw [eiser] heeft zelf aangegeven dat zij verlenging wilde in de vorm van een jaarcontract. Zij kon niet rond komen van 27 uur, daarmee hebben wij aangegeven dan akkoord te gaan met 36 uur. Zij heeft haar opleiding niet tijdig kunnen afronden. (..) Zij heeft de overeenkomst ontvangen, niet getekend, maar is wel conform nieuwe arbeidsovereenkomst aan het werk gegaan en heeft mondeling toegezegd de overeenkomst in te leveren. De nieuwe arbeidsovereenkomst is dus in gegaan. Mondelinge overeenkomst is immers juridisch ook bindend. Zij heeft vervolgens opgezegd en heeft hier naar gehandeld. Zij heeft toegezegd dat het opleidingsgeld op onze rekening zou staan op 1-11. Ook dat is door haar schriftelijk bevestigd. (..)”
2.15.
De Regenboog heeft niet aan de vordering onder 2.13 voldaan.

3.De vordering van [eiser] , het verweer van de Regenboog en de tegenvordering

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) veroordeling van De Regenboog tot betaling van
€ 2.130,00 bruto aan achterstallig salaris, € 859,28 bruto aan achterstallig vakantiegeld, plus de wettelijke verhoging over deze twee bedragen, € 639,00 aan eindejaarsuitkering, een en ander vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten van € 512,95 en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat De Regenboog het bedrag ter hoogte van de studiekosten niet mocht verrekenen met het bedrag van de eindafrekening omdat De Regenboog geen beroep toekomt op enig studiekostenbeding. Daartoe stelt [eiser] primair dat zij de arbeidsovereenkomst waarin het studiekostenbeding is opgenomen niet heeft opgezegd, terwijl (gedeeltelijke) terugbetaling eerst aan de orde komt bij opzegging door [eiser] . Subsidiair stelt [eiser] dat zij ook een eventueel tot stand gekomen arbeidsovereenkomst na 1 augustus 2022 niet heeft opgezegd. Volgens [eiser] hebben partijen afgesproken dat het dienstverband na het einde van rechtswege op 1 augustus 2022 tot 1 november 2022 zou voortduren, waarna het dienstverband alsnog in onderling overleg is geëindigd. Meer subsidiair stelt [eiser] , dat ook al zou sprake zijn van opzegging van enige arbeidsovereenkomst na 1 augustus 2022, De Regenboog zich niet kan beroepen op het studiekostenbeding, omdat dit beding na 1 augustus 2022 opnieuw met [eiser] overeengekomen had moeten worden, wat niet is gebeurd. Meer subsidiair stelt [eiser] dat een eventuele verlenging van de arbeidsovereenkomst op tegenspraak heeft plaatsgevonden zodat het studiekostenbeding uit de arbeidsovereenkomst niet op de voet van artikel 7:668 lid 4 mee over is gegaan. Nog meer subsidiair stelt [eiser] dat al zou sprake zijn van opzegging, het studiekostenbeding slechts verplicht tot terugbetaling wanneer de arbeidsovereenkomst wordt opgezegd
naafronding van de opleiding, terwijl vaststaat dat de opleiding op het moment van het einde van de arbeidsovereenkomst nog niet afgerond was. Meest subsidiair is het volgens [eiser] de vraag of De Regenboog überhaupt gelet op de leden 7:611a lid 2 en 4 BW een beroep toekomt op het studiekostenbeding, omdat de opleiding een vorm van verplichte scholing inhoudt.
3.3.
De Regenboog voert verweer tegen de vordering en vordert op haar beurt veroordeling van [eiser] tot betaling aan De Regenboog van een bedrag van € 3.718,27 plus wettelijke rente vanaf 1 november 2022 en de proceskosten. De Regenboog legt aan haar vordering ten grondslag dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na 1 augustus 2022 door partijen zonder tegenspraak is voortgezet en dat [eiser] deze arbeidsovereenkomst op 7 augustus 2022 heeft opgezegd (weliswaar met de verkeerde opzegtermijn), zodat De Regenboog het bedrag ter hoogte van de studiekosten, mocht verrekenen met het salaris en de eindafrekening van [eiser] . Na verrekening heeft De Regenboog nog het hiervoor genoemde bedrag van [eiser] te vorderen. Volgens De Regenboog zijn partijen, mede gelet op artikel 9.6 van de cao vrij om studiekostenbedingen te treffen als de onderhavige die worden overeengekomen in het kader van een leer-arbeidsovereenkomst.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich gezien hun onderlinge verwevenheid voor gezamenlijke behandeling. De vraag die voorligt is kort gezegd of [eiser] de door De Regenboog betaalde studiekosten moet terugbetalen. De kantonrechter komt tot de conclusie dat De Regenboog de studiekosten niet op het salaris van [eiser] had mogen inhouden c.q. [eiser] de studiekosten niet aan De Regenboog hoeft terug te betalen, omdat samengevat (a) in de contractuele relatie tussen partijen na 1 augustus 2022 geen studiekostenbeding meer is overeengekomen, en (b) voor zover dat wel zo was aan de voorwaarden voor terugbetaling niet is voldaan, omdat [eiser] de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd, zodat (c) de vraag of het voorliggende studiekostenbeding nietig is gelet op het nieuwe artikel 7:611a BW niet hoeft te worden beantwoord. Hieronder wordt de conclusie toegelicht.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat de onder 2.2 opgenomen arbeidsovereenkomst waarin het studiekostenbeding is opgenomen van rechtswege is geëindigd op 1 augustus 2022. De Regenboog heeft gesteld dat tussen partijen overeenkomstig het bepaalde in de leer-arbeidsovereenkomst ‘Na het behalen van het diploma kan deze leer-arbeidsovereenkomst worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is overeengekomen (met aldus een gelijkluidend studiekostenbeding). Deze stelling van De Regenboog kan de kantonrechter niet volgen, omdat deze stelling onverenigbaar is met de inhoud van de e-mail van [betrokkene] waarin zij namens De Regenboog spreekt over een overeenkomst die wordt aangegaan voor de duur van één jaar ‘Nieuwe gecombineerde overeenkomst gaat in per 1-8-23 en loopt een jaar” (vgl. 2.4).
4.3.
Voor zover De Regenboog heeft beoogd te stellen dat [eiser] op grond van de laatst genoemde overeenkomst voor een jaar gehouden is de studiekosten terug te betalen, wordt geoordeeld dat deze overeenkomst naar het oordeel van de kantonrechter niet tot stand is gekomen. Het aanbod van De Regenboog vervat in deze overeenkomst is door [eiser] niet aanvaard. Zij heeft deze arbeidsovereenkomst niet ondertekend (zie o.a. 2.5). Evenmin hebben er zich omstandigheden voorgedaan die leiden tot de conclusie dat, hoewel de overeenkomst niet is ondertekend, deze toch tot stand is gekomen, omdat uit andere gedragingen of uitingen kan worden afgeleid dat overeenstemming bestond over de inhoud van deze arbeidsovereenkomst. [eiser] heeft immers (steeds) geprotesteerd tegen de arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar (zie vanaf 2.6. e.v.).
4.4.
De Regenboog heeft voorts het standpunt ingenomen dat de leer-arbeidsovereenkomst inclusief het studiekostenbeding zonder tegenspraak is voortgezet als bedoeld in artikel 7:668 lid 4 sub b BW, zodat [eiser] ook uit dien hoofde gehouden is tot terugbetaling van de opleidingskosten aan De Regenboog. Ook dit standpunt van De Regenboog kan de kantonrechter niet volgen. Van een stilzwijgende voortzetting van de arbeidsovereenkomst is gelet op de (op sommige momenten venijnige) discussie (zie 2.6. e.v.) tussen partijen immers uitdrukkelijk geen sprake. [1] Aangezien geen sprake is geweest van een stilzwijgende voortzetting van de leer-arbeidsovereenkomst, is het studiekostenbeding uit deze overeenkomst niet mee overgegaan naar een eventueel voortgezette arbeidsovereenkomst.
4.5.
Het voorgaande betekent, dat, nu niet gebleken is dat De Regenboog met [eiser] na 1 augustus 2022 opnieuw een studiekostenbeding is overeengekomen, een dergelijk beding niet van toepassing is in de contractuele relatie tussen partijen. Ter zitting heeft De Regenboog nog gesteld dat het studiekostenbeding van artikel 5 post-contractuele werking heeft. Ten aanzien van deze stelling merkt de kantonrechter op dat een eventueel postcontractuele werking geen effect sorteert, omdat de leer-arbeidsovereenkomst waarin het beding is opgenomen, niet door [eiser] is opgezegd, maar van rechtswege is geëindigd door het verstrijken van de bepaalde tijd.
4.6.
Ten overvloede, voor het geval dat op enig moment vast zou komen staan dat tussen partijen wel een studiekostenbeding is overeengekomen, oordeelt dat kantonrechter dat aan de voorwaarden voor terugbetaling niet is voldaan, omdat niet vast is komen te staan dat [eiser] de arbeidsovereenkomst die na 1 augustus 2022 tussen partijen heeft bestaan, heeft opgezegd. Weliswaar refereert De Regenboog aan een opzegtermijn van drie maanden die in ‘het nieuwe contract’ zou staan, maar daarvan is geoordeeld dat dat niet tot stand is gekomen, zodat, naar het oordeel van de kantonrechter partijen gelet op de feiten en omstandigheden na 1 augustus 2022 (weliswaar morrend) zijn overeengekomen dat hun arbeidsrelatie tot 1 november 2022 zou duren. [eiser] wilde het liefst eerder weg, namelijk op het moment dat zij haar opleiding had afgerond en De Regenboog wilde haar het liefst houden, omdat zij zoals vele kinderopvangorganisaties met een personeelsprobleem kampte, maar heeft uiteindelijk ermee ingestemd dat de einddatum 1 november 2022 werd.
4.7.
Voor zover De Regenboog zich beroept op de onder 2.11 opgenomen toezegging van [eiser] om de studiekosten aan De Regenboog terug te betalen, geldt dat De Regenboog zich niet op deze toezegging kan beroepen. Niet alleen heeft De Regenboog geen verweer gevoerd tegen het beroep op dwaling, de kantonrechter acht het bovendien ook heel aannemelijk dat [eiser] , die er als leek van uitging dat De Regenboog zich met recht op een studiekostenbeding beriep en aldus dacht dat De Regenboog voor de gevorderde terugbetaling een titel had, de toezegging bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gedaan.
4.8.
Voor zover De Regenboog nog heeft beoogd te betogen dat de vordering van [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, overweegt de kantonrechter het volgende. In een geval als het onderhavige waar het studiekostenbeding is opgenomen in een overeenkomst voor bepaalde tijd en terugbetaling afhankelijk is van opzegging door de werknemer, loopt de werkgever, in dit geval De Regenboog, altijd het risico dat de leerling-werknemer na ommekomst van de bepaalde tijd niet bij De Regenboog (of, zoals [eiser] , niet in de sector) wil blijven, waardoor de werkgever na de bepaalde tijd niet (meer) kan profiteren van de opleiding, waarvoor De Regenboog wel (hoge) kosten heeft moeten maken. In zekere zin doet deze situatie zich in het voorliggende geval ook voor. Tegenover dit risico staat dat De Regenboog 15 maanden (en in het geval van [eiser] 18 maanden) van de diensten van [eiser] gebruik heeft kunnen maken, zodat de opleidingskosten maandelijks bezien ook weer niet buitensporig zijn. Bovendien is het, wanneer de werknemer de opleiding elders voortzet, binnen de sector gebruikelijk dat eventuele studiekosten door de opvolgend werkgever worden vergoed.
4.9.
Gelet op het voorgaande heeft De Regenboog ten onrechte een bedrag van
€ 6.388,00 teruggevorderd van [eiser] en zal De Regenboog het gedeelte van dit bedrag dat zij heeft verrekend met het aan [eiser] toekomende salaris, € 2.130,00, aan haar moeten betalen. De Regenboog heeft erkend dat zij de door [eiser] gevorderde bedragen inzake het vakantiegeld en eindejaarsuitkering nog aan [eiser] verschuldigd is, zodat deze bedragen eveneens worden toegewezen. De kantonrechter ziet aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot nihil. Ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen bij gebreke aan een daartegen gericht verweer door De Regenboog worden toegewezen. De vorderingen in reconventie worden afgewezen nu uit het voorgaande blijkt dat De Regenboog niets meer van [eiser] heeft te vorderen.
4.10.
De proceskosten in conventie en in reconventie komen voor rekening van De Regenboog omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten in reconventie zullen gezien de onderlinge verwevenheid van de stellingen in conventie en in reconventie op nihil worden gesteld.

5.De beslissing

de kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt De Regenboog tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 2.130,00 aan achterstallig salaris, een bedrag van € 859,28 aan achterstallig vakantiegeld en een bedrag van € 639,00 aan eindejaarsuitkering;
5.2.
veroordeelt De Regenboog tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 512,95 aan buitengerechtelijke kosten;
5.3.
veroordeelt De Regenboog tot betaling van de proceskosten in conventie, die aan de kant van [eiser] tot en met vandaag worden begroot op de volgende bedragen:
dagvaarding € 131,18
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 528,00 (2 punten x tarief € 264,00);
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af;
5.7.
veroordeelt De Regenboog tot betaling van de proceskosten in reconventie, die aan de kant van [eiser] tot en met vandaag worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.