ECLI:NL:HR:2007:BA6755

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/333HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over loondoorbetaling en voortzetting arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam bij Stichting Emergis, een vordering tot loondoorbetaling ingesteld na afloop van haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst was oorspronkelijk aangegaan voor de duur van een jaar, maar eiseres heeft nooit een schriftelijke verlenging ondertekend. Na gesprekken over een mogelijke verlenging, heeft Emergis aan eiseres een verlenging van twee maanden aangeboden, maar deze is niet geaccepteerd. Eiseres heeft na 30 september 2002 niet meer voor Emergis gewerkt en vorderde nu doorbetaling van haar loon, stellende dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend was voortgezet op basis van artikel 7:668 lid 1 BW.

De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, en het gerechtshof heeft het vonnis bekrachtigd. Eiseres heeft cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die zich moest buigen over de vraag of er sprake was van een voortzetting zonder tegenspraak. De Hoge Raad oordeelde dat Emergis duidelijk heeft gemaakt dat zij de arbeidsovereenkomst niet voor onbepaalde tijd wilde voortzetten, en dat de gedragingen van de werkgever niet hebben geleid tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend was voortgezet. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde eiseres in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

19 oktober 2007
Eerste Kamer
Nr. C05/333HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel,
t e g e n
STICHTING EMERGIS,
gevestigd te Kloetinge, gemeente Goes,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Emergis.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiseres] heeft bij exploot van 6 december 2002 Emergis gedagvaard voor de rechtbank Middelburg en gevorderd, kort gezegd, doorbetaling van haar loon van € 1.917,-- bruto per maand met toebehoren en tussentijdse verhogingen, met wettelijke verhoging, rente en kosten.
Emergis heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 12 mei 2003 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 26 augustus 2005 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Emergis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [eiseres] mede door mr. W.A.M. Steenbruggen, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie, waar het met name gaat om de inhoud van het begrip "voortzetting zonder tegenspraak" in de zin van art. 7:668 lid 1 BW, kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiseres] is met ingang van 1 augustus 2001 bij Emergis in dienst getreden als servicedesk medewerkster op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar.
(ii) Op 20 en 24 juni 2002 hebben partijen gesproken over verlenging van die overeenkomst. Daarbij is - op 24 juni 2002 - aan [eiseres] een verlenging met twee maanden aangeboden.
(iii) Dit aanbod is schriftelijk herhaald: bij brief van 17 juli 2002, die door [eiseres] is ontvangen, is haar een wijziging van de arbeidsovereenkomst, inhoudende een verlenging tot (uiterlijk) 1 oktober 2002, ter ondertekening aangeboden.
(iv) [Eiseres] heeft die wijziging nooit ondertekend.
(v) Op 18 september 2002 heeft Emergis zich in een gesprek met [eiseres] op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst op 30 september 2002 ten einde liep.
(vi) [Eiseres] heeft na 18 september 2002 niet meer bij Emergis gewerkt.
(vii) Bij brief van 19 september 2002 heeft Emergis aan [eiseres] bericht dat de arbeidsovereenkomst na 30 september 2002 niet zou worden verlengd. Tot en met deze datum heeft zij loon betaald.
3.2 Aan haar hiervoor onder 1 vermelde vordering tot doorbetaling van loon heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat de in 2001 met Emergis gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een looptijd van 1 augustus 2001 tot 1 augustus 2002 met ingang van deze laatste datum op de voet van art. 7:668 lid 1 BW is voortgezet, en dus geacht moet worden toen wederom voor de duur van een jaar op de vroegere voorwaarden te zijn aangegaan.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen en het hof heeft de tegen die beslissing gerichte grieven verworpen: "Uit de stellingen van [eiseres], die erop neerkomen dat Emergis niet heeft ingestemd met een voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en dat zij, [eiseres], het niet eens was met een verlenging van twee maanden, volgt dat de arbeidsovereenkomst niet zonder tegenspraak is voortgezet. Het feit dat Emergis [eiseres] na 31 juli 2002 tot het werk heeft toegelaten, doet daaraan niet af", aldus het hof in rov. 3.
3.3 Onderdeel 1 klaagt in de eerste plaats dat in dit oordeel de - onjuiste - rechtsopvatting besloten ligt dat van "voortzetting zonder tegenspraak" als bedoeld in art. 7:668 lid 1 geen sprake kan zijn ingeval partijen voordat de arbeidsovereenkomst afloopt overleg hebben gevoerd over verlenging, daarbij geen overeenstemming hebben bereikt, maar desondanks die overeenkomst na de einddatum feitelijk hebben voortgezet. Een dergelijke opvatting valt in de bestreden uitspraak echter niet te lezen, zodat het onderdeel in zoverre wegens gemis aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden.
3.4 Voor de toepassing van art. 7:668 lid 1 komt het - zoals nader uiteengezet in de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal onder 9 - in een geval als dit erop aan of de werknemer op grond van gedragingen van de werkgever heeft mogen aannemen dat de arbeidsovereenkomst na afloop van de tijd waarvoor deze was aangegaan stilzwijgend werd voortgezet. Het hof heeft dit geenszins miskend. In zijn hiervoor in 3.2 aangehaalde oordeel ligt immers besloten dat Emergis er na 24 juni 2002 jegens [eiseres] nimmer onzekerheid over heeft laten bestaan dat zij de arbeidsovereenkomst (anders dan [eiseres], niet voor een jaar doch) slechts voor de duur van twee maanden wilde voortzetten. Bij dat uitgangspunt heeft het hof met juistheid geoordeeld dat na 31 juli 2002 geen sprake is geweest van "voortzetting zonder tegenspraak" als bedoeld in art. 7:668 lid 1. Hierop stuit onderdeel 1 ook voor het overige af.
3.5 De in de onderdelen 2, 3 en 4 aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Emergis begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 19 oktober 2007.