4.3.Daarnaast kan de omstandigheid dat het college rekening heeft gehouden met de feitelijke situatie dat betrokkene zelf particuliere hulp bekostigde, niet anders worden gezien dan dat het college binnen de eigen kracht als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015, rekening heeft gehouden met de financiële mogelijkheden van betrokkene om de gevraagde ondersteuning zelf te bekostigen. De Raad ziet hiervoor echter geen ruimte. De Raad leidt dit af uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wmo 2015. Zo staat in de memorie van toelichting dat onder ‘eigen kracht' wordt verstaan dat wat binnen het vermogen van de betrokkene ligt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie of tot een oplossing voor zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang te komen. De betrokkene zal zich in hoge mate moeten inspannen om dat aan te wenden wat binnen zijn eigen bereik ligt om zelf in zijn behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning te voorzien (Kamerstukken II, 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 144). Verder heeft de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de nota naar aanleiding van het verslag in reactie op de vraag of de financiële kracht onderdeel is van de eigen kracht meegedeeld dat de regering van mening is dat maatschappelijke ondersteuning voor een ieder toegankelijk moet zijn, ongeacht de hoogte van het inkomen en/of vermogen. Het is van belang dat ook financieel daadkrachtige cliënten een beroep op maatschappelijke ondersteuning kunnen doen, bijvoorbeeld als zij niet in staat zijn maatschappelijke ondersteuning te (doen) organiseren, maar deze wel kunnen betalen. De gemeente kan de financiële mogelijkheden van een cliënt op grond van dit wetsvoorstel wel betrekken door een eigen bijdrage te vragen binnen de grenzen die door de regering worden bepaald in een algemene maatregel van bestuur (Kamerstukken II, 2013/14, 33 841, nr. 34, p. 24). Ten slotte volgt uit de memorie van toelichting dat een gemeente de aanvraag van een cliënt die een voorziening zelf, zonder tussenkomst van de gemeente, zou kunnen bekostigen gelet op de hoogte van het inkomen en vermogen in relatie tot de eigen bijdrage, niet op die grond mag afwijzen. Dat neemt niet weg dat de gemeente in het gesprek met financieel draagkrachtige cliënten natuurlijk wel mag wijzen op de mogelijkheid de voorziening zelf te financieren. Als de cliënt dat wil en ook in staat is om dat zelf te organiseren, kan dat de juiste weg zijn. De cliënt kiest er dan voor de voorziening zelf buiten de gemeente om te regelen (Kamerstukken II, 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 45). Dit laatste doet zich in het onderhavige geval bij betrokkene niet voor nu zij juist wel een maatwerkvoorziening Hulp bij het huishouden wil.
14. Het betoog van eiser slaagt aldus. Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat verweerder, ingevolge het bepaalde in artikel 2.4.3 van de Wmo 2015, de mogelijkheid heeft regres te nemen op de aansprakelijke verzekeraar, zodat ook bij toewijzing van de gevraagde voorziening de lasten gedragen worden door de partij die ze moet dragen. Dat verweerder dit een lastig en bewerkelijk proces vindt, het veel tijd vindt kosten en het eenvoudiger is om dan maar de aanvraag af te wijzen, doet daaraan niet af en miskent bovendien dat de Wmo 2015 in de kern beoogt maatschappelijke ondersteuning te bieden aan mensen met een beperking. Tot slot weegt de rechtbank mee het belang dat eiser stelt te hebben bij een voorziening op grond van de Wmo 2015, omdat de gemeente betere
(service-)contracten kan afsluiten dan een individuele particulier en omdat hiermee ook voorzien is in vervanging als de levensduur van de scootmobiel voorbij is. Voor zover de stelling van eiser hieromtrent juist is, en eiser geen mogelijkheid heeft om dit zelf te regelen, dient dit belang te worden meegewogen bij de beantwoording van de vraag of eiser 'op eigen kracht' zelfredzaam is. Verweerder heeft dat niet meegewogen. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder zijn besluit onvoldoende heeft gemotiveerd.