ECLI:NL:RBNHO:2023:5307

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
C/15/335594 / HA ZA 23-35
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een auto en de weigering van schadevergoeding door de verzekeraar op basis van misleiding

In deze civiele zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzekeringnemer, aangeduid als [eiseres], en de verzekeraar Achmea Schadeverzekeringen N.V. [eiseres] vorderde een schadevergoeding van € 30.000,- na de diefstal van haar auto, waarvoor Achmea dekking onder de autoverzekering had geweigerd. De rechtbank oordeelde dat het recht van [eiseres] op een schade-uitkering was vervallen, omdat zij haar inlichtingenplicht had geschonden door onjuiste informatie te verstrekken over de aankoop van de auto. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] opzettelijk had geprobeerd Achmea te misleiden om een hogere schadevergoeding te verkrijgen. De rechtbank wees de vorderingen van [eiseres] af en veroordeelde haar in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 3.991,-, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en eerlijkheid in de communicatie tussen verzekeringnemers en verzekeraars, vooral in het geval van schadeclaims.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/335594 / HA ZA 23-35 (voorheen C/15/321654 / HA ZA 21-572)
Vonnis van 7 juni 2023
in de zaak van
[eiseres],
die woont in [woonplaats] ,
de eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. P.J.P. van Huizen, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
die is gevestigd in Apeldoorn,
de gedaagde partij,
hierna te noemen: Achmea,
advocaat: mr. D.E. Thiescheffer, kantoorhoudende te Amsterdam.
De zaak in het kort
In deze zaak wil een verzekeringnemer een schade-uitkering van de verzekeraar ontvangen omdat haar auto is gestolen. De verzekeraar heeft dekking onder de autoverzekering geweigerd. De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat de verzekeraar geen schade-uitkering aan de verzekeringsnemer hoeft te betalen omdat het recht van de verzekeringnemer op een uitkering is vervallen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure, bij de rechtbank geregistreerd onder zaak- en rolnummer C/15/321654 / HA ZA 21-572, blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 oktober 2021 met bijlagen 1 tot en met 11,
- de conclusie van antwoord met bijlagen 1 en 2,
- het tussenvonnis van 22 december 2021 waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen. Deze zitting heeft op 31 maart 2022 plaatsgevonden. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De zaak is vervolgens op verzoek van partijen doorgehaald.
1.2.
De zaak is op 11 januari 2023 op verzoek van [eiseres] weer op de rol gebracht. De zaak heeft toen C/15/335594 / HA ZA 23-35 als zaak- en rolnummer gekregen. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte stand van zaken & wijziging van eis van [eiseres] met bijlagen 12 en 13,
- de akte van Achmea met bijlagen 3 tot en met 5,
- de rolbeslissing van 1 maart 2023 waarin de rechtbank het verzoek van [eiseres] om een tweede mondelinge behandeling heeft afgewezen en [eiseres] in de gelegenheid heeft gesteld om bij akte te reageren op de door Achmea ingediende bijlagen 3 tot en met 5,
- de akte uitlating producties van [eiseres] .
1.3.
Vervolgens is bepaald dat in deze zaak een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] had sinds 28 januari 2020 de auto van het merk Audi met kenteken
[kenteken] (hierna: de auto) op haar naam staan. In verband met het bepalen van de belasting voor auto’s en motorrijwielen, bpm, heeft de belastingdienst de auto visueel geïnspecteerd en de handelsinkoopwaarde van de auto op 29 januari 2020 getaxeerd op een bedrag van € 33.855,-. In het betreffende rapport van de belastingdienst staat dat de schade aan de auto volledig is hersteld om de auto te kunnen verzekeren en dat de beoordelaar van de belastingdienst geen waardevermindering heeft toegepast voor schade aan de auto.
2.2.
[eiseres] heeft voor de auto op 31 januari 2020 een autoverzekering afgesloten bij Achmea. Op de autoverzekering zijn de ‘voorwaarden autoverzekering van Inshared’ van
28 juli 2020 (hierna: de polisvoorwaarden) en de ‘Algemene Voorwaarden van Inshared’ van september 2012 (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing. In artikel 9.2 van de polisvoorwaarden en in artikel 14.1 van de algemene voorwaarden is het volgende bepaald:

9.2 Welke waarde vergoeden wij bij diefstal, vermissing of totaalverlies?
Bij diefstal, vermissing of totaalverlies vergoedt InShared
Bij de Allrisk verzekering op basis van:
ꞏ De nieuwwaarde bij auto’s jonger dan 3 jaar. Dit als u de 1e eigenaar bent.
ꞏ De aanschafwaarde bij 2ehandse auto’s tot 3 jaar na aankoop. Maar alleen als de auto bij aankoop jonger is dan 6 jaar. En gekocht is bij een bedrijf dat volgens het register van de Kamer van Koophandel handelt in personenauto’s.
(…)
In alle andere gevallen is de vervangingswaarde uitgangspunt voor de waarde van uw auto. Een deskundige stelt de vervangingswaarde vast. En rekent daar 10% extra kostendekking bovenop. Dit tot maximaal de aanschafwaarde.

14. Wanneer krijgt u de schade niet meer vergoed?
14.1
Als u zich niet aan de regels houdt
U krijgt geen vergoeding als u zich niet aan de regels hierboven houdt. En als dat nadelig is voor ons. U krijgt ook geen vergoeding als u niet eerlijk tegen ons bent geweest. Of als u niet de juiste informatie heeft gegeven.
2.3.
De auto is tussen 26 en 28 april 2021 gestolen. Op 28 april 2021 heeft [eiseres] aangifte gedaan van diefstal van de auto en de diefstal gemeld bij de Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit (VbV). [eiseres] heeft toen aan VbV verklaard dat zij de auto voor € 38.000,- van haar echtgenoot had gekocht.
2.4.
Achmea heeft een onderzoek naar de diefstal laten uitvoeren door DEKRA. Op
10 mei 2021 heeft de heer M. Oosterling van DEKRA een huisbezoek aan [eiseres] gebracht. Daarvan is na afloop door DEKRA een rapport opgemaakt dat [eiseres] gelijk heeft ondertekend. Uit dit rapport volgt dat [eiseres] heeft verklaard, kort gezegd, dat zij de auto met geringe schade voor € 38.000,- via marktplaats van een onbekende particulier uit de omgeving van Barendrecht heeft gekocht. Volgens haar verklaring heeft [eiseres] de auto contant betaald en heeft zij de auto samen met haar echtgenoot opgehaald. De echtgenoot van [eiseres] was bij het huisbezoek aanwezig.
2.5.
DEKRA heeft [eiseres] op 20 mei 2021 gemaild dat haar inmiddels is gebleken dat de auto een aanzienlijk schadeverleden heeft. Daarbij heeft DEKRA aan [eiseres] aanvullende vragen gesteld over de aankoop van de auto. In reactie daarop heeft [eiseres] DEKRA op 23 mei 2021 per e-mail onder meer bericht:

Ik begrijp dat u nu extra informatie wil hebben, echter heb ik geen extra informatie voor u. Als ik wel in het bezit was van extra informatie dat had ik dat 10 mei al aan u laten zien of doorgegeven.
Zoals eerder gezegd heb ik de auto van een particulier via marktplaats gekocht. Ik bewaar geen berichten en heb ook geen informatie van de verkoper voor u. Gezien de datum van de aankoop is het niet meer dan logisch dat ik de informatie niet meer beschik.
Bijgesloten doe ik u het bewijs toekomen waarin u kunt zien dat ik bij mijn kluis ben geweest[opmerking van de rechtbank: uit het betreffende document volgt dat [eiseres] op 18 november 2019 haar kluis bij De Nederlandse Kluis in Haarlem heeft bezocht].”
2.6.
Op 16 juli 2021 heeft [eiseres] DEKRA per e-mail bericht dat zij DEKRA onjuist heeft geïnformeerd. In deze e-mail laat [eiseres] weten dat zij de auto niet via marktplaats heeft gekocht maar van haar echtgenoot voor een bedrag van € 38.000,- in contanten en dat zij geen nadere informatie kan verstrekken.
2.7.
Na de mondelinge behandeling van deze zaak op 31 maart 2022 heeft DEKRA aanvullend onderzoek gedaan. De echtgenoot van [eiseres] heeft DEKRA in dat verband twee facturen verstrekt. De eerste factuur heeft als datum 15 juli 2019 en is afkomstig van een bedrijf in Duitsland. Volgens deze factuur heeft het taxibedrijf van de echtgenoot van [eiseres] de auto met schade in de zomer van 2019 gekocht van een Duits bedrijf voor
€ 11.500,-. De tweede factuur heeft als factuurdatum 2 januari 2020. Volgens deze factuur heeft het taxibedrijf van de echtgenoot van [eiseres] de auto voor een bedrag van
€ 14.500,- inclusief btw aan [eiseres] gefactureerd.
2.8.
Achmea heeft bij brief van 3 augustus 2022 dekking voor de geclaimde diefstalschade afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na eiswijziging primair dat de rechtbank Achmea veroordeelt tot betaling van € 30.000,- te vermeerderen met rente en een bedrag van € 1.075,- aan buitengerechtelijke incassokosten, en subsidiair dat de rechtbank Achmea veroordeelt om een soortgelijke Audi aan [eiseres] te leveren, met veroordeling van Achmea in de proceskosten (waaronder de nakosten).
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij op grond van artikel 9.2 van de polisvoorwaarden recht heeft op een uitkering onder haar autoverzekeringspolis. Het gevorderde bedrag van € 30.000,- is volgens [eiseres] de vervangingswaarde van de auto, die Achmea dient te vergoeden.
3.3.
Achmea vindt dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen. Achmea voert als verweer, met een beroep op de wet [1] en artikel 14.1 van de algemene voorwaarden, dat het recht op uitkering van [eiseres] is komen te vervallen omdat [eiseres] haar inlichtingenplicht heeft geschonden met de bedoeling om Achmea te misleiden tot het doen van een hogere uitkering. Als de rechtbank daar niet in meegaat, dan beroept Achmea zich erop dat zij op grond van de wet [2] de uitkering mag verminderen met de schade die zij door de schending van de inlichtingenplicht heeft geleden. Volgens Achmea heeft dit tot gevolg dat zij niets meer aan [eiseres] verschuldigd is.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank nader ingaan als dat voor de beoordeling van de vorderingen nodig is.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak is niet in geschil dat de auto is gestolen en dat diefstal van de auto een gedekt evenement is onder de autoverzekering. De waarde die Achmea ingeval van diefstal op grond van de verzekeringsovereenkomst dient te vergoeden, wordt vastgesteld op grond van artikel 9.2 van de polisvoorwaarden (zie 2.1 van dit vonnis). Hier is sprake van een in artikel 9.2 van de polisvoorwaarden bedoeld ‘ander geval’ op grond waarvan de vervangingswaarde tot maximaal de aanschafwaarde van de gestolen auto moet worden vergoed. De aanschafwaarde van de gestolen auto is dus voor de schadevaststelling van belang.
Is het recht van [eiseres] op een schade-uitkering vervallen?
4.2.
De eerste vraag die de rechtbank zal beantwoorden is of Achmea de uitkering aan [eiseres] terecht heeft geweigerd omdat het recht van [eiseres] daarop zou zijn vervallen.
Opzettelijke misleiding
4.3.
[eiseres] heeft op grond van de wet de verplichting om Achmea informatie te verschaffen die Achmea nodig heeft voor het beoordelen van de schadeclaim van [eiseres] (artikel 7:941 lid 2 BW). Bij schending van deze verplichting vervalt het recht op uitkering, tenzij de misleiding het recht op verval van uitkering niet rechtvaardigt (artikel 7:941 lid 5 BW). Als voorwaarde voor het verval van recht op uitkering heeft te gelden dat [eiseres] met de schending van haar informatieverplichting de opzet heeft gehad Achmea te misleiden. Voor opzet tot misleiding is vereist dat komt vast te staan dat [eiseres] de bedoeling heeft gehad Achmea te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die Achmea zonder de schending van de informatieverplichting niet zou hebben verstrekt [3] .
4.4.
Ter onderbouwing van de gestelde misleiding voert Achmea aan dat [eiseres] heeft gelogen over de omstandigheden van de aankoop van de auto en de aanschafwaarde daarvan. Achmea wijst in dit verband op de factuur van 2 januari 2020 die pas in het kader van het aanvullend onderzoek aan haar is verstrekt. Volgens Achmea heeft [eiseres] verklaard dat zij deze factuur, waarbij de auto door het taxibedrijf van haar echtgenoot voor
€ 14.500,- inclusief btw aan [eiseres] is gefactureerd, niet kent. Volgens Achmea moet er daarom van uit worden gegaan dat de werkelijke aanschafwaarde van de auto een bedrag van € 11.500,- is geweest (het bedrag waarvoor de auto met schade door het taxibedrijf van het Duitse bedrijf is gekocht). Achmea stelt dat [eiseres] en haar echtgenoot deze werkelijke aanschafwaarde hebben geprobeerd te verdoezelen om een aan de dagwaarde van de auto gelijk gestelde, hogere schade-uitkering te krijgen.
4.5.
[eiseres] heeft betwist dat zij Achmea op het verkeerde been heeft willen zetten om een hogere uitkering te ontvangen. Dat zij DEKRA tijdens het huisbezoek onjuist heeft geïnformeerd over de persoon van wie zij de auto heeft gekocht, is volgens [eiseres] te wijten aan een black-out die zij kreeg doordat zij op een intimiderende manier door DEKRA werd ondervraagd. Volgens [eiseres] heeft zij de auto voor € 38.000,- met geringe schade contant van haar echtgenoot gekocht en wist zij niets van het schadeverleden van de auto. [eiseres] heeft erop gewezen dat zij de aanschafwaarde van € 38.000,- ook niet had kunnen aantonen als zij DEKRA tijdens het huisbezoek de waarheid had verteld. De verstrekte onjuiste informatie over de persoon van de verkoper van de auto zou dus niet tot een hogere uitkering hebben geleid.
4.6.
In deze zaak staat vast dat [eiseres] DEKRA (Achmea) tot twee keer toe onjuist heeft geïnformeerd over de persoon van wie zij de auto heeft gekocht. De rechtbank zal in het midden laten of [eiseres] tijdens het huisbezoek een black-out heeft gehad. Feit is namelijk dat [eiseres] het gedetailleerde verzonnen verhaal over de persoon van de verkoper van de auto heeft herhaald in haar e-mail van 23 mei 2021. [eiseres] heeft hiermee haar informatieverplichting geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit ook voor het aankoopprijs van de auto. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.7.
Volgens haar eigen stellingen kan [eiseres] niet aantonen dat zij de auto voor
€ 38.000,- van haar echtgenoot heeft gekocht. Dat [eiseres] dit niet kan, wil niet automatisch zeggen dat zij hierover heeft gelogen. De rechtbank acht het echter onaannemelijk dat [eiseres] de auto voor dit bedrag van haar echtgenoot heeft gekocht. Daargelaten dat de aankoopprijs van € 38.000,- nergens uit blijkt, heeft [eiseres] geen (laat staan plausibele) verklaring gegeven voor de factuur van 2 januari 2020 die haar eigen echtgenoot aan DEKRA heeft verstrekt. [eiseres] is daar in deze procedure niet eens op ingegaan. Dat had zij echter wel moeten doen omdat de auto volgens deze factuur voor een aanzienlijk lager bedrag door haar is aangeschaft (voor een bedrag van € 14.500,- inclusief btw). De rechtbank is het dan ook met Achmea eens dat aangenomen moet worden dat de aankoopprijs van de auto niet, zoals [eiseres] heeft gezegd, € 38.000,- is geweest.
4.8.
Deze onjuiste mededeling van [eiseres] samen met het door haar verzonnen verhaal over de persoon van de verkoper van de auto, kunnen niet anders dan opzettelijk zijn gedaan, met het oogmerk Achmea te misleiden over de aanschaf(waarde) van de auto en Achmea een uitkering te laten verstrekken die zij anders niet zou hebben betaald. De conclusie van de rechtbank is dan ook dat het recht van [eiseres] op een schade-uitkering op grond van artikel 7:941 lid 5 BW is vervallen. Dit betekent dat de rechtbank de geldvordering van [eiseres] zal afwijzen. Dat geldt ook voor de subsidiair gevorderde levering van een auto. De rechtbank ziet geen grond om deze, overigens niet onderbouwde, vordering toe te wijzen.
Proceskosten
4.9.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt. De rechtbank zal [eiseres] daarom in de proceskosten veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten aan de kant van Achmea tot aan dit vonnis vast op:
- griffierecht € 2.076,-
- salaris advocaat € 1.915,-punten × tarief III)
totaal € 3.991,-.
4.10.
De rechtbank zal deze proceskostenveroordeling vermeerderen met de door Achmea gevorderde wettelijke rente, die toewijsbaar is met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
4.11.
Volgens vaste rechtspraak [4] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten (voor zover nakosten worden gemaakt). De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de kant van Achmea tot dit vonnis vastgesteld op € 3.991,- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken door
mr. A.C. Haverkate, rolrechter, op 7 juni 2023.
type: NBI
coll:

Voetnoten

1.artikel 7:941 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.artikel 7:941 lid 3 BW
3.Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:311
4.zie Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853