ECLI:NL:RBNHO:2023:5274

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
HAA 22/5954
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verlening omgevingsvergunning voor boothuis en toepasselijke voorbereidingsprocedure

In deze zaak is in geschil of van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend aan eiser, omdat verweerder niet tijdig op de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een boothuis heeft beslist. Eiser heeft op 12 april 2022 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het bouwen van een boothuis bij zijn woning. Verweerder heeft de beslistermijn verlengd, maar uiteindelijk niet tijdig beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, wat betekent dat de vergunning van rechtswege is verleend. De rechtbank oordeelt dat het boothuis functioneel verbonden is met de woning van eiser en dus kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en draagt verweerder op de omgevingsvergunning alsnog bekend te maken. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor het niet tijdig bekendmaken van de vergunning.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/5954

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wormerland, verweerder
(gemachtigde: J. Overeem).

Inleiding

Eiser heeft op 12 april 2022 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het bouwen van een boothuis bij zijn woning aan de [locatie] .
Eiser heeft op 18 november 2022 beroep ingesteld omdat verweerder volgens hem niet tijdig op de aanvraag heeft beslist.
Verweerder heeft op 28 december 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen rechtbank

1.1
Eiser stelt, zoals nader is toegelicht ter zitting, dat een omgevingsvergunning van rechtswege is verleend doordat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is op zijn aanvraag en de beslistermijn inmiddels is verstreken. Eiser heeft daarom bedoeld beroep in te stellen vanwege het niet tijdig publiceren van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning door verweerder. De rechtbank dient te beoordelen of dit standpunt juist is.
1.2
De rechtbank is van oordeel dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is en er dus van rechtswege een vergunning is verleend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
2.1
Eiser heeft op 12 april 2022 de aanvraag ingediend voor het bouwen van een boothuis in het water op zijn perceel. De aanvraag heeft betrekking op de activiteit het bouwen van een bouwwerk, zoals genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Als het bouwplan in strijd is met een bestemmingsplan, dan moet deze aanvraag op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo mede worden aangemerkt als een aanvraag voor de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, zoals genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. De aanvraag werd aanvankelijk met toepassing van artikel 3.7, eerste lid, van de Wabo volgens de reguliere voorbereidingsprocedure behandeld.
2.2
Op het perceel van eiser is het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied’ van toepassing. Het beoogde boothuis is gesitueerd in een deel van het perceel dat de bestemming ‘Water’ heeft.
2.3
Op 7 juni 2022 heeft verweerder eiser bericht dat de beslistermijn voor de aanvraag op grond van artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo eenmalig wordt verlengd omdat verweerder een stedenbouwkundig advies nodig acht voor de ruimtelijke motivering.
2.4
Op 19 juli 2022 heeft verweerder eiser bericht dat geconstateerd is dat het boothuis wordt gerealiseerd op de bestemming ‘Water’. Op die bestemming mogen geen gebouwen worden gerealiseerd, ook geen boothuis. Verweerder heeft daarom advies gevraagd aan de afdeling gebiedsontwikkeling over de ruimtelijke ordening. Dit advies was in eerste instantie negatief. Verweerder wilde echter nog het stedenbouwkundig advies afwachten en het advies dan heroverwegen. Eiser is daarom gevraagd of hij akkoord gaat met het opschorten van de beslistermijn met toepassing van artikel 4:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met vier weken.
2.5
Eiser heeft op 19 juli 2022 per e-mail aangegeven akkoord te zijn met de verlenging van de beslistermijn met vier weken. Verweerder zou daarom uiterlijk op 16 augustus 2022 een beslissing nemen.
2.6
Op 12 augustus 2022 heeft verweerder eiser bericht dat het advies van de stedenbouwkundig adviseur ook negatief is. Eiser kan ervoor kiezen om de aanvraag in te trekken en af te wachten welke mogelijkheden het nieuwe bestemmingsplan gaat bieden voor het bouwen van een boothuis. Indien eiser de aanvraag verder laat behandelen, zal dat leiden tot een conceptweigeringsbesluit waartegen hij een zienswijze kan indienen. Ten slotte deelt verweerder mee dat ten onrechte aan eiser is gecommuniceerd dat de reguliere voorbereidingsprocedure op zijn aanvraag van toepassing is. Op basis van de jurisprudentie kan het boothuis niet aangemerkt worden als ‘functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofgebouw verbonden’. Hierdoor is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing met een beslistermijn van zes maanden.
2.7
Op 12 september 2022 heeft eiser verweerder bericht dat de beslistermijn die geldt in de reguliere voorbereidingsprocedure verstreken is. Aangezien geen besluit is genomen door verweerder is sprake van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Voor zover verweerder stelt dat de uitgebreide procedure van toepassing is, stelt eiser dat verweerder hem dat eerder mee had moeten delen. Eiser heeft verweerder daarom in gebreke gesteld en daarbij aangegeven dat hij voor 27 september 2022 een besluit wenst te ontvangen.
Standpunten van partijen
3.1
Eiser stelt dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is op zijn aanvraag. Als gevolg hiervan is de beslistermijn overschreden en is sprake van een vergunning van rechtswege. Eiser heeft verweerder tijdig in gebreke gesteld.
3.2
Verweerder stelt in zijn verweerschrift dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. Op de aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing, zodat de beslistermijn zes maanden is. Ten tijde van de ingebrekestelling op 12 september 2022 was die beslistermijn nog niet verstreken, zodat de ingebrekestelling niet geldig is. Het beroep voldoet daarom niet aan de indieningsvereisten uit artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Wettelijk kader
4. Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling rechtbank
5.1
Op de reguliere procedure voor de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om een omgevingsvergunning is, anders dan bij de uitgebreide voorbereidingsprocedure, paragraaf 4.1.3.3 van de Awb van toepassing verklaard. Die paragraaf houdt in dat, als niet tijdig op de aanvraag is beslist, de aangevraagde vergunning van rechtswege is verleend. Om te beoordelen of eisers beroep slaagt, is dus van belang welke voorbereidingsprocedure op de aanvraag van toepassing is. Uit vaste rechtspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de beantwoording van deze vraag, gelet op het bepaalde in artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, afhankelijk is van de activiteit die is aangevraagd. De Wabo bepaalt daarmee exclusief welke procedure op een aanvraag om een omgevingsvergunning van toepassing is. Verweerder heeft hierin geen keuze, maar dient de voorbereidingsprocedure toe te passen die uit de Wabo voortvloeit. Gelet hierop is niet van belang dat verweerder zich in eerste instantie op het standpunt heeft gesteld dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing was en zich pas later in de brief van 12 augustus 2022 op het standpunt heeft gesteld dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Ook slaagt eisers stelling dat als eenmaal gekozen is voor de reguliere voorbereidingsprocedure, op grond van het vertrouwensbeginsel daarvan niet kan worden afgeweken, daarom niet.
5.2
Op grond van artikel 25.2.1 van de planvoorschriften mogen op gronden met de bestemming ‘Water’ geen gebouwen en dus ook geen boothuis worden gebouwd. Verweerder kan daarom alleen met toepassing van een van de onderdelen van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo meewerken aan verlening van de aangevraagde vergunning.
5.3
De uitgebreide voorbereidingsprocedure is van toepassing als de aanvraag betrekking heeft op een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan alleen kan worden verleend met toepassing van de afwijkingsmogelijkheid uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 3°, van de Wabo. Dat staat in artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Die situatie is aan de orde als het bestemmingsplan zelf geen mogelijkheid biedt om af te wijken en het ook niet mogelijk is om van het bestemmingsplan af te wijken met toepassing van artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
5.4
De rechtbank stelt vast dat het geldende bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden voor de door eiser gevraagde activiteit biedt, zodat van toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 1°, van de Wabo geen sprake is.
5.5
Vervolgens rijst de vraag of verweerder op grond van artikel 4 van bijlage II bij het Bor en dus met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2°, van de Wabo aan de afwijking van het bestemmingsplan kan meewerken. Daarvoor is relevant of het boothuis een ‘bijbehorend bouwwerk’ is zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Bor. Op grond van die bepaling kan worden meegewerkt aan afwijking van een bestemmingsplan in de vorm van een bijbehorend bouwwerk. Verweerder verkeerde aanvankelijk in de veronderstelling dat op grond van die bepaling een omgevingsvergunning voor het boothuis kan worden verleend, maar is daar later van teruggekomen, omdat hij het boothuis bij nader inzien niet als bijbehorend bouwwerk beschouwt. Artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor definieert een bijbehorend bouwwerk als een uitbreiding van een hoofdgebouw of een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
5.6
Niet in geschil is dat zich op hetzelfde perceel een hoofdgebouw bevindt, namelijk de woning van eiser. Bijlage II bij het Bor bevat geen definitie van het begrip “functionele verbondenheid”. In de Nota van Toelichting [2] bij artikel 1 van Bijlage II bij het Bor is over het begrip “functionele verbondenheid” van een bijbehorend bouwwerk het volgende opgemerkt:
“In de begripsomschrijving van een bijbehorend bouwwerk is voorts aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk functioneel verbonden moet zijn met het hoofdgebouw. Daar wordt mee bedoeld dat het gebruik van het bijbehorende bouwwerk in planologisch opzicht gerelateerd moet zijn aan het gebruik van het hoofdgebouw. In het Bblb, waarbij uitsluitend aan- en uitbouwen bij een woning of woongebouw bouwvergunningsvrij konden zijn, was de vergelijkbare eis gesteld dat het gebruik moest strekken tot vergroting van het woongenot. Nu bijbehorende bouwwerken in deze bijlage niet alleen bij woningen maar ook bij andere hoofdgebouwen zijn toegestaan, is gezocht naar een vergelijkbaar meer algemeen criterium waaruit de functioneel planologische verbondenheid tussen een hoofdgebouw en een bijbehorend bouwwerk tot uitdrukking wordt gebracht. Met het vereiste van functionele verbondenheid wordt bij woningen en woongebouwen in dit opzicht dus geen wijziging beoogd ten opzichte van het criterium uit het Bblb van vergroting van het woongenot. Het gebruik van een bij een woning behorend bouwwerk moet dus gerelateerd zijn aan het gebruik van die woning. Dit betekent dat gebruiksfuncties die toelaatbaar worden geacht binnen een in planologisch opzicht gebruikelijke woonbestemming, ook toelaatbaar zijn binnen een zonder omgevingsvergunning gebouwd bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 2 van deze bijlage. Daarbij kan het overigens nog wel van belang zijn of sprake is van een aan- of uitbouw (ruimten die deel uitmaken van de woning) of een overig bijbehorend bouwwerk (zoals een bijgebouw). Huisgebonden beroepsuitoefening wordt bijvoorbeeld overeenkomstig vaste jurisprudentie van de ABRvS onder omstandigheden alleen toelaatbaar geacht binnen een woning zelf en niet binnen bij de woning behorende bijgebouwen.”
5.7
Naar het oordeel van de rechtbank past een boothuis op zichzelf bij een aan het water gelegen woning. Ter zitting is door eiser toegelicht dat hij het boothuis wil gebruiken voor de stalling van zijn eigen boot. Eiser heeft een eigen boot die hij alleen recreatief gebruikt. De afmetingen van het boothuis zijn passend voor een boot voor eigen gebruik. De rechtbank is daarom van oordeel dat het boothuis strekt tot vergroting van het woongenot van de aan het water gelegen woning van eiser, zodat het boothuis functioneel verbonden is met die woning. Het boothuis is daarom een bijbehorend bouwwerk.
5.8
De rechtbank komt dus tot een andere uitkomst dan het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag in de door verweerder aangehaalde uitspraak [3] van 30 november 2021, waarin is geoordeeld dat een boothuis geen bijbehorend bouwwerk is. De rechtbank acht zich in haar oordeel gesteund door een uitspraak [4] van de Afdeling van 5 september 2012, betreffende het toenmalige artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening. Die bepaling bevatte een mogelijkheid om ten behoeve van een bijgebouw mee te werken aan afwijking van een bestemmingsplan en was daarom vergelijkbaar met het huidige artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Bor. In deze uitspraak van de Afdeling is geoordeeld dat onder bijgebouw een gebouw moet worden verstaan dat zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw. In die uitspraak stelde de Afdeling vast dat het in haar zaak aan de orde zijnde boothuis bij een woning behalve voor privédoeleinden ook bedrijfsmatig gebruikt werd en oordeelde de Afdeling dat dit tot gevolg had dat het boothuis niet ten dienste stond van de woning, zodat het boothuis geen bijgebouw was. Hieruit volgt dat het boothuis wel ten dienste van de woning zou hebben gestaan als het alleen voor privédoeleinden zou zijn gebruikt. Zoals hiervoor overwogen, is dat bij eiser het geval.
5.9
Het voorgaande betekent dat verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2°, van de Wabo aan de vergunningverlening in afwijking van het bestemmingsplan kan meewerken. Daarom is de reguliere voorbereidingsprocedure op de aanvraag van eiser van toepassing. De beslistermijn is daarom verstreken op 17 augustus 2022, zonder dat verweerder op de aanvraag heeft beslist. Dit betekent dat op grond van artikel 3.9, derde lid, van de Wabo en artikel 4:20b van de Awb van rechtswege aan eiser een vergunning is verleend.
5.1
Op grond van artikel 4:20c van de Awb diende verweerder vervolgens binnen twee weken het besluit dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, bekend te maken. De rechtbank stelt vast dat eiser in overeenstemming met artikel 6:12, tweede lid, van de Awb verweerder na die termijn in gebreke heeft gesteld en meer dan twee weken daarna in beroep is gegaan, omdat de bekendmaking niet heeft plaatsgevonden.
Conclusie en gevolgen
6.1
Het beroep is dus gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt.
6.2
Omdat verweerder de verleende omgevingsvergunning nog niet bekend heeft gemaakt, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55f, tweede lid, gelezen in verbinding met artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet, anders dan eiser, geen aanleiding om een hogere dwangsom vast te stellen.
6.3
Eiser heeft ook verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen die verweerder op grond van de wet al heeft verbeurd. Hij heeft verweerder immers bij brief van 12 september 2022 in gebreke gesteld in verband met het uitblijven van de bekendmaking van de vergunning van rechtswege. Verweerder heeft op grond van artikel 4:20d, eerste lid, van de Awb een dwangsom verbeurd vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds die ingebrekestelling, waarbij artikel 4:17 van de Awb van overeenkomstige toepassing is verklaard. Vast staat dat verweerder vanaf die dag niet binnen 42 dagen alsnog is overgegaan tot bekendmaking van de vergunning van rechtswege. Daarom stelt de rechtbank de verschuldigde dwangsom op grond van artikel 8:55f, tweede lid, gelezen in verbinding met artikel 8:55c, van de Awb vast op het maximumbedrag, namelijk € 1.442,-.
6.4
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener levert twee punten op (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor van 1. Toegekend wordt daarom € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het uitblijven van de bekendmaking van de van rechtswege gegeven omgevingsvergunning gegrond;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken dat de door eiser gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee verweerder de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder aan eiser verbeurde bestuurlijke dwangsom vast op
€ 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…),
(…)
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, (…) tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
(…)
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan (…) opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
Artikel 3.7
1. Deze paragraaf [‘De reguliere voorbereidingsprocedure’; artikelen 3.7 tot en met 3.9] is van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij paragraaf 3.3 [‘De uitgebreide voorbereidingsprocedure’; artikelen 3.10 tot en met 3.13] daarop van toepassing is.
(…)
Artikel 3.9
1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. (…)
2. Het bevoegd gezag kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. (…)
3. Paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht [‘Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen’; artikelen 4:20a tot en met 4:20f] is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. (…)
(…)
Artikel 3.10
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht [‘Uniforme openbare voorbereidingsprocedure’; artikelen 3:10 tot en met 3:18] is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
a. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan (…) en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°;
(…)

Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.7
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 1 van bijlage II
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
(…)
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
(…)
Artikel 4 van bijlage II
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan (…) wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2.
(…)

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:10
1. Deze afdeling [[‘Uniforme openbare voorbereidingsprocedure’; artikelen 3:10 tot en met 3:18] is van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.
(…)
Artikel 3:18
1. Indien het een besluit op aanvraag betreft, neemt het bestuursorgaan het besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.
(…)
Artikel 4:13
1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
(…)
Artikel 4:15
(…)
2. De termijn voor het geven van een beschikking wordt voorts opgeschort:
a. gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd,
(…)
Artikel 4:17
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
(…)
Artikel 4:20a
1. Deze paragraaf [‘Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen’; artikelen 4:20a tot en met 4:20f] is van toepassing indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.
2. Paragraaf 4.1.3.2 [‘Dwangsom bij niet tijdig beslissen’; artikelen 4:17 tot en met 4:20] is niet van toepassing indien deze paragraaf van toepassing is.
Artikel 4:20b
1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege is gegeven.
(…)
Artikel 4:20c
1. Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
(…)
Artikel 4:20d
1. Indien het bestuursorgaan de beschikking niet overeenkomstig artikel 4:20c binnen twee weken heeft bekendgemaakt, verbeurt het na een daarop volgende ingebrekestelling door de aanvrager een dwangsom vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds die ingebrekestelling.
2. De dwangsom wordt berekend overeenkomstig artikel 4:17, eerste en tweede lid.
(…)
Artikel 6:12
1. Indien het beroep is gericht tegen (…) het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig (…) een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
(…)
Artikel 8:55c
Indien het beroep gegrond is, stelt de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 [‘Beslistermijn’; artikelen 4:13 tot en met 4:20f] verbeurde dwangsom vast. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:55d
1. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
2. De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
(…)
Artikel 8:55f
1. Tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege kan de belanghebbende beroep bij de bestuursrechter instellen.
2. Deze afdeling [‘Beroep bij niet tijdig handelen’; artikelen 8:55a tot en met 8:55f] is van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2432.
2.Stb. 2010, 143, p. 133.