Op 30 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het bouwen van een botenhuis met gastenverblijf. Verzoekster, die naast het bouwplan woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. In het primaire besluit van 20 oktober 2020 werd de vergunning verleend, maar verzoekster stelde dat het botenhuis geen bijbehorend bouwwerk is volgens de regels van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat het bouwplan in strijd is met de beheersverordening en de vergunninghouder niet bevoegd was om van deze regels af te wijken. De voorzieningenrechter heeft de besluiten geschorst tot zes weken na de uitspraak in beroep, en verweerder is verplicht om het griffierecht en de proceskosten van verzoekster te vergoeden.
De zaak begon met een aanvraag voor een omgevingsvergunning op 17 april 2020, gevolgd door een besluit van 29 juni 2021 waarin het bezwaar van verzoekster ongegrond werd verklaard. Verzoekster vreesde schade aan haar eigendommen door de uitvoering van het bouwplan, met name aan twee grote bomen en een monumentaal koetshuis. De voorzieningenrechter oordeelde dat het botenhuis niet functioneel verbonden is met het hoofdgebouw, waardoor het niet als bijbehorend bouwwerk kan worden aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat de vergunning niet verleend had mogen worden.
De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten van verzoekster vastgesteld en verweerder veroordeeld tot betaling van deze kosten.