ECLI:NL:RBDHA:2021:13182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
21-6908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing omgevingsvergunning voor bouwen botenhuis met gastenverblijf

Op 30 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het bouwen van een botenhuis met gastenverblijf. Verzoekster, die naast het bouwplan woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. In het primaire besluit van 20 oktober 2020 werd de vergunning verleend, maar verzoekster stelde dat het botenhuis geen bijbehorend bouwwerk is volgens de regels van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat het bouwplan in strijd is met de beheersverordening en de vergunninghouder niet bevoegd was om van deze regels af te wijken. De voorzieningenrechter heeft de besluiten geschorst tot zes weken na de uitspraak in beroep, en verweerder is verplicht om het griffierecht en de proceskosten van verzoekster te vergoeden.

De zaak begon met een aanvraag voor een omgevingsvergunning op 17 april 2020, gevolgd door een besluit van 29 juni 2021 waarin het bezwaar van verzoekster ongegrond werd verklaard. Verzoekster vreesde schade aan haar eigendommen door de uitvoering van het bouwplan, met name aan twee grote bomen en een monumentaal koetshuis. De voorzieningenrechter oordeelde dat het botenhuis niet functioneel verbonden is met het hoofdgebouw, waardoor het niet als bijbehorend bouwwerk kan worden aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat de vergunning niet verleend had mogen worden.

De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten van verzoekster vastgesteld en verweerder veroordeeld tot betaling van deze kosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6908

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 november 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. C.J.H. Delissen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder(gemachtigde: E. Falan).

Als derde-partij neemt aan het geding deel
: [derde-partij], te [woonplaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. J.J. Turenhout).

Procesverloop

In het besluit van 20 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een garage en botenhuis, inclusief gastenverblijf, op het perceel [adres] [huisnummer] te [plaats] .
In het besluit van 29 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknr. SGR 21/5306). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift overgelegd.
Vergunninghouder heeft zijn zienswijze gegeven op het ingediende verzoek.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 november 2021 op zitting behandeld.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van [A] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Op 17 april 2020 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een garage en botenhuis, inclusief gastenverblijf, op het perceel [adres] [huisnummer] te [plaats] . Ter plaatse zal een bestaande berging van 52 m2 worden gesloopt en worden vervangen door een gecombineerd botenhuis met gastenverblijf, waarvan ook een berging deel zal uitmaken. Het betreft een L-vormig noord-zuid georiënteerd gebouw, waarvan het brede deel zich aan de noordzijde zal bevinden.
Het gebouw is ruim 20 meter lang en ongeveer 9 meter breed ter plaatse van de garage en
6 meter breed ter plaatse van de botenloods. Het gebouw wordt in steen uitgevoerd met een schuin dak. De nokhoogte wordt 5,5 meter en de goothoogte 3 meter. De architectuur is identiek aan die van de huidige garage. De afstand van het nieuwe bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens zal circa 3 meter bedragen. De werkzaamheden zullen tot op een afstand van ruim 1 meter van die grens plaatsvinden.
2.2
In het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten (1) het bouwen van een bouwwerk, (2) het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan en (3) het veranderen van een Rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, c, en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Verweerder heeft hierin overwogen dat de garage en botenhuis buiten het bouwvlak worden gebouwd. Hierdoor is het plan in strijd met de beheersverordening. Daarnaast is de insteekhaven in strijd met de geldende bestemming. Het project past niet binnen de in de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking. Ontheffing is mogelijk middels toepassing van artikel 4, eerste en negende lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor), aldus verweerder.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, in afwijking van het advies van de Commissie bezwaarschriften (de commissie) van 13 april 2021, gehandhaafd en de motivering aangevuld. In het bestreden besluit is overwogen dat het gastenhuis functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en daarnaast zowel ruimtelijk als stedenbouwkundig gezien de uitstraling heeft van een bijbehorend bouwwerk. Het gaat derhalve zowel functioneel als bouwkundig als architectonisch om een bijbehorend bouwwerk. Daarnaast is overwogen dat het project stedenbouwkundig verantwoord is doordat het plan vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend in de omgeving is. Verder hebben de Provincie Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Rijnland, alsmede de Monumentencommissie van Dorp Stad en Land een positief advies uitgebracht ten aanzien van dit plan. Gelet hierop worden bezwaarden niet onevenredig in hun belangen getroffen en worden de belangen die Wet ruimtelijke ordening beoogt te beschermen niet in onevenredige mate worden geschaad door de verleende planologische afwijking, aldus verweerder.
4.1
Verzoekster woont direct naast het bouwplan en zal daarom als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
4.2
Gemachtigde van vergunninghouder heeft bij email van 4 november 2021 verklaard dat vergunninghouder zal wachten met de start van de werkzaamheden totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. Aangezien vergunninghouder dus op korte termijn van de omgevingsvergunning gebruik wil maken, acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
4.3
Uit het voorgaande volgt dat voldaan is aan de voorwaarden om het verzoek inhoudelijk te beoordelen.
5. Verzoekster vreest schade aan haar eigendommen als gevolg van de uitvoering van het bouwplan. Omdat tot op 60 centimeter van de erfgrens graafwerkzaamheden plaats zullen vinden, maakt zij zich zorgen over 2 grote bomen die aan de erfgrens staan, waarvan de wortels aan de westzijde vrijwel geheel verwijderd worden, waardoor de kans op ontworteling toeneemt. Daarnaast vreest zij schade aan het uit 1648 stammende monumentale koetshuis door verzakkingen als gevolg van bouw- en graafwerkzaamheden die op 4,5 meter afstand zullen worden uitgevoerd en verandering van het grondwaterpeil.
Daarnaast voert verzoekster aan dat op dit moment onvoldoende duidelijk is wat
er nu precies vergund is en daarmee de omvang van de werkzaamheden en de daarmee
gepaard gaande risico’s. Het is daarom van belang dat de bouw per direct wordt stilgelegd.
Verder voert verzoekster aan dat (1) het botenhuis niet als bijbehorend bouwwerk kwalificeert, waardoor ten onrechte toepassing is gegeven aan de kruimelgevallenregeling, (2) de verleende omgevingsvergunning in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, (3) er uitgegaan is van onjuiste uitgangspunten en metingen, (4) de uitgevoerde bezonningsstudie niet deugt en (5) er geen deugdelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden.
6.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(...)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
(…)
f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
(…)
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kan de omgevingsvergunning worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of regels die zijn gesteld op grond van artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
6.2
Ter plaatse geldt de beheersverordening “Koudekerk aan den Rijn”. In artikel 1, aanhef en onder a, van deze beheersverordening is bepaald dat de voorschriften (thans: regels) en plankaart (thans: verbeelding) van het bestemmingsplan Koudekerk aan den Rijn, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Rijnwoude op 9 juli 2008 van overeenkomstige toepassing zijn.
Op het in geding zijnde perceel rust de bestemming “Gemengd”, met de dubbelbestemmingen “Archeologisch waardevol gebied” en ”Waterkering”.
In artikel 5.1 van de regels van de beheersverordening is bepaald dat de op de plankaart voor “Gemengd” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandel;
b. dienstverlening;
c. maatschappelijke voorzieningen met dien verstande dat een functiewijziging
naar een geluidsgevoelige functie niet toegestaan is;
d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (h) op de plankaart horecabedrijven
met een maximale categorie II;
e. een supermarkt aan de Prins Bernhardstraat 9;
f. ter plaatse van de aanduiding ‘Monumenten Inventarisatie Project’
beschermwaardige panden;
g. ambachtelijke bedrijvigheid;
h. wonen, met dien verstande dat in geval van wonen in het gehele pand de voorschriften gelden zoals vastgesteld voor de bestemming Wonen in artikel 11.
Op grond van artikel 5.4.1, onder a, van deze regels mogen gebouwen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
6.3
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo kan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
6.4
Ingevolge artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten tweede, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, onder meer in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan. Dit is de zogeheten kruimelgevallenregeling.
Onder bijbehorend bouwwerk wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Onder hoofdgebouw wordt ingevolge datzelfde artikel verstaan: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Ingevolge artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten tweede, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, onder meer in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten.
7. Niet in geschil is dat het bouwplan buiten het bouwvlak zal worden opgericht, waardoor het bouwplan in strijd is met artikel 5.4.1, onder a, van de regels van de beheersverordening. Daarnaast mag naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op grond van artikel 5.1 van de beheersverordening op de bestemming “Gemengd” geen insteekhaven worden gemaakt, omdat die ten behoeve van de bestemming “Water” is. Het bouwplan, voor zover dat betrekking heeft op het botenhuis, staat eveneens ten dienste aan de bestemming “Water” en is daarom in strijd met artikel 5.1 van de regels van de beheersverordening.
8.1
De voorzieningenrechter ziet zich, gelet op de verzoeksgronden, allereerst voor de vraag gesteld of het vergunde bouwwerk kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk in de zin van bijlage II van het Bor. Daarvoor is onder meer vereist dat het bouwwerk functioneel verbonden is met het zich op het perceel bevindende hoofdgebouw.
In de nota van toelichting bij het Bor (Stb. 2010, 143, blz. 133) staat dat met functionele verbondenheid, als bedoeld in de definitie van bijbehorend bouwwerk in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor, wordt bedoeld dat het gebruik van het bijbehorende bouwwerk in planologisch opzicht gerelateerd moet zijn aan het gebruik van het hoofdgebouw.
8.2
Aangezien het hoofdgebouw op het perceel van vergunninghouder een woonfunctie kent, moet het gebruik van het bouwplan in planologisch opzicht gerelateerd zijn aan die functie. Nu een botenhuis dient voor het stallen van drijvende boten, staat het bouwplan, voor zover dat betrekking heeft op het botenhuis, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ten dienste aan de bestemming “Water” en is het niet in planologisch opzicht gerelateerd aan de woonfunctie. Het stallen van een boot in een botenhuis kan immers niet op één lijn worden gesteld met het opslaan van een boot in bijvoorbeeld een garage gedurende een bepaalde periode door het jaar. Daarmee is het gebruik van het botenhuis in dit geval niet functioneel verbonden met het gebruik van het zich op het perceel bevindende hoofdgebouw. Reeds hierom kan het bouwplan niet als bijbehorend bouwwerk worden aangemerkt in de zin van bijlage II van het Bor.
8.3
Daarom is niet voldaan aan artikel 4, categorie 1, van bijlage II van het Bor en was verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet bevoegd om ten behoeve van het bouwplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo van de beheersverordening af te wijken.
9.1
Gelet op het voorgaande moet er naar voorlopig oordeel van worden uitgegaan dat het bestreden besluit in beroep niet zonder meer stand kan houden. Het verzoek om voorlopige voorziening zal daarom worden toegewezen en het primaire besluit en het bestreden besluit zullen worden geschorst tot 6 weken na de uitspraak in beroep.
9.2
Aangezien ter zitting is gebleken dat verzoekster een tegenadvies heeft laten opstellen ten aanzien van de toekomstige bezonningssituatie op haar perceel, dat zij in beroep in het geding wenst te brengen, zal de voorzieningenrechter geen toepassing geven aan artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit en het bestreden besluit worden geschorst tot 6 weken na de uitspraak in beroep;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.