Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder terecht 15 maart 2020 als ingangsdatum voor de IVA-uitkering heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden, en het verweer.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1. Ex-werkneemster, voorheen werkzaam als schoonmaakster bij eiseres, is uitgevallen wegens ziekte op 27 januari 2014. Het dienstverband is beëindigd per 18 maart 2014, waarna zij een Ziektewet uitkering ontving. Er heeft geen re-integratietraject plaatsgevonden, omdat zij daartoe niet in staat was. In 2021 is ex-werkneemster ook gediagnosticeerd met een andere, ongeneeslijke ziekte.
2. De Eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft plaatsgevonden op 23 december 2014 waarbij geoordeeld is dat sprake is van een vermindering van benutbare mogelijkheden.
Op 6 oktober 2015 heeft ex-werkneemster een WIA-uitkering aangevraagd.
De verzekeringsarts heeft gerapporteerd op 3 november 2015 en een FML (per 26 oktober 2015) opgesteld, waarbij is geoordeeld dat verbetering van de belastbaarheid valt te verwachten en sprake is van benutbare mogelijkheden. De arbeidsdeskundige heeft gerapporteerd op 1 december 2015 en geconcludeerd dat er geen theoretische verdiencapaciteit aanwezig is en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80-100%.
3.
Bij besluit van 4 december 2015 is aan ex-werkneemster een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 25 januari 2016 tot 25 oktober 2017.
Bij besluit van 25 juli 2017 is aan ex-werkneemster een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend met ingang van 25 oktober 2017, gebaseerd op 100% arbeidsongeschiktheid.
Tegen dit besluit is door eiseres geen bezwaar aangetekend.
4. Op 11 maart 2021 heeft eiseres, als ex-werkgever, een herbeoordeling WIA aangevraagd, omdat er aanwijzingen zijn dat sprake is van een duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft daarbij aangegeven dat vermoedelijk sinds 25 januari 2017 sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
5. In het kader van deze herbeoordeling heeft een verzekeringsarts van verweerder het dossier bestudeerd en is ex-werkneemster vanwege de Corona-epidemie telefonisch gesproken op 8 juni 2021. In de rapportage van dezelfde datum is vermeld dat de medische situatie van ex-werkneemster in de afgelopen periode verder achteruit is gegaan en er een indicatie bestaat voor aanvullende beperkingen. De prognose is dat de medische situatie in de toekomst niet of nauwelijks beter zal worden. Een herbeoordeling in de toekomst is niet noodzakelijk. De aangenomen beperkingen zijn neergelegd in de FML van 8 juni 2021. Uitgaande van deze FML heeft de arbeidsdeskundige in de rapportage van 10 juni 2021 de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 100% en geconcludeerd dat de beperkingen duurzaam zijn. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
6. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, omdat zij zich op het standpunt stelt dat de ingangsdatum voor de toegekende IVA-uitkering onjuist is vastgesteld. Ten onrechte is de beoordeling uitgevoerd per datum aanvraag, terwijl verzocht is om een herbeoordeling naar de situatie van één jaar na de primaire beoordeling. Een medische beoordeling bij de toekenning van de WGA-loonaanvullingsuitkering werd evenmin uitgevoerd, terwijl een herbeoordeling was geïndiceerd (zo volgt uit het rapport van 3 november 2015) voor een jaar na de beoordeling op 26 oktober 2016. Dit is niet vrijblijvend van aard, aldus eiseres. Daardoor verlegt verweerder de kosten van haar nalaten naar eiseres. De beschikking is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod van willekeur en het motiveringsbeginsel.
7. In de bezwaarfase heeft op 22 november 2021 een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan is de verzekeringsarts bezwaar & beroep (b&b) verzocht te rapporteren en informatie op te vragen over de behandeling bij [bedrijf] .
8. De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd, alsook nader verkregen informatie van [naam 2] (die op 17 februari 2017 is gestart met begeleiding op verzoek van en na behandeling door [bedrijf] ) en de bevindingen vastgelegd in een rapport van 7 december 2021. Volgens de verzekeringsarts b&b is 17 februari 2017 een plausibele datum voor de aanvang van de duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid. De nadien vastgestelde (andere) ziekte geeft een nadere verslechterende prognose, maar ook zonder die diagnose was vanaf 17 februari 2017 begeleiding slechts gericht op handhaven van de huidige belastbaarheid met minder dan geringe kans op verbetering.
9. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres gegrond verklaard in het bestreden besluit van 14 januari 2022 en daaraan de rapportage van de verzekeringsarts b&b ten grondslag gelegd, die heeft geconcludeerd dat ex-werkneemster per 17 februari 2017 duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is. Het verzoek om de IVA-uitkering per 26 oktober 2016 dan wel 26 oktober 2017 met terugwerkende kracht toe te kennen, stuit af op de wettelijke bepalingen dat de WIA-uitkering niet eerder ingaat dan maximaal 1 jaar voor de datum van de aanvraag van de herbeoordeling (15 maart 2021). Alleen in een bijzonder geval kan hiervan worden afgeweken, daarvan is geen sprake. Er is geen bezwaar aangetekend tegen de beslissing van 25 juli 2017 en eiseres had eerder om een herbeoordeling kunnen vragen. Onbekendheid met regelgeving levert geen bijzondere omstandigheid op. De verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland wordt niet gevolgd, omdat er geen wettelijke verplichting tot herbeoordeling bestaat. Verweerder is niet gehouden aan de planning van de verzekeringsarts.
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder gehouden is aan de door haar geïndiceerde herbeoordeling en daaraan niet voorbij had mogen gaan. In de beslissing op bezwaar wordt verwezen naar het oordeel van de verzekeringsarts b&b, dat in bezwaar de duurzaamheid per 17 februari 20217 kan worden aangenomen. In strijd hiermee wordt vervolgens de IVA-uitkering toegekend per 15 maart 2020. De beperking als gevolg van de toepassing van artikel 64 lid 12 jo. lid 11 van de WIA is niet relevant, omdat verweerder gehouden is aan de datum van de geplande professionele herbeoordeling (zie ook ECLI:NL:RBGEL:2021:1532). De beslissing is onzorgvuldig tot stand gekomen en niet valide gemotiveerd. 11. Verweerder voert aan dat hij gehouden is aan hetgeen is bepaald in artikel 64 lid 11 en 12 van de WIA, waarin is bepaald dat het recht op een WIA-uitkering niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. In dit geval maximaal 52 weken terug te rekenen vanaf de aanvraag van de herbeoordeling. Zo is ook geschied. Voorts voert verweerder aan dat er geen bijzondere omstandigheden zijn genoemd die zouden moeten leiden tot een ander oordeel.
De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland gaat niet op. Geoordeeld werd dat er weliswaar onzorgvuldig is gehandeld, maar dit had geen consequentie. Uit het geschetste beoordelingskader en de verdere motivering van de rechtbank Gelderland leidt verweerder af dat het niet tijdig uitvoeren van het geplande heronderzoek van UWV niet van belang is geweest voor de uiteindelijke conclusie van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
12. Het staat tussen partijen vast dat ex-werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Verder staat niet ter discussie dat in het rapport van de verzekeringsarts van 3 november 2015 is geïndiceerd dat een herbeoordeling een jaar later dient plaats te vinden en dat dit niet is gebeurd. Voorts staat vast dat de verzekeringsarts b&b desgevraagd heeft geoordeeld dat de ingangsdatum kan worden bepaald op 17 februari 2017.
13. De vraag die thans voorligt is of aan ex-werkneemster vanaf 15 maart 2020 of per 17 februari 2017 een IVA-uitkering moet worden toegekend
.De rechtbank sluit aan bij het oordeel van de rechtbank Gelderland. Het behoort tot de taak van verweerder om vast te stellen of een verzekerde recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en zo, ja, om welke uitkering dat gaat. De verzekeringsarts heeft geadviseerd dat een medisch heronderzoek aan de orde was. Hoewel er op grond van de WIA geen verplichting tot herbeoordeling bestaat, dient een professionele herbeoordeling te volgen wanneer dit door een verzekeringsarts (of arbeidsdeskundige) is aangegeven.
Eerst nadat eiseres om een herbeoordeling heeft verzocht, heeft verweerder actie ondernomen. De rechtbank volgt niet de stelling van verweerder ter zitting dat het de verantwoordelijkheid van een werkgever is om een dergelijke herbeoordeling in de gaten te houden. Indien dit onderzoek is geïndiceerd, heeft verweerder een verantwoordelijkheid die taak uit te voeren. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door de geplande herbeoordeling niet tijdig uit te voeren, maar eerst na verzoek van eiseres.
14. Op grond van artikel 48, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA heeft de werknemer recht op een IVA-uitkering met ingang van de dag dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. In artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA is vervolgens bepaald dat het recht op een uitkering op grond van deze wet niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het UWV kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken. Volgens het twaalfde lid van dit artikel is het elfde lid van overeenkomstige toepassing indien het recht op uitkering op grond van deze wet later ontstaat dan wel herleeft of indien de uitkering op grond van deze wet wordt verhoogd.
15. Tegen eerdere besluiten tot toekenning van de WIA-uitkering, voorafgaand aan de aanvraag tot herbeoordeling, is geen rechtsmiddel aangewend door eiseres. Eiseres heeft erop gewezen dat nà die besluiten door de verzekeringsarts b&b is geoordeeld dat er een eerdere ingangsdatum voor de IVA-uitkering kan worden vastgesteld, namelijk 17 februari 2017. Daarmee is een nieuwe situatie ontstaan.Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie ECLI:NL:CRVB:2016:1244) kan worden afgeleid dat de datum van het verzoek om een IVA-uitkering wordt gekozen als ingangsdatum, tenzij de aanvrager een aannemelijke eerdere datum heeft doorgegeven of de verzekeringsarts zelf een aannemelijke datum kan aanwijzen voor het ontstaan van de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. In dit geval heeft de verzekeringsarts b&b geoordeeld dat een nog eerdere datum kan worden aangewezen. Aan deze uitzonderingssituatie kan niet zonder meer voorbij gegaan worden met een beroep op artikel 64 lid 11 van de WIA. Indien verweerder de geïndiceerde herbeoordeling tijdig had uitgevoerd, is voldoende aannemelijk geworden dat deze datum als ingangsdatum voor de IVA-uitkering was aangemerkt. Het ten onrechte nalaten van het (tijdig) verrichten van de geïndiceerde herbeoordeling, vat de rechtbank op als een door verweerder verwijtbaar niet tijdig onderkennen van de mogelijkheid van een aanvraag. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval sprake van een bijzondere omstandigheid die maakt dat moet worden afgeweken van het bepaalde in artikel 64 lid 11 van de WIA. De rechtbank concludeert dat op grond van deze nadere medische informatie verweerder gehouden was om de IVA-uitkering op de door de verzekeringsarts b&b genoemde datum had moeten laten ingaan.16. Dat betekent dat het besluit moet worden vernietigd voor zover daarbij 15 maart 2020 is gekozen als ingangsdatum van de IVA-uitkering van ex-werkneemster. 17. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en neemt daarbij het oordeel van de verzekeringsarts b&b over en bepaalt de ingangsdatum voor de IVA-uitkering van ex-werkneemster op 17 februari 2017.
18. Het beroep is gegrond. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoed. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiseres gemaakte proceskosten welke, op grond van het Besluit proceskosten, worden vastgesteld op € 1674,--(1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,-- en wegingsfactor 1).