ECLI:NL:RBNHO:2023:4484

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
C/15/332053 / HA ZA 22-581
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon voor schending zorgplicht bij brandschade inboedel

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], schadevergoeding van de assurantietussenpersoon, [gedaagden], wegens schending van de zorgplicht. Op 2 december 2021 brak er brand uit in de woning van eisers, waarbij hun inboedel verloren ging. Eisers stellen dat [gedaagden] tekortgeschoten is in haar verplichtingen door verhuisgegevens niet correct te verwerken, waardoor de inboedelverzekering niet op het nieuwe adres was overgezet. De rechtbank oordeelt dat [gedaagden] toerekenbaar tekortgeschoten is in haar zorgplicht. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers toe, waarbij [gedaagden] hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan beide eisers. De rechtbank concludeert dat [gedaagden] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon mag worden verwacht, en dat er een causaal verband bestaat tussen de zorgplichtschending en de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/332053 / HA ZA 22-581
Vonnis van 19 april 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna te noemen: [eiser 1] / [eiser 2] ,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. A. Heilig te Hoorn (NH),
tegen

1.de vennootschap onder firma [gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. J.A. Kopp te Utrecht.
De zaak in het kort
Op 2 december 2021 brak er brand uit in de woning aan [adres] te [plaats] . De inboedel van eisende partijen is hierbij verloren gegaan. Eisende partijen willen dat [gedaagden] de schade vergoedt die zij hebben geleden door de brand. Volgens eisende partijen is [gedaagden] toerekenbaar tekortgeschoten in haar verplichtingen als assurantietussenpersoon, doordat zij de verhuisberichten van eisende partijen niet op de juiste manier heeft verwerkt. Hierdoor is de inboedelverzekering van [eiser 1] niet overgezet naar het nieuwe adres aan [adres] . De rechtbank oordeelt in dit vonnis dat eisende partijen voldoende hebben onderbouwd dat [gedaagden] toerekenbaar is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht tegenover eisende partijen. De vorderingen tot schadevergoeding zijn toewijsbaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 september 2022 met producties 1-8
- de conclusie van antwoord met producties 1-2
- het tussenvonnis van 16 november 2022 en
- het bericht van [eisers] van 13 maart 2023 met productie 9.
1.2.
Op 14 maart 2023 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Op de zitting zijn eisende partijen verschenen, vergezeld van [naam] en mr. Heilig. Daarnaast zijn voor zichzelf en namens [gedaagde 1] verschenen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , vergezeld van mr. Kopp. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Heilig heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die hij ter zitting aan de rechtbank heeft overgelegd en die daarmee onderdeel zijn geworden van de processtukken.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank meegedeeld dat op 19 april 2023 vonnis zal volgen, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken (buiten de rol om) zouden laten weten dat er alsnog een minnelijke regeling was bereikt. De rechtbank heeft vernomen dat geen minnelijke regeling tot stand is gekomen. De zaak is op de rol van 19 april 2023 blijven staan voor vonniswijzing.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] is een assurantietussenpersoon. Haar vennoten zijn [gedaagde 2] . [gedaagden] en [gedaagde 3] .
2.2.
Via [gedaagden] had [eiser 1] diverse verzekeringen lopen, waaronder een opstal- en inboedelverzekering op het adres [adres] te [plaats] . Op dat adres woonde [eiser 1] tot 15 juni 2020.
2.3.
Bij e-mail van 15 juni 2020 heeft [eiser 1] aan [gedaagden] het volgende bericht:
“Per vandaag ben ik verhuisd naar adres: [adres] , [postcode] [plaats] .
Ik ga mijn huis aan mijn stiefzoon verhuren. Dekt mijn huidige opstal dat of moet ik iets aangepast hebben?
Verder gaat mijn inboedelverzekering mee in die van mijn vrouw dus ik denk dat die van mij kan komen ter vervallen….Ik ben vandaag niet best bij stem vandaar dit mailtje. Graag dan ook per mail even terugkoppeling.”
2.4.
Hierop heeft [gedaagden] op 15 juni 2020 als volgt gereageerd:
“In goede orde hebben wij je e-mail ontvangen. Wij hebben het adres inmiddels aangepast in de administratie. We zullen aan de maatschappij doorgeven dat je de woning verhuurd aan je stiefzoon. De inboedelverzekering kan ook uitgebreid worden met je vrouw; dit geldt ook voor de aansprakelijkheidsverzekering…(..) Ik hoor wel wat je/jullie keuze is….”
2.5.
[eiser 1] heeft op 16 juni 2020 als volgt geantwoord:
“We laten het gewoon zo enkel de adres wijziging. Verder wil ik graag het rekeningnummer wijzigen waarop de incasso plaatsvindt in [rekeningnummer] tnv mw [eiser 1] [eisers] , mw [naam] .Ik hoop dat alles duidelijk is!”
2.6.
Hierop heeft [gedaagden] op 16 juni 2020 als volgt gereageerd:
“Als ik het zo lees blijft alles zoals het was ?Wij zullen het rekeningnummer ook wijzigen in administratie.”
2.7.
Op 29 augustus 2020 heeft [eiser 1] de volgende wijzigingen doorgegeven aan [gedaagden] :
“Weer een wijziging in de gezinssamenstelling: dochter eruit (is 21 en gaat dat met haar vriendje regelen) zoon erin.
Zoon: [eiser 2] , [geboortedatum] , graag in de wa en inboedel.
Ik hoop dat je er wat mee kunt.”
2.8.
[eiser 1] en [eiser 2] woonden tot 2 december 2021 in de woning aan [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
2.9.
Op 2 december 2021 zijn de woning en de zich daarin bevindende inboedel van [eiser 1] en [eiser 2] door brand verloren gegaan.
2.10.
Op 6 december 2021 heeft [eiser 1] contact gehad met [gedaagden] over (de dekking van) de inboedelverzekering. [eiser 1] heeft [gedaagden] vervolgens het volgende bericht:
“ik ben gewoon verhuisd dus. Later hebben we nog gesproken over samenvoegen maar hadden we afgeketst. Wat is nu het plan?”
2.11.
[gedaagden] heeft hierop op 6 december 2021 als volgt gereageerd:
“Na het een ander nader te hebben bekeken komen wij tot de volgende conclusie.
Wij hebben conform je verzoek het adres gewijzigd naar [plaats] . De inboedelverzekering hoefde niet mee aangezien je bij je vrouw op de polis verzekerd zou zijn. Wij hebben aangeboden om eventueel de polissen samen te voegen. Dit was volgens jou niet nodig.
Wij hebben contact gehad met de verzekeraar en deze heeft dezelfde visie in deze.
Voor de goede orde hebben wijde laatst toegezonden polis bijgesloten
Wij hopen dat de inboedelverzekering van je vrouw dekking biedt voor deze schade.
Het spijt ons je niet beter te kunnen berichten.”
2.12.
Bij e-mail van 24 februari 2022 heeft [gedaagden] aan [eiser 1] het volgende bericht:
“Zoals bekend hebben wij naar aanleiding van uw e-mail van 15-06-2020 uw persoonlijk adres op uw verzoek gewijzigd.
De woning bleef in uw bezit en uw dochter/zoon bleef er wonen met behoud van de verzekeringen. U gaf aan dat de inboedel van u bij uw partner ondergebracht zou worden. Ik heb nog aangeboden dat wij dat ook kunnen regelen, maar dat hoefde later niet.
Indien wij de inboedel hadden gewijzigd naar een ander risicoadres dan hadden wij ook moeten weten wat de bouwaard is van de andere woning en wat de belendingen zijn.
Op 29-08-2020 geeft u aan de “dochter eruit gaat en zoon erin komt en graag in de Inboedel” Hiervoor is geen wijziging doorgevoerd aangezien er verzekeringstechnisch niets veranderde.
Medio december 2020 heeft u van ons nog een polis ontvangen waaruit blijkt dat inboedel nog steeds op het oude adres is verzekerd. Hier heeft u toen geen melding bij ons van gemaakt dat dit niet juist zou zijn.
In mijn beleving was e.e.a. geheel begrijpelijk dat de inboedel nog op het oude adres verzekerd was omdat het uw oude woning was en een familielid hier achter bleef met behoud van de bestaande verzekeringen en u ging elders samenwonen met de daar al aanwezige inboedel en daarbij behorende verzekeringen die daar liepen.
Het risicoadres is op de polis niet gewijzigd en stond op moment van de schade nog steeds op het oude adres.”
2.13.
Bij brief van 6 mei 2022, nader aangevuld op 4 juli 2022, heeft de advocaat van eisende partijen namens hen [gedaagden] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij hebben geleden en nog lijden vanwege schending van de op [gedaagden] rustende zorgplicht.
2.14.
De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagden] heeft bij e-mail van 19 augustus 2022 aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, verkort weergegeven, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht verklaart dat [gedaagden] tekortgeschoten is jegens [eiser 1] en/of onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser 1] ;
II. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser 1] te betalen, des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, een bedrag van € 32.682,07, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. voor recht verklaart dat [gedaagden] tekortgeschoten is jegens [eiser 2] en/of onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser 2] ;
IV. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser 2] te betalen, des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, een bedrag van € 6.470,00, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser 1] te betalen, des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, een bedrag van € 1.101,82 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met 21% btw, alsmede [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser 2] te betalen, des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, een bedrag van € 698,50 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met 21% btw, althans [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser 1] dan wel eisende partijen te betalen, des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, een bedrag van € 1.166,52 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met 21% btw, alles te vermeerderen met de wettelijke rente;
VI. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de (na)kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisers] legt aan de vorderingen - samengevat - het volgende ten grondslag.
3.2.1.
Tussen partijen is een overeenkomst van opdracht gesloten. [1] [gedaagden] was meer dan 30 jaar de assurantietussenpersoon van [eiser 1] en regelde haar verzekeringen. Tot de portefeuille van [gedaagden] behoorden onder meer een inboedelverzekering van [eiser 1] . Uit hoofde van de overeenkomst van opdracht rust op [gedaagden] een zorgplicht, waaronder valt het zorgdragen voor de belangen van de verzekeringsnemers bij de tot haar portefeuille behorende verzekeringen én het informeren, adviseren en waarschuwen van verzekeringnemers over risico’s als haar feiten bekend worden die de gevolgen kunnen hebben voor de dekking van de verzekeringen. [gedaagden] moet zorgdragen voor een passende verzekeringsdekking waarbij op haar een onderzoeksplicht rust. [gedaagden] is hierin tekortgeschoten.
3.2.2.
[gedaagden] heeft ondanks verzoeken daartoe de verhuizing van [eiser 1] en haar destijds minderjarige zoon [eiser 2] , die beiden introkken bij [naam] (hierna: [naam] ), niet op de juiste manier verwerkt. Na de verhuisberichten van [eiser 1] van 15 juni 2020, aangevuld op 16 juni 2020, en van 29 augustus 2020 had van [gedaagden] mogen worden verwacht dat zij voldoende inspanning zou leveren en onderzoek zou doen om te komen tot een passende inboedelverzekering op het (nieuwe) adres [adres] te [plaats] . Dat heeft zij niet gedaan. [gedaagden] heeft de inboedelverzekering van [eiser 1] laten doorlopen op de woning aan de [adres] te [plaats] , terwijl deze woning na de verhuizing van [eiser 1] per 15 juni 2020 leeg/casco werd verhuurd aan de stiefzoon van [eiser 1] . [gedaagden] wist of kon weten dat alle inboedel van [eiser 1] bij echtgenote [naam] ondergebracht was en dat [eiser 1] deze verzekerd wenste. Ook is [gedaagden] bericht over het intrekken van [eiser 2] bij [eiser 1] en [naam] . Als voor [gedaagden] zaken over de woonsituatie van [eiser 1] en/of [eiser 2] onzeker of onduidelijk waren, dan had [gedaagden] navraag moeten doen.
3.2.3.
[gedaagden] heeft [eiser 1] in de veronderstelling gelaten dat haar inboedel vanaf 15 juni 2020 op [adres] verzekerd was en dat [eiser 2] voor zijn inboedel vanaf 29 augustus 2020 meeverzekerd was via de polis van [eiser 1] . Na de brand op 2 december 2021 blijkt dat niet het geval te zijn. [eiser 1] en [eiser 2] waren onverzekerd voor brandschade, terwijl door [eiser 1] wel premie voor een inboedelverzekering werd betaald om dekking te genieten in geval van een schademelding. [gedaagden] heeft dan ook verzaakt ter zake van haar belangenbewakingsplicht en waarschuwingsplicht. Doordat [gedaagden] daarmee niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht, is sprake van wanprestatie en onrechtmatig handelen. [2]
3.2.4.
[eisers] acht [gedaagden] op de hierboven vermelde grondslagen schadeplichtig. [eisers] begroot de schade van [eiser 1] op € 32.463,00 en de schade van [eiser 2] op € 6.470,00 aan verloren gegane goederen. Daarnaast stelt [eisers] dat [eiser 1] ten onrechte premie heeft betaald voor een inboedelverzekering aan de [adres] in de periode van 15 juni 2020 tot en met 2 december 2021. Deze schade bedraagt € 219,07 inclusief btw. [gedaagden] is volgens [eisers] gehouden ook deze schade aan [eiser 1] te vergoeden.
3.3.
[gedaagden] stelt dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen. [gedaagden] betwist haar zorgplicht te hebben geschonden en daardoor tekortgeschoten te zijn in haar verplichtingen, dan wel onrechtmatig te hebben gehandeld. Zij voert daartoe
- samengevat - het volgende aan.
3.3.1.
[eiser 1] heeft blijkens de onder 2.3 tot en met 2.6 weergegeven correspondentie zelf duidelijke keuzes gemaakt, die [eiser 1] nu op onterechte gronden op [gedaagden] probeert af te wentelen. Aanvankelijk heeft [eiser 1] verzocht om de inboedelverzekering op te zeggen (door deze laten vervallen) vanwege de verhuizing naar [naam] . Echter, omdat de woning aan de [adres] werd behouden voor verhuur aan de stiefzoon van [eiser 1] , heeft [eiser 1] alsnog ervoor gekozen de inboedelverzekering op dat adres niet op te zeggen. [eiser 1] heeft geen gebruik gemaakt van het advies van [gedaagden] om de inboedelverzekering uit te breiden en/of samen te voegen met die van [naam] . [gedaagden] ging er door de reactie van [eiser 1] vanuit dat “alles zo moest blijven, zoals het was”. De aldus uiteindelijk ongewijzigde verzekerde situatie kwam precies overeen zoals deze tussen [eiser 1] en [gedaagden] was besproken en/of overeengekomen. [gedaagden] betwist de uitleg of interpretatie die [eiser 1] geeft aan de communicatie en afspraken met [gedaagden] . Omdat de stiefzoon van [eiser 1] de woning aan de [adres] ging huren is het ook niet aannemelijk dat de woning leeg (opgeleverd) zou zijn geweest. [eiser 1] heeft in december 2020 ook een polisblad en een factuur van verzekeraar [naam] ontvangen waaruit duidelijk blijkt dat het risico-adres [adres] is en dat er geen wijziging heeft plaatsgevonden. [gedaagden] kan ter zake geen toerekenbaar verwijt worden gemaakt.
3.3.2.
Wel onderkent [gedaagden] dat de communicatie rond de e-mail van 29 augustus 2020, waarin [eiser 1] een wijziging heeft doorgegeven met betrekking tot [eiser 2] , beter had kunnen verlopen. Achteraf bezien heeft [gedaagden] deze e-mail helaas en/of kennelijk niet goed begrepen. [gedaagden] ging er per abuis vanuit dat verzekeringstechnisch niets veranderde. [gedaagden] verkeerde namelijk in de veronderstelling dat in de e-mail werd gedoeld op de stiefzoon van [eiser 1] en het adres aan de [adres] , voor welk adres de inboedelverzekering door [eiser 1] was behouden. Er was sprake van een onjuist geïnterpreteerde instructie. Als [gedaagden] op dit punt een verwijt treft, dan had dit naar haar mening geen verschil gemaakt vanwege de keuze van [eiser 1] zelf om de inboedelverzekering niet uit te breiden met die van [naam] en/of door “alles te laten zoals het was”. Het is volgens [gedaagden] aan [eiser 1] en [eiser 2] om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat verificatie door [gedaagden] zou hebben geleid tot een verzekerde situatie.
3.3.3.
[gedaagden] betwist verder de omvang van de gestelde schade. Deze is volgens haar onvoldoende onderbouwd. Zo is er bij de schadebegroting geen rekening gehouden met afschrijvingen die [naam] wel zou hebben toegepast in geval van dekking.
[gedaagden] betwist ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten en rente.
3.3.4.
Tot slot bestaat er volgens [gedaagden] geen rechtsgrond op grond waarvan [gedaagde 2] . [gedaagden] en [gedaagde 3] in privé aansprakelijk zouden zijn, zodat de vorderingen jegens hen moeten worden afgewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil is of [gedaagden] voldaan heeft aan de op haar rustende zorgplicht. De rechtbank komt tot de conclusie dat dit niet het geval is. Dat licht zij als volgt toe.
Maatstaven
4.2.
Bij de beoordeling van de vordering van [eisers] neemt de rechtbank het volgende kader tot uitgangspunt.
4.3.
Een assurantietussenpersoon dient tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat - kort gezegd - de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die de hem bekende feiten, naar hij als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon behoort te begrijpen, voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. Daarbij gaat het om feiten die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoorden te zijn. Bij dit laatste geldt dat indien de tussenpersoon niet over voldoende gegevens beschikt of niet ervan mag uitgaan dat de gegevens waarover hij beschikt volledig en juist zijn, hij daarnaar bij zijn cliënt dient te informeren. [3] De precieze reikwijdte van de zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, met name van de aard en inhoud van de opdracht en de belangen van de opdrachtgever, voor zover die kenbaar zijn voor de assurantietussenpersoon. [4]
4.4.
De zorgplicht strekt zich onder andere uit tot het risico van onverzekerd zijn en onderverzekering. De tussenpersoon dient actief te handelen en als deskundige op het gebied van verzekeringen te waken voor dit risico, door behulpzaam te zijn en te waarschuwen.
4.5.
Indien een opdrachtgever een vordering instelt tegen zijn assurantietussenpersoon tot vergoeding van schade en daaraan ten grondslag legt dat de schade het gevolg is van een schending van de zorgplicht door de assurantietussenpersoon, rusten stelplicht en bewijslast van de zorgplichtschending op de opdrachtgever. Wel mag onder omstandigheden - met name wanneer het feiten en omstandigheden betreft die zich bij uitstek in ‘zijn domein’ bevinden en waartoe hij als enige toegang heeft - van de assurantietussenpersoon worden verwacht dat hij voldoende feitelijke gegevens verschaft ter motivering van zijn betwisting van de door de opdrachtgever gestelde tekortkoming.
4.6.
Tegen de achtergrond van deze maatstaven beoordeelt de rechtbank of [gedaagden] in de op haar rustende zorgplicht is tekortgeschoten.
Rechtsverhouding
4.7.
[eisers] kwalificeert de gestelde schending van de zorgplicht als een toerekenbare tekortkoming in de met [gedaagden] gesloten overeenkomst van opdracht. Niet in geschil is dat zowel [eiser 1] als [eiser 2] in een contractuele verhouding staat tot [gedaagden] . [eiser 1] heeft op 29 augustus 2020 de zorg voor een inboedelverzekering voor [eiser 2] via haar polis opgedragen aan [gedaagden] . Daarnaast kwalificeert [eisers] de schending van de zorgplicht als een onrechtmatige daad van [gedaagden] jegens [eiser 1] en [eiser 2] . Voor beide door [eisers] aangevoerde (rechts)grondslagen is de norm van wat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht hetzelfde.
Hoe is invulling aan de zorgplicht gegeven?
De berichten van 15 en 16 juni 2020
4.8.
Op 15 juni 2020 heeft [eiser 1] aan [gedaagden] bericht dat zij is verhuisd naar [adres] te [plaats] , dat haar stiefzoon haar huis aan de [adres] gaat huren en dat de inboedelverzekering van [eiser 1] meegaat in die van haar vrouw. [eiser 1] heeft aangegeven dat zij denkt dat haar inboedelverzekering daarom kan komen te vervallen. Op de hierop door [gedaagden] gewezen mogelijkheid om de inboedelverzekering uit te breiden met haar vrouw heeft [eiser 1] als volgt gereageerd:
“We laten het gewoon zo enkel de adres wijziging.”Op de daarop volgende vraag van [gedaagden] van 16 juni 2020 -
“Als ik het zo lees blijft alles zoals het was?”- heeft [eiser 1] geen antwoord meer gegeven, waarna [gedaagden] de inboedelverzekering heeft gelaten zoals deze was.
4.9.
De communicatie met [eiser 1] op 15 en 16 juni 2020 heeft [gedaagden] zo begrepen en mocht zij naar het oordeel van de rechtbank ook zo begrijpen dat de inboedelverzekering van [eiser 1] niet hoefde te worden overgezet naar [adres] te [plaats] , ondanks dat dit kennelijk niet de bedoeling van [eiser 1] is geweest. Maar dat laatste blijkt onvoldoende uit haar e-mails van 15 en 16 juni 2020. De zorgplicht van [gedaagden] eindigt waar de weigering om gevolg te geven aan haar aanbod begint. Het behouden blijven van de inboedelverzekering op de [adres] was ook begrijpelijk in het licht van het feit dat de stiefzoon van [eiser 1] die woning ging huren en dat [eiser 1] bij [naam] introk.
4.10.
Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft [eisers] de stelling onvoldoende onderbouwd dat [gedaagden] ter zake van de uitleg van de communicatie met [eiser 1] een verwijt kan worden gemaakt en dat [gedaagden] is tekortgeschoten in haar zorgplicht door [eiser 1] niet nader te bevragen over haar woonsituatie. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat inboedelverzekering van [eiser 1] eenvoudig van aard is.
Het bericht van 29 augustus 2020
4.11.
De situatie veranderde op het moment dat [gedaagden] de e-mail van [eiser 1] van 29 augustus 2020 ontving. In die e-mail heeft [eiser 1] [gedaagden] verzocht haar destijds minderjarige zoon [eiser 2] onder de inboedelverzekering te brengen. [gedaagden] heeft erkend niets met deze e-mail gedaan te hebben. Zij was namelijk in de veronderstelling dat door [eiser 1] werd gedoeld op haar stiefzoon en het adres [adres] . Omdat op dit adres de inboedelverzekering van [eiser 1] met gezinsdekking was behouden, veranderde er in de optiek van [gedaagden] verzekeringstechnisch niets.
4.12.
Deze interpretatie was niet juist en had bij verificatie voorkomen kunnen worden. [gedaagden] heeft echter geen contact opgenomen met [eiser 1] en/of [eiser 2] . Dit terwijl van [gedaagden] verlangd kon worden dat zij naar aanleiding van de e-mail van [eiser 1] , die voor [gedaagden] niet logisch was, actie zou ondernemen door [eiser 1] en/of [eiser 2] over hun woonsituatie te bevragen en te waarschuwen. Dit geldt te meer nu [gedaagden] niet zeker wist of [eiser 2] over een relevante inboedelverzekering beschikte, met alle risico’s van dien. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de heer [gedaagden] ook erkend dat zijn medewerker dieper had moeten kijken naar de casus. Dan had hij naar eigen zeggen kunnen zien dat de inboedelverzekering op de [adres] stond en dat die verzekering niet gold voor [eiser 2] .
Conclusie zorgplicht
4.13.
Kortom, het is [gedaagden] toe te rekenen dat zij niet op deugdelijke wijze heeft gehandeld door niet te zorgen voor een verzekering voor de inboedel van [eiser 1] en [eiser 2] op het adres [adres] te [plaats] per 29 augustus 2020. Dit leidt tot het oordeel dat [gedaagden] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon mag worden verwacht. Van wanprestatie wegens schending van de zorgplicht is sprake.
Causaal verband
4.14.
Voor zover [gedaagden] betwist dat er een causaal verband bestaat tussen haar zorgplichtschending en de gestelde schade van [eisers] , passeert de rechtbank dit verweer. Dit licht zij als volgt toe.
4.15.
Of sprake is van causaal verband moet worden beoordeeld in het licht van de hypothetische situatie die zich zou hebben voorgedaan als [gedaagden] naar aanleiding van de e-mail van 29 augustus 2020 wel actief zou hebben opgetreden en navraag zo hebben gedaan. De vraag is of [eisers] in dat geval aanspraak had kunnen maken op dekking voor de brandschade.
4.16.
In de hypothetische situatie zonder zorgplichtschending was er noodzakelijkerwijs contact uit de e-mail van 29 augustus 2020 voortgevloeid. [gedaagden] zou actief informatie hebben opgevraagd en hebben doorgevraagd naar de woonsituatie van [eiser 2] . Dan zou [gedaagden] erachter zijn gekomen dat zij zich had vergist: dat [eiser 2] niet de stiefzoon van [eiser 1] is die op de [adres] ging wonen, maar dat hij de minderjarige zoon van [eiser 1] is die bij [eiser 1] en [naam] aan [adres] ging wonen en via de polis van [eiser 1] voor zijn inboedel verzekerd wilde zijn.
4.17.
Voldoende aannemelijk is dat verificatie tot een verzekerde situatie had geleid. [gedaagden] heeft geen, althans onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [eiser 1] en [eiser 2] - wanneer [gedaagden] hen had bevraagd over hun woonsituatie en over de lopende inboedelverzekering op de [adres] en hen had gewaarschuwd over de risico’s van het ontbreken van een inboedelverzekering op [adres] - niet zouden hebben ingestemd met het uitbreiden en/of samenvoegen van de inboedelverzekering met die van [naam] . De enkele stelling van [gedaagden] dat [eiser 1] in juni 2020 haar advies hierover had afgeslagen is in dit verband onvoldoende.
Gesteld noch gebleken is dat het in de fictieve situatie waarin de tekortkoming van [gedaagden] wordt weggedacht, niet mogelijk was geweest bij [naam] verzekeringsdekking voor de inboedel van [eiser 1] en [eiser 2] op het adres [adres] tot stand te brengen. [eiser 1] en [eiser 2] hadden dan, voordat het schadevoorval heeft plaatsgevonden, een inboedelverzekering gehad.
4.18.
De conclusie is dan ook dat het niet tot stand komen van verzekeringsdekking voor de inboedel van [eiser 1] en [eiser 2] in de woning aan [adres] in causaal verband staat met de hiervoor aangenomen tekortkoming van [gedaagden] .
Schade
4.19.
Vanwege het tekortschieten in haar zorgplicht is [gedaagden] aansprakelijk voor de hierdoor door [eisers] geleden schade. De vraag is wat de omvang van de schade van [eisers] is.
Verloren gegane goederen
4.20.
[eisers] begroot het bedrag aan verloren gegane goederen op € 32.463,00 voor [eiser 1] en op € 6.470,00 voor [eiser 2] . Daarbij baseert [eisers] zich op een door [eisers] overgelegde schadeopstelling van KakesWaal B.V. [gedaagden] heeft deze schadeopstelling naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de schadevorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] in zoverre toewijsbaar zijn. Dat licht de rechtbank als volgt toe.
4.20.1.
[gedaagden] heeft volstaan met een verwijzing naar de polisvoorwaarden van De Zeeuwse . Volgens [gedaagden] brengen deze mee dat een deel van de inboedel tegen de dagwaarde (in plaats van de nieuwwaarde) zou moeten worden vergoed. Zij heeft echter nagelaten te stellen en te onderbouwen waartoe dit zou moeten leiden. Dat had wel van haar mogen verwacht, zeker nu [eisers] de stelling van [gedaagden] dat KakesWaal B.V. een partijdeskundige is die geen rekening heeft gehouden met de dagwaarde van goederen gemotiveerd heeft weersproken.
4.20.2.
[gedaagden] stelt daarnaast dat De Zeeuwse de wapens die op de schadeopstelling van [eiser 1] worden genoemd niet als inboedel van een particulier had beschouwd. [eiser 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij aan airsoft (een schietsport) doet waarvoor de airsoft geweren en munitie zijn bedoeld. Verder heeft [eiser 1] erop gewezen dat de zwaarden wanddecoratie (curiosa) zijn, dat het mes voor bushcrafttochten was en dat de maglite een oplaadbare led-zaklamp is. Hiertegenover heeft [gedaagden] niets ingebracht. Bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing gaat de rechtbank dan ook in zoverre voorbij aan het verweer van [gedaagden] . Datzelfde geldt ook voor de enkele stelling van [gedaagden] dat de door [eisers] opgevoerde inboedelbedragen aan de hoge kant zijn.
Betaalde verzekeringspremie
4.21.
[eisers] vordert verder als schadepost van [eiser 1] de door haar betaalde premie voor de inboedelverzekering voor de [adres] , zijnde € 11,53 per maand, in de periode van 15 juni 2020 tot en met 2 december 2021. In totaal gaat het om een bedrag van (€ 11,53 premie per maand x 19 maanden=) € 219,07 inclusief btw. De rechtbank zal deze schadepost, als onweersproken, toewijzen, met dien verstande dat zij, gelet op wat hiervoor over de zorgplichtschending is overwogen, als periode aanhoudt 29 augustus 2020 tot en met 2 december 2021. Het toe te wijzen bedrag bedraagt (16 maanden x € 11,53 =) € 184,48 inclusief btw.
Slotsom
4.22.
De slotsom is dat de rechtbank de gevorderde verklaringen voor recht dat [gedaagden] tekortgeschoten is jegens [eiser 1] en [eiser 2] zal toewijzen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
4.23.
Daarnaast zal de rechtbank [gedaagden] hoofdelijk veroordelen tot betaling aan [eiser 1] en [eiser 2] van een bedrag van € 32.647,48 respectievelijk € 6.470,00 inclusief btw. Zoals [eisers] terecht stelt, is er gelet op artikel 18 van het Wetboek van Koophandel wel degelijk een grondslag voor de vorderingen jegens [gedaagden] en [gedaagde 3] in privé. Zij zijn als vennoten van de vennootschap onder firma hoofdelijk aansprakelijk voor de verbintenissen van de vennootschap. Het stond [eisers] vrij de vorderingen geldend maken tegen zowel de gezamenlijke vennoten (vof) als tegen ieder vennoot afzonderlijk.
Rente
4.24.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom zal als onweersproken worden toegewezen vanaf 2 december 2021.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.25.
[eisers] vordert daarnaast een vergoeding voor de door [eiser 1] en [eiser 2] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten.
4.26.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eisers] voldoende onderbouwd gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Namens [eiser 1] en [eiser 2] heeft mr. Heilig een sommatie en een aanvulling daarop verstuurd aan [gedaagden] . [gedaagden] heeft niet betwist dat er ook overleg tussen de advocaten van partijen heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet geen grond voor toekenning van een bedrag aan buitengerechtelijke kosten aan zowel [eiser 1] als aan [eiser 2] . In het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is immers een wettelijke maximumvergoeding voor incassokosten opgenomen waarbij wordt geabstraheerd van de kosten van de daadwerkelijk door de schuldeiser verrichte incassohandelingen. De rechtbank zal de buitengerechtelijke kosten toewijzen tot het volgens het tarief van het Besluit toe te kennen bedrag aan buitengerechtelijke kosten, te weten een bedrag van € 1.166,17, berekend over de totaal toe te wijzen hoofdsom van € 39.117,48. De gevorderde btw over de buitengerechtelijke kosten wordt ook toegewezen, zijnde een bedrag van € 244,89. [eisers] heeft gesteld dat de btw niet kan worden verrekend. [gedaagden] heeft daartegen geen verweer gevoerd.
4.27.
Verder is de gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding (12 september 2022), omdat eisende partijen in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en onvoldoende is gebleken dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon. De vordering zal ook op het punt van de hoofdelijkheid worden toegewezen.
Proceskosten
4.28.
[gedaagden] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van eisende partijen als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
135,79
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.366,00
(2,00 punten × € 1.183,00)
Totaal
3.802,79
4.29.
De rechtbank zal de kostenveroordeling, zoals gevorderd, vermeerderen met de onbetwist gebleven wettelijke rente, met dien verstande dat de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling. De gevorderde hoofdelijkheid zal ook worden toegewezen.
4.30.
De door [eisers] gevorderde nakosten zullen niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling worden vermeld, omdat die veroordeling ook voor de nakosten al een executoriale titel oplevert. [5]

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagden] toerekenbaar is tekortgeschoten jegens [eiser 1] in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst,
5.2.
veroordeelt gedaagde partijen hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser 1] van een bedrag van € 32.647,48, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 2 december 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart voor recht dat [gedaagden] toerekenbaar is tekortgeschoten jegens [eiser 2] in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst,
5.4.
veroordeelt gedaagde partijen hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser 2] van een bedrag van € 6.470,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 2 december 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt gedaagde partijen hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling aan eisende partijen van een bedrag van € 1.166,17 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met 21% btw à € 244,89, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van de dagvaarding (12 september 2022) tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt gedaagde partijen hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van eisende partijen tot dit vonnis vastgesteld op € 3.802,79, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023.
ST/JR

Voetnoten

1.in de zin van artikel 7:400 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Op grond van de artikelen 7:401 jo. 6:74 lid 2 en 6:162 BW
3.Zie onder meer HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0122.
4.Zie conclusie AG Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2011:BQ7062 (onder 2.2).
5.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2022:853 (