ECLI:NL:RBNHO:2023:4352

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
10059040 \ CV EXPL 22-3978
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen in bouwzaak tussen aannemer en opdrachtgever met verwerping van opschorting en tegenvordering

In deze zaak vorderde de eiser, een aannemer, betaling van openstaande facturen van de gedaagde opdrachtgever. De eiser had een overeenkomst gesloten met de gedaagde voor de bouw van een vakantiewoning, waarbij de gedaagde zich had verbonden om de facturen te betalen. De gedaagde voerde verweer en stelde een tegenvordering in, waarbij hij zich beroept op opschorting van betaling vanwege vermeende tekortkomingen in de uitvoering van het werk door de eiser. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde zijn opschortingsrecht niet kon uitoefenen, omdat de eiser zijn verplichtingen had omgezet in een verbintenis tot schadevergoeding. De kantonrechter wees de vordering van de eiser tot betaling van twee facturen toe, maar wees de vordering van de eiser tot betaling van een derde factuur af, omdat deze volgens de gemaakte afspraken kosteloos zou worden uitgevoerd. De tegenvordering van de gedaagde werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De kantonrechter veroordeelde de gedaagde tot betaling van een bedrag van € 7.578,23 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Almaar
Zaaknr./rolnr.: 10059040 \ CV EXPL 22-3978 WD
Uitspraakdatum: 17 mei 2023 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
verder te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E.W.M. Aalsma,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.F.H. Spoormaker (DAS Rechtsbijstand).

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 15 augustus 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 17 april 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen en hun gemachtigden zijn verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
Voorafgaand aan de zitting zijn de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van [eiser] :- een schriftelijke reactie op de tegenvordering en de daarbij gevoegde productie;
van de zijde van [gedaagde] :- de akte wijzing eis in de zaak van de tegenvordering d.d. 12 januari 2023;
- de akte wijzing eis in de zaak van de tegenvordering d.d. 4 april 2023.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is als zzp-er werkzaam als aannemer in de bouw.
2.2.
In het najaar van 2021 hebben partijen een overeenkomst gesloten waarbij [eiser] zich heeft verbonden tot het bouwen van een “vakantiewoning/ gastenverblijf” voor [gedaagde] . Partijen zijn daarbij overeengekomen dat [eiser] zijn uren tegen een bepaald tarief aan [gedaagde] per week mocht factureren, alsmede zijn inkoopkosten zonder toeslag aan [gedaagde] mocht doorbelasten. Partijen zijn ook overeengekomen dat het [eiser] was toegestaan derden (onderaannemers) in te schakelen en de door deze in rekening te brengen kosten zonder opslag aan [gedaagde] door te belasten.
2.3.
[eiser] is medio november/ december 2021 gestart met de werkzaamheden.
2.4.
Gedurende het bouwproces zijn tussen partijen verschillen van mening ontstaan. Partijen zijn hierover met behulp van een wederzijdse vriend ( [naam vriend] ) in overleg met elkaar getreden. Dit heeft ertoe geleid dat partijen op 6 en 7 juli 2022 nadere afspraken hebben gemaakt over de uitvoering van de werkzaamheden en de betaling van de destijds openstaande facturen. Deze afspraken zijn opgenomen in WhatsApp correspondentie die destijds is gevoerd tussen partijen en [naam vriend] .
2.5.
Deze correspondentie van 6 en 7 juli 2022 bevat de volgende passages:
[gedaagde] :
“Wij spreken af; 1. Gevelbekleding plaatsen (…) 2. Kattenluik afmaken (…) 3. Kast deurtje bij vloerverwarming (…) 4. Kast om elektra heen in gang (…). 5 dagen werk in totaal 5. Job [ [gedaagde] ; opm. ktr.] voldoet openstaande rekeningen punt 1 tot en met 4 worden coulance halve kosteloos door [eiser] [ [eiser] ; opm. ktr] uitgevoerd.(…)[eiser] :
(…) Ik zal alle 4 punten op correcte wijze uitvoeren. (…) Zodra ik alle 4 punten klaar hebt, is er dan ook de zekerheid dat job aan zijn afspraak van betaling van de openstaande rekeningen voldoet.(…)[gedaagde] :
Ik zal formeel op de mail bevestigen dat ik de openstaande facturen voldoe met [naam vriend] op CC als het besproken werk af is.
2.6.
Op 6 juli 2022 stonden er twee facturen open: factuur 75 (ongedateerd) van € 5.596,25 en factuur 78 d.d. 5 juli 2022 van € 1.981,98 (inclusief btw).
2.7.
Op 13 juli 2022 heeft [eiser] de werkzaamheden gestaakt.
2.8.
Op 18 juli 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde] een factuur verzonden (factuur 81) voor een bedrag van € 2.107,82. Deze factuur ziet op “gevelbekleden” en “Kast [eiser] ”.
2.9.
In opdracht van [eiser] heeft RR Bouwadvies een onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het door [gedaagde] (en de onderaannemers) uitgevoerde werk. RR Bouwadvies heeft op 9 september 2022 een rapport uitgebracht en hiervoor een bedrag van € 925,65 bij [gedaagde] in rekening gebracht.
2.10.
Bij brief van 2 november 2022 heeft [gedaagde] de verplichting van [eiser] tot het uitvoeren van de overeengekomen werkzaamheden omgezet in een verplichting tot het betalen van een vervangende schadevergoeding.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 9.686,05, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
3.2.
[eiser] voert daartoe aan dat [gedaagde] uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst gehouden is de factuurbedragen te betalen. Desondanks weigert hij tot betaling over te gaan. Hij dient alsnog tot betaling te worden veroordeeld. In totaal staat er
€ 9.686,05 inclusief btw open.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] voert verweer op, kort gezegd, de navolgende gronden.
Partijen zijn op 6 en 7 juli 2022 overeengekomen dat de facturen 75 en 78 pas hoefden te worden betaald, als [eiser] de in de WhatsApp correspondentie genoemde werkzaamheden had afgerond. [eiser] heeft deze werkzaamheden niet allemaal afgerond maar zijn werk voortijdig gestaakt. De facturen zijn daarom nog niet opeisbaar. [gedaagde] beroept zich op een opschortingsrecht.
Partijen zijn daarnaast overeengekomen dat [gedaagde] niet hoefde te betalen voor het bekleden van de gevel. [gedaagde] is daarom geen betaling van factuur 81 verschuldigd.
Daarbij komt dat [eiser] gehouden is de schade van [gedaagde] te vergoeden die hij heeft gelden doordat [eiser] tekort is geschoten in de uitvoering van het door hem aangenomen werk. Ondanks de op 6 en 7 juli 2022 gemaakte afspraken heeft hij verzuimd om het kastdeurtje bij de vloerverwarming en de kast om de elektra in de gang te realiseren. Daarnaast is gebleken dat [gedaagde] op onderdelen ondeugdelijk werk heeft verricht. Dit volgt uit het door RR Bouwadvies uitgebrachte rapport. Omdat [eiser] heeft geweigerd om de afgesproken werkzaamheden alsnog te verrichten en de vastgestelde gebreken te herstellen, maakt [gedaagde] sedert 2 november 2022 aanspraak op vervangende schadevergoeding.
RR Bouwadvies begroot de totale schade op € 19.100,00 inclusief btw. [eiser] dient deze schade aan [gedaagde] te vergoeden.
Daarnaast dient [eiser] aan [gedaagde] te vergoeden de schade die laatstgenoemde heeft geleden doordat [eiser] een elektriciteitskabel van Liander heeft beschadigd. Het hiermee gemoeide bedrag is € 476,69.
Tot slot dient [eiser] de door RR Bouwadvies aan [gedaagde] in rekening gebrachte kosten van € 925,65 te vergoeden.
Voor zover [gedaagde] betaling van enig factuurbedrag van factuur 75 en 78 aan [eiser] verschuldigd is, doet hij een beroep op verrekening. Na verrekening resteert een door [eiser] aan [gedaagde] te betalen bedrag van € 11.521,77.
4.2.
[gedaagde] vordert op voormelde gronden na herhaalde wijziging van eis bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt om:
primair(i) aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 19.100,00 althans na verrekening € 11.521,77, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, en een bedrag van € 1.402,34, te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiair(i) de gevelbekleding te plaatsen, een kastdeurtje bij de vloerverwarming te realiseren en de kast om de elektra in de gang te maken;
(ii) de door RR Bouwadvies vastgestelde gebreken te herstellen en alle werkzaamheden uit te voeren;
(ii) een bedrag van € 1.402,34 aan [gedaagde] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
[eiser] voert verweer. De kantonrechter zal daarop, voor zover van belang, hierna nader ingaan.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
[eiser] vordert betaling van een drietal facturen. Hij stelt dat [gedaagde] betaling verschuldigd is als tegenprestatie voor de door hem verrichte werkzaamheden.
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat partijen een overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten. De wet definieert een dergelijke overeenkomst als een overeenkomst waarbij de ene partij (de aannemer) zich jegens de andere partij (de opdrachtgever) verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, tegen een door de opdrachtgever te betalen prijs in geld [1] .
De tussen partijen gesloten overeenkomst voldoet aan deze definitie. Anders dan ter zitting door de gemachtigde van [eiser] is aangevoerd, is niet vereist dat de aannemer bij de opdrachtgever een opslag in rekening brengt over de inkoopprijs van materialen of over de door de onderaannemers berekende prijzen.
5.3.
Partijen zijn geen vaste aanneemsom overeengekomen, maar hebben afgesproken dat [eiser] zijn werkzaamheden op uurbasis tegen een zeker tarief mocht factureren en dat hij geen opslag in rekening mocht brengen over de inkoopprijzen van materialen of over de door onderaannemers aan hem in rekening gebrachte bedragen. Gesteld noch gebleken is dat de openstaande facturen niet aan deze voorwaarden voldoen. Er is dus sprake van een overeenkomst van aanneming van werk op regiebasis.
5.4.
De kantonrechter stelt voorts vast dat partijen op 6 en 7 juli 2022 nadere afspraken hebben gemaakt over de uitvoering van bepaalde werkzaamheden en de betaling van de op dat moment openstaande facturen.
5.5.
Het verweer van [gedaagde] tegen de vordering van [eiser] komt er op neer dat hij de betaling van de facturen 75 en 78 heeft opgeschort vanwege de niet (deugdelijke) voltooiing van alle in de WhatsApp berichten genoemde werkzaamheden. De kantonrechter is van oordeel dat dit verweer moet worden verworpen. Hiertoe overweegt de kantonrechter als volgt.
5.6.
Opschorting bevrijdt een schuldenaar niet van zijn (betalings)verplichting, maar is de bevoegdheid van de schuldenaar ( [gedaagde] ) om de betaling van de facturen uit te stellen tot het moment dat zijn wederpartij ( [eiser] ) zijn opeisbare verplichting jegens [gedaagde] nakomt [2] . Dit brengt mee dat tegenover de betalingsverplichting die [gedaagde] opschort een opeisbare verplichting van [eiser] jegens [gedaagde] moet staan.
5.7.
Aanvankelijk bestond deze verplichting uit het verrichten van de in de WhatsApp correspondentie genoemde werkzaamheden. [eiser] heeft echter deze verplichting op 2 november 2022 omgezet in een verbintenis tot het betalen van een vervangende schadevergoeding. Voor zover [eiser] de in de WhatsApp berichten genoemde werkzaamheden op 2 november 2022 nog niet had uitgevoerd, hetgeen in geschil is, gaat de verbintenis tot het uitvoeren van deze werkzaamheden teniet door de omzetting. In de plaats daarvan ontstaat een (eventuele) op [eiser] rustende verplichting tot vergoeding van schade. [gedaagde] doet vanaf dat moment in dit geding primair een beroep op verrekening met zijn schadevergoedingsvordering. Voor het meerdere dat na verrekening mocht overblijven, heeft [gedaagde] een tegenvordering ingesteld.
5.8.
Uit de hiernavolgende beoordeling van de tegenvordering blijkt echter dat [gedaagde] zijn tegenvordering onvoldoende heeft onderbouwd. Een op [eiser] rustende verplichting om de door [gedaagde] geleden schade te vergoeden, is in dit geding niet komen vast te staan. Het gevolg hiervan is dat de opschorting van [gedaagde] niet voldoet aan de eis dat daartegenover een opeisbare verplichting van [eiser] jegens [gedaagde] staat. [gedaagde] schort onbevoegd en daarmee ten onrechte zijn betaling van de facturen 75 en 78 op.
5.9.
Omdat het opschortingsverweer is verworpen en [gedaagde] geen andere verweren heeft gevoerd tegen de gevorderde betaling van de twee facturen 75 en 78 ligt de vordering tot betaling van deze facturen voor toewijzing gereed.
zal tot betaling van een bedrag van € 7.578,23 worden veroordeeld. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente kan als zijnde onweersproken worden toegewezen.
5.10.
De vordering tot betaling van factuur 81 ligt daarentegen voor afwijzing gereed. Deze factuur ziet op het aanbrengen van de gevelbekleding en partijen hebben op 6 c.q. 7 juli 2022 afgesproken dat dit kosteloos door [eiser] zou worden verzorgd. Ter zitting heeft [eiser] twee argumenten aangevoerd op basis waarvan hij van mening is dat hij niet gebonden is aan de afspraak dat hij de gevel kosteloos zou bekleden. De kantonrechter is het daar niet mee eens om de volgende redenen.
5.11.
Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat hij geen keus had bij het maken van deze afspraak. Hij had al veel materiaalkosten voor [eiser] voorgeschoten en deze zou hij alleen nog terug kunnen krijgen, als hij akkoord ging, aldus [eiser] ter zitting. De kantonrechter vat dit op als een beroep op misbruik van omstandigheden.
De kantonrechter gaat hieraan voorbij. In de eerste plaats lag het op de weg van [eiser] om dit al in de dagvaarding aan te voeren en niet pas op de mondelinge behandeling. Daarbij komt dat uit de WhatsApp correspondentie niet blijkt dat [eiser] zich bij deze afspraak in het nauw gedreven voelde. Dat deze afspraak tot stand is gekomen door bemiddeling van een wederzijdse vriend, duidt hier juist niet op.
Nog afgezien daarvan is voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden vereist dat [gedaagde] destijds wist of had moeten begrijpen dat [eiser] zich door bijzondere omstandigheden tot het maken van de afspraak gedwongen voelde [3] . Dat [gedaagde] dit wist of had moeten begrijpen, is door [eiser] niet aangevoerd en ook overigens niet gebleken.
5.12.
Voorts heeft [eiser] ter zitting verklaard dat [gedaagde] heeft verzuimd om de in zijn WhatsApp bericht aangekondigde bevestigingse-mail aan [eiser] te sturen. Anders dan [eiser] , is de kantonrechter van oordeel dat dit evenmin aan de werking van de gemaakte afspraak in de weg staat. De inhoud van de gemaakte afspraak blijkt voldoende duidelijk uit de WhatsApp berichten. Een e-mail ter bevestiging zou daarom weinig tot geen toegevoegde waarde hebben gehad. Het aanbod was al aanvaard en de afspraak was dus al tot stand gekomen; van een halve toezegging wegens het ontbreken van de bevestiging per e-mail is - anders dan de gemachtigde van [eiser] meent - geen sprake. [eiser] kan dus aan de gemaakte afspraak worden gehouden.
5.13.
Dit alles leidt tot een toewijsbaar factuurbedrag van € 7.578,23. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen volgens het wettelijke tarief dat hoort bij dit bedrag. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is daarmee toewijsbaar tot € 753,91. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente kan als zijnde onweersproken worden toegewezen vanaf de datum van opeisbaarheid. Dat is in dit geval de dag van dagvaarding, te weten 15 augustus 2022.
5.14.
Het beroep van [eiser] op de redelijkheid en billijkheid [4] en gewijzigde omstandigheden [5] snijdt geen hout. De door de gemachtigde van [eiser] genoemde wetsbepalingen zijn niet voor situaties als de onderhavige bedoeld.
5.15.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. De kantonrechter zal de proceskosten hierna begroten. Het salaris van de gemachtigde zal worden begroot op basis van het toegewezen bedrag. De kantonrechter zal de gevorderde nakosten (die worden begroot op € 124,00 en, als betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, de explootkosten van betekening van het vonnis) niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden. Volgens vaste rechtspraak [6] levert een kostenveroordeling namelijk ook voor de nakosten een executoriale titel op.
de tegenvordering
5.16.
Het bezwaar van de gemachtigde van [eiser] tegen de gewijzigde tegenvordering wegens strijd met een goede procesorde, faalt. [gedaagde] is bevoegd om zijn vordering te wijzigen zolang er geen vonnis is gewezen. [7] Aan dit vereiste is voldaan. De kantonrechter is niet van oordeel dat de eiswijzing in strijd is met de beginselen van een goede procesorde.
5.17.
De gewijzigde vordering tot vergoeding van schade ligt voor afwijzing gereed. De kantonrechter zal uitleggen waarom zij tot dit oordeel komt.
5.18.
De vordering valt uiteen in twee afzonderlijke onderdelen. Deze zullen afzonderlijk worden besproken.
deel 1: € 476,69 ter zake de elektriciteitskabel van Liander
5.19.
Een bedrag van € 476,69 ziet op de door Liander in rekening gebrachte kosten vanwege een beschadigde elektriciteitskabel. Dit deel ligt voor afwijzing gereed. Ter zitting is gebleken dat [gedaagde] had verzuimd om een Klik-melding te doen, zodat de beschadiging van de kabel en de daaruit voortvloeiende schade niet aan [eiser] kan worden toegerekend. Deze schade dient voor rekening van [gedaagde] te blijven.
deel 2: een bedrag van € 19.100 ter zake niet verrichte en ondeugdelijk verrichte werkzaamheden
5.20.
De vordering tot vergoeding van dit bedrag ziet op vergoeding van schade in verband met gebreken en de weigering van [eiser] om enkele werkzaamheden te voltooien (kastdeurtje bij vloerverwarming en kast om elektra in de gang). Het gevorderde bedrag van € 19.100,00 ligt voor afwijzing gereed, omdat [gedaagde] de vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Hiertoe overweegt de kantonrechter als volgt.
5.21.
[eiser] betwist gemotiveerd dat hij ondeugdelijk werk heeft geleverd en dat er gebreken zijn. Ook stelt hij dat hij het kastdeurtje bij de vloerverwarming wel heeft gerealiseerd.
5.22.
[gedaagde] baseert zijn vordering tot vergoeding van schade volledig op het door [gedaagde] als productie 6 overgelegde partijdeskundigenrapport. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] in de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie het deskundigenrapport niet inhoudelijk heeft toegelicht, maar alleen heeft geschreven dat de inhoud van het rapport als “hier herhaald en ingelast” dient te worden beschouwd. Ook de overige schriftelijke processtukken (waaronder de ter zitting overgelegde pleitaantekeningen) ontberen een deugdelijke toelichting op het deskundigenrapport.
5.23.
De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen echter mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties (zoals een deskundigenbericht) blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen hij zich dient te verweren [8] .
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] hieraan niet heeft voldaan. Door het deskundigenrapport niet afzonderlijk in de conclusie of de andere processtukken te bespreken, is het voor de rechter en voor [eiser] niet duidelijk geweest op welke onderdelen van dit rapport [gedaagde] zich wenst te beroepen.
5.24.
In de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie staat zoals gezegd wel geschreven dat de inhoud van het rapport als geheel ingelast dient te worden beschouwd. Dit wekt de suggestie dat [gedaagde] zich op het gehele rapport beroept en alle door de deskundige getrokken conclusies aan zijn (te verrekenen) tegenvordering ten grondslag legt. In de loop van dit geding is echter gebleken dat [gedaagde] deze suggestie ten onrechte heeft gewekt en dat [gedaagde] zich slechts op een deel van dit rapport wenst te beroepen.
5.25.
Immers, op de zitting heeft de kantonrechter [gedaagde] voorgehouden dat de door hem ingeschakelde deskundige niet op alle onderdelen een duidelijk of definitief oordeel heeft geformuleerd over de kwaliteit van het door [eiser] geleverde werk. Bijvoorbeeld, de deskundige vermeldt niet welke richtlijnen voor het sedum dak hij bedoelt, hij vermeldt dat de dakbedekking “zeer waarschijnlijk” niet wortelwerend is, hij geeft een aantal adviezen (ter verbetering) zonder daarbij te vermelden of sprake is van een gebrek en hij stelt op bepaalde punten dat nader onderzoek nodig is. Hierop is namens [gedaagde] verklaard, zakelijk weergegeven, dat de deskundige bij de schadebegroting geen bedrag heeft verbonden bij de punten die hem niet duidelijk waren.
Hieruit volgt dat [gedaagde] voorafgaande aan de mondelinge behandeling de suggestie heeft gewekt dat hij zich op het volledige deskundigenbericht en op alle door de deskundigen getrokken conclusies wenste te beroepen, maar dat pas ter zitting is gebleken dat [gedaagde] zijn tegenvordering slechts op een gedeelte van het rapport grondt. Welk(e) gedeelte(s) van het rapport c.q. welke conclusies van de deskundige [gedaagde] aan zijn tegenvordering ten grondslag legt, heeft hij ook ter zitting niet concreet gemaakt.
5.26.
Daarbij komt dat [eiser] in zijn conclusie van antwoord in reconventie de conclusies van de deskundige gemotiveerd heeft weersproken, waardoor het op de weg van [gedaagde] heeft gelegen hierop inhoudelijk te reageren, bijvoorbeeld door de deskundige hierover om opheldering of verduidelijking te vragen. Dit alles heeft [gedaagde] niet gedaan.
5.27.
Gelet op al het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de hiervoor onder 5.23 geformuleerde eisen van een behoorlijke rechtspleging en aldus zijn vordering tot vergoeding van schade wegens ondeugdelijk werk onvoldoende heeft onderbouwd.
5.28.
Ook de vordering tot vergoeding van schade in verband met het niet realiseren van het kastdeurtje bij de vloerverwarming en de kast om de elektra in de gang heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter begrijpt uit de laatste eiswijziging dat [gedaagde] zich ter onderbouwing van deze vordering niet langer beroept op de door hem eerder in de procedure ingediende offerte [9] , maar op de door de deskundige opgestelde schadebegroting. Echter, nog afgezien van hetgeen de kantonrechter hiervoor heeft overwogen, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, uit deze begroting niet op te maken welk specifiek schadebedrag aan deze schadeposten is verbonden.
5.29.
De subsidiaire vordering van [gedaagde] die neerkomt op een veroordeling tot nakoming door [eiser] ligt eveneens voor afwijzing gereed. Hetgeen de kantonrechter hiervoor heeft overwogen over het beroep van [gedaagde] op het deskundigenbericht is ook hier van toepassing.
Daarbij komt dat [gedaagde] de eventuele vordering tot nakoming op 2 november 2022 heeft omgezet in een vordering tot het betalen van een vervangende schadevergoeding. Door deze omzetting gaat de oorspronkelijke verbintenis teniet. Het verzuim van de schuldenaar ( [eiser] ) eindigt daarmee. [eiser] kan deze verplichting niet meer nakomen en [gedaagde] kan hiervan geen nakoming meer vorderen. Ook hierop stuit de subsidiaire vordering af.
5.30.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 7.578,23, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6: 119 BW over dat bedrag vanaf 8 augustus 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 753,91, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6: 119 BW over dat bedrag vanaf 15 augustus 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 129,74
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde € 660,00 (2x € 330,00);
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af,
de tegenvordering
6.6.
wijst de vordering af;
6.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op een bedrag van € 792,00 (2x € 396,00) aan salaris van de gemachtigde van [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 dagen na heden tot aan de dag van betaling;
6.8.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie artikel 7:750 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Zie artikel 6: 52 lid 1 BW
3.Zie artikel 3:44 lid 4 BW
4.Artikel 6:248 lid 1 en lid 2 BW
5.Naar de kantonrechter begrijpt bedoelt de gemachtigde van [eiser] onvoorziene omstandigheden, zie artikel 6:258 BW
6.zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853
7.Artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
8.Zie o.a. HR 10 maart 2017; ECLI:NL:HR:2017:404 (r.o. 3.3.2.)
9.Zie productie 3 bij akte wijziging eis in reconventie d.d. 12 januari 2023