ECLI:NL:RBNHO:2023:3879

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
15.082039.22 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan doodslag en wapenbezit met gevangenisstraf

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig was aan doodslag en betrokken was bij wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 april 2022 samen met een medeverdachte de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht, waarbij het slachtoffer door de medeverdachte met een vuurwapen is doodgeschoten. De verdachte heeft het wapen verstrekt en was op de hoogte van de aanwezigheid ervan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. Echter, de verdachte is wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan doodslag, het verkopen van een vuurwapen en het voorhanden hebben van een imitatievuurwapen. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de nabestaanden, die door de rechtbank zijn toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.082039.22 (P)
Uitspraakdatum: 26 april 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 april 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. D. Sarian en mr. B.J.G. Leeuw en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. R.W. van Zanden, advocaat te Arnhem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 1 april 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen meermalen op het lichaam van die [slachtoffer] te schieten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] , op of omstreeks 1 april 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen meermalen op het lichaam van die [slachtoffer] te schieten,
bij en/of tot welk feit verdachte in of omstreeks de periode van 15 maart 2022 tot en met
1 april 2022 te Aalsmeer, althans in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van het merk Glock, model 17, kaliber 9mmxl9 aan die [medeverdachte] te verstrekken en/of
- samen met die [medeverdachte] meermalen de confrontatie met het slachtoffer op te zoeken en/of
- die [medeverdachte] met een auto naar de plaats des misdrijfs te brengen en/of
- ( direct na het gepleegde misdrijf) die [medeverdachte] weg te vervoeren van de plaats delict, ten einde de vlucht van die [medeverdachte] mogelijk te maken;
Feit 2:
hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 15 maart 2022 tot en met 1 april 2022 te Aalsmeer, althans in Nederland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van het merk Glock, model 17, kaliber 9mmxl9 zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool heeft overgedragen;
Feit 3:
hij op of omstreeks 2 april 2022 te Aalsmeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, te weten een imitatie wapen in de vorm van een aanvalsgeweer; model Kalashnikov type AK 47, voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het primair onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie betoogd dat niet is gebleken dat sprake was van voorbedachte raad, waardoor de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging partieel dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van doodslag en de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is algehele vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake was van voorbedachte raad en dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Ook kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat de doodslag is gepleegd in een nauwe en bewuste samenwerking met de verdachte. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte hieraan medeplichtig is geweest.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, nu volgens de verdachte duidelijk te zien is dat het om een replica gaat.
Met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak feit 1 primair (voorbedachte raad)
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat voor de onder feit 1 primair ten laste gelegde voorbedachte raad. De verdachte wordt van voornoemd onderdeel van de tenlastelegging dan ook vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de subsidiair onder 1 en onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat en de volgende bewijsoverwegingen.
3.3.3
Bewijsoverwegingen feit 1
Wetenschap van het wapen
Op basis van de verklaringen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] stelt de rechtbank vast dat het bij het schietincident gebruikte pistool van de verdachte afkomstig was en dat het gebruikte pistool ongeveer twee weken voorafgaand aan het schietincident door de verdachte bij hem thuis aan [medeverdachte] is overgedragen, samen met een patroonhouder vol met patronen. De verdachte heeft het wapen daarbij in een Louis Vuitton schoudertas gestopt van ongeveer
€ 1.000,-. [1] Hij zou nog geld krijgen voor het wapen, maar wilde het tasje graag terug hebben. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij het tasje met het wapen sindsdien voortdurend bij zich droeg en dat de verdachte hem meerdere malen met het tasje heeft gezien. De verdachte heeft ook aan hem gevraagd wanneer hij het tasje terug zou krijgen, waarop [medeverdachte] heeft geantwoord dat hij het tasje terug zou geven als hij een nieuw tasje zou hebben. De verdachte heeft ter terechtzitting zelf ook erkend dat hij [medeverdachte] eerder met het schoudertasje gezien heeft.
De rechtbank stelt verder vast dat [medeverdachte] het tasje met het wapen op 1 april 2022 de hele dag bij zich heeft gehad en dat de verdachte en [medeverdachte] de hele ochtend samen hebben doorgebracht. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij het tasje om zijn schouders, in zijn handen en tussen zijn benen in de auto heeft gehouden.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, redengevend zijn voor de conclusie dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte op 1 april 2022 het tasje bij [medeverdachte] heeft gezien en dat hij vanwege de link tussen dit tasje en het wapen wist dat [medeverdachte] een vuurwapen, voorzien van patronen, bij zich had.
Confrontaties
[medeverdachte] had de verdachte al vóór 1 april 2022 verteld over een conflict dat hij had met het slachtoffer. [medeverdachte] was van mening dat hij nog een geldbedrag van het slachtoffer moest krijgen, omdat het slachtoffer een neppe drugslijn aan hem zou hebben verkocht. Daarnaast zou er een hele dag een auto voor het huis van zijn ouders hebben gestaan. Volgens [medeverdachte] moest dit het slachtoffer zijn geweest.
De rechtbank stelt vast dat op 1 april 2022 meerdere confrontaties hebben plaatsgevonden tussen enerzijds de verdachte en [medeverdachte] en anderzijds (onder andere) het slachtoffer:
  • Wanneer het slachtoffer zijn huis verlaat, wordt hij door de verdachte en [medeverdachte] klemgereden in de Kelloggstraat, aldus getuige [getuige 1] , aan wier waarnemingen de rechtbank niet twijfelt. De verdachte is de bestuurder, stapt als eerste uit de auto en zegt op harde toon ‘Kom en stap uit’ tegen het slachtoffer. Ook maakt hij gebaren dat het slachtoffer moet komen. De verdachte kijkt hierbij geïrriteerd en komt erg boos en dwingend over. Het slachtoffer wilde op dat moment het gesprek niet aangaan, omdat hij de getuige dringend naar het ziekenhuis moest brengen in verband met het verblijf aldaar van haar moeder. De verdachte en [medeverdachte] zijn vervolgens achter het slachtoffer aangereden richting het ziekenhuis.
  • Bij het ziekenhuis zijn de verdachte en [medeverdachte] beiden uitgestapt. Getuige [getuige 1] kon niet horen wat er precies werd gezegd, maar heeft wel waargenomen dat er hard en boos werd gesproken en dat er over en weer door alle drie armgebaren werden gemaakt. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij degene was die door het slachtoffer werd aangesproken bij het ziekenhuis, maar dat het slachtoffer niet bij het ziekenhuis wilde praten.
  • Vervolgens zijn de verdachte en [medeverdachte] achter het slachtoffer aangereden naar het Tango tankstation. De verdachte stapt weer als eerste uit de auto, en opent het gesprek met het slachtoffer met ‘Vertel’. Verder is op audiobestanden te horen dat de verdachte bij deze confrontatie onder andere tegen het slachtoffer zegt ‘Luister, luister, luister broer. Als ik je wat vraag, moet je antwoorden’, ‘hij gaat je opeten broer’, ‘Hey broer luister, hoe lossen we het nu op’ en ‘Broer, luister. Ik weet waar je woont’.
  • Op aandringen van het slachtoffer zetten [medeverdachte] en het slachtoffer het gesprek kortstondig met zijn tweeën voort bij de auto van het slachtoffer, terwijl de verdachte bij zijn eigen auto blijft staan. Op een gegeven moment loopt de verdachte weer richting [medeverdachte] en het slachtoffer. Zodra de verdachte dichtbij is gekomen, lijkt het slachtoffer te schrikken en loopt het slachtoffer met versnelde pas weg. Enkele seconden daarna zegt de verdachte ‘Ga je rennen als een poessie? Ga je rennen als een poessie? Kom, kom’. Het slachtoffer loopt weg en zegt dat hij er mannen bij gaat halen, omdat zij met zijn tweeën tegen één komen.
  • Het slachtoffer heeft vervolgens getuige [getuige 2] gebeld. Nadat er contact is geweest tussen [getuige 2] en de verdachte komt het vervolgens tot een ontmoeting op het parkeerterrein van SV Overbos. De verdachte en [medeverdachte] komen aanrijden, zien de auto van het slachtoffer staan, parkeren en stappen uit. [medeverdachte] draagt dan zichtbaar het Louis Vuittontasje. Vervolgens gaan zij dichtbij het slachtoffer staan en maken alle twee armbewegingen richting het slachtoffer. Er wordt gesproken over geld en over dat het slachtoffer niet kan betalen en dat dan de auto van het slachtoffer zou worden meegenomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het herhaaldelijk opzoeken van het slachtoffer en dat hij bij deze confrontaties ook een actieve rol heeft gehad.
Ten aanzien van de ontmoeting bij SV Overbos overweegt de rechtbank nog het volgende. De verdachte heeft verklaard dat hij en [medeverdachte] na het treffen bij de Tango hadden besloten om het conflict achter zich te laten en dat zij niet wisten dat zij (ook) het slachtoffer bij SV Overbos zouden treffen. Op het moment waarop de verdachte en [medeverdachte] aan kwamen rijden bij SV Overbos, zagen zij echter de auto van het slachtoffer staan. Het wekt dan ook des te meer verbazing dat zij – gelet op de eerdere confrontaties – niet zijn weggereden, maar toch uit de auto zijn gestapt. De verdachte wist op dat moment dat de gemoederen bij de eerdere confrontaties al hoog waren opgelopen. Tijdens de ontmoeting bij de Tango maakte [medeverdachte] immers al een sterk geïrriteerde indruk: hij praatte snel, maakte snelle handgebaren in de richting van het slachtoffer en kwam een aantal keer met zijn gezicht dichtbij het gezicht van het slachtoffer. Het slachtoffer richtte zich op zijn beurt ook kwaad tot [medeverdachte] , had aangekondigd versterking te gaan halen en was bij SV Overbos ook met iemand samen. Bovendien wist de verdachte als gezegd dat [medeverdachte] een wapen bij zich had en [medeverdachte] droeg zijn tasje met het wapen zichtbaar bij SV Overbos. De verdachte wist gelet op deze omstandigheden dat er een aanmerkelijke kans was dat de situatie bij SV Overbos uit de hand zou lopen.
Verder overweegt de rechtbank het volgende over de gebeurtenissen die na het schietincident hebben plaatsgevonden. Het schietincident heeft om 11:54 uur plaatsgevonden. Om 11:55 uur is de verdachte met [medeverdachte] weggereden van het parkeerterrein bij SV Overbos. Op camerabeelden is te zien dat de auto om 12:06 uur, dus 11 minuten na het verlaten van SV Overbos, [straat] oprijdt. In de tussentijd heeft [medeverdachte] het vuurwapen bij de Liesbos nabij een basisschool in de bosjes verborgen. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij [medeverdachte] vlak na het schietincident boos uit zijn auto heeft gezet en is doorgereden. Nadat [medeverdachte] hem enkele minuten later meerdere keren had gebeld, zou hij in paniek besloten hebben hem weer op te halen en hem thuis hebben afgezet. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, in de eerste plaats omdat het niet aannemelijk is dat hij na een incident als hier aan de orde is binnen zo’n kort tijdsbestek terugkomt op zijn door boosheid ingegeven besluit [medeverdachte] uit de auto te zetten. In de tweede plaats is de verklaring van de verdachte dat hij ongeveer ter hoogte van de Puttersbos is teruggegaan, [2] ongeveer een halve kilometer verder dan de plek waar hij [medeverdachte] heeft afgezet en dus zeer korte tijd daarna, moeilijk te verenigen met de verklaringen van diverse getuigen die [medeverdachte] gedurende die korte tijd rustig zien lopen naar de plek waar hij het vuurwapen verborg en hem daar enkele minuten bezig zien om vervolgens nog een of meer filmpjes met zijn telefoon te maken. [3] Dat [medeverdachte] in die minuten al meermaals bezig was om de verdachte te bellen, is niet gebleken. De rechtbank acht het vele malen aannemelijker dat de verdachte [medeverdachte] heeft afgezet om het wapen te verstoppen en [medeverdachte] vervolgens weer (op een afgesproken plek) op te pikken, waarbij zij tot slot mede in aanmerking neemt dat hij gezien zijn toen als woonadres opgegeven ouderlijke woning zeer bekend was in de betreffende wijk van Hoofddorp.
Medeplegen
Hoewel de verdachte op de hoogte was van het conflict tussen [medeverdachte] en het slachtoffer en wist van de aanwezigheid van een vuurwapen, is de rechtbank van oordeel dat er te weinig aanknopingspunten zijn om tot de conclusie te kunnen komen dat sprake is van het medeplegen van doodslag. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte wist dat er sprake zou zijn van een poging het slachtoffer af te persen, en dat hij tenminste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het vuurwapen gebruikt zou worden om mee te dreigen. Er is echter onvoldoende gebleken dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte] het slachtoffer zou doden. Dat betekent dat de verdachte wordt vrijgesproken van het primair onder 1 ten laste gelegde feit.
Medeplichtigheid
Voor bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr. Ten aanzien van het opzet op het gronddelict geldt het volgende.
Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict (hier: de doodslag), kan – voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan dat gronddelict – niettemin volstaan dat het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houdt met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
Op grond van de voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte weliswaar geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de gepleegde doodslag, maar wel op het behulpzaam zijn bij en het verschaffen van gelegenheid tot een poging tot afpersing van het slachtoffer. De verdachte wist dat daarbij mogelijk een wapen gebruikt zou worden om mee te dreigen en wist ook – mede gelet op de eerdere confrontaties die dag – dat de situatie zou kunnen escaleren. De verdachte heeft in de minuten bij SV Overbos ook niets gedaan om de situatie te de-escaleren of weg te gaan. Het dodelijk gevolg van hun gezamenlijk handelen was hem tevens redelijkerwijs toe te rekenen. De rechtbank is van oordeel dat het misdrijf waar de verdachte aldus wel het opzet op had (een poging tot afpersing de dood ten gevolge hebbend) gelet op de vastgestelde gang van zaken voor, tijdens en na het incident, voldoende verband houdt met het gepleegde gronddelict (doodslag) (vgl. HR 6 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:304). Dat niet kan worden bewezen dat het verstrekken van het vuurwapen als zodanig een handeling is geweest waarmee de verdachte het handelen van [medeverdachte] (rechtstreeks) heeft bevorderd, maakt dit niet anders, omdat hij wel wist dat [medeverdachte] het door hem verstrekte wapen bij zich droeg.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het subsidiair onder 1 ten laste gelegde.
De gevoerde verweren vinden voor het overige hun weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de subsidiair onder 1 en de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
[medeverdachte] , op 1 april 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen meermalen op het lichaam van die [slachtoffer] te schieten,
bij welk feit verdachte in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door
- samen met die [medeverdachte] meermalen de confrontatie met het slachtoffer op te zoeken en
- die [medeverdachte] met een auto naar de plaats des misdrijfs te brengen en
- direct na het gepleegde misdrijf die [medeverdachte] weg te vervoeren van de plaats delict, ten einde de vlucht van die [medeverdachte] mogelijk te maken;
Feit 2:
hij op enig tijdstip in de periode van 15 maart 2022 tot en met 1 april 2022 te Aalsmeer een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van het merk Glock, model 17, kaliber 9mmxl9 zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool heeft overgedragen;
Feit 3:
hij op 2 april 2022 te Aalsmeer een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kan vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een aanvalsgeweer, model Kalashnikov type AK 47, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplichtigheid aan doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen die het schietincident en het voorarrest voor hem hebben gehad. Voorafgaand aan het schietincident had de verdachte zijn leven goed op orde. Inmiddels is de verdachte zijn woning kwijt en is zijn relatie beëindigd. Ook zijn gezondheid is sterk achteruit gegaan. Daarnaast lijdt hij sinds het schietincident aan slapeloosheid en terugkerende nachtmerries.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
Op 1 april 2022 heeft de verdachte samen met zijn medeverdachte meermaals de confrontatie opgezocht met het slachtoffer. Op het parkeerterrein bij SV Overbos heeft de medeverdachte een wapen tevoorschijn gehaald en zes maal gericht op het slachtoffer geschoten. Het slachtoffer is door één van de kogels dodelijk geraakt. De verdachte is aan dit misdrijf medeplichtig geweest door het samen met zijn medeverdachte herhaaldelijk opzoeken van de confrontatie met het slachtoffer, het tonen van initiatief in dit verband, het brengen van de medeverdachte naar de plek van het misdrijf, telkens in het besef dat zijn medeverdachte een vuurwapen met patronen bij zich had, en het direct na het misdrijf wegbrengen van zijn medeverdachte. Hiermee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan doodslag. Dit is een zeer ernstig feit. Weliswaar kan opzet bij de verdachte op het dodelijk gevolg niet worden bewezen, maar dat het slachtoffer is gedood, is wel mede een gevolg geweest van zijn handelen. Het slachtoffer is het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt ontnomen: het recht op leven. De dood van het slachtoffer laat bovendien diepe sporen na in het leven van de nabestaanden en andere mensen in de nabijheid van het slachtoffer, zoals ook blijkt uit de verklaringen van zijn nabestaanden die op de zitting zijn voorgelezen. Feiten als deze zorgen bovendien voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Temeer nu het schietincident zich heeft afgespeeld op de openbare weg, op het parkeerterrein van een voetbalvereniging. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan het verkopen van een vuurwapen. Het kopen en verkopen van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Wapens worden vaak gebruikt om ernstige strafbare feiten mee te begaan, zoals ook hier het geval is geweest. Zorgelijk is dat een steeds grotere groep mensen in het bezit is van een wapen en dat de groep die zich bezighoudt met de verkoop van (vuur)wapens, net als de verdachte, relatief jonge personen betreft. Dat dit voor gevoelens van onveiligheid en onrust zorgt in de samenleving, blijkt onder meer uit de vele berichten in het nieuws.
Tot slot is tijdens een huiszoeking een imitatievuurwapen in de woonkamer van de verdachte aangetroffen. Ook het enkele bezit van een imitatievuurwapen zorgt in de samenleving voor dergelijke gevoelens van onveiligheid en onrust en wordt daarom ook ten sterkste afgekeurd. Daar komt bij dat het voorhanden hebben van een dergelijk nepwapen ertoe kan leiden dat het daadwerkelijk wordt gebruikt om te dreigen.
Vanwege de aard en de ernst van de gepleegde feiten kan daarop uitsluitend worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens het voorhanden hebben van een vuurwapen.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 21 september 2022 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapport gedateerd 21 september 2022 van
drs. J. Scholvinck, psychiater.
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapport gedateerd 15 september 2022 van mr. drs. R.A. Sterk, klinisch psycholoog.
Uit voornoemde rapportages blijkt dat een straf wordt geadviseerd zonder bijzondere voorwaarden en dat niet is gebleken dat er omstandigheden zijn die maken dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog acht geslagen op de psychische en lichamelijke klachten waar de verdachte onder gebukt gaat, zoals onder andere blijkt uit de door de raadsvrouw overgelegde stukken, maar de rechtbank heeft hier verder geen gewicht aan gegeven bij het bepalen van de hoogte van de straf.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt voorop dat in geval van medeplichtigheid aan een misdrijf ingevolge
artikel 49, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bij het bepalen van de straf alleen die handelingen in aanmerking komen die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt of bevorderd en de gevolgen daarvan. Daarbij moet worden opgemerkt dat uit de artikelen 47, 48 en 49 Sr, gelezen in onderling verband en samenhang, volgt dat het maximum van de aan de medeplichtige op te leggen straf een derde minder bedraagt dan het maximum van de straf, gesteld op het misdrijf dat de medeplichtige voor ogen stond. Anders gezegd, bij de straftoemeting moet worden uitgegaan van het misdrijf waarop het opzet van de verdachte was gericht. Naar het oordeel van de rechtbank was het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte gericht op een poging afpersing, die de dood ten gen gevolge heeft gehad. De strafbedreiging die geldt voor het plegen van een poging tot afpersing met de dood ten gevolge is gesteld op maximaal 10 jaren. Voor medeplichtigheid aan dit feit, zoals hier het geval is geweest, is de maximaal op te leggen straf één derde lager, te weten een gevangenisstraf van 6 jaar en 8 maanden.
De rechtbank heeft gekeken naar straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare gevallen. Met betrekking tot de overtreding van de Wet wapens en munitie heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan bepleit door de officier van justitie, zodat de op te leggen straf ook lager zal uitvallen dan is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen en niet teruggegeven:
1. STK Personenauto [kenteken] (Omschrijving: Goednummer: 1330851, zwart, merk: Volkswagen)
2. 1 STK Wapen (Omschrijving: Goednummer: 1357243, Kalashnikov)
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen personenauto verbeurd wordt verklaard, nu deze bij het onder 1 ten laste gelegde feit is gebruikt. Het in beslag genomen wapen dient volgens de officier van justitie te worden onttrokken aan het verkeer, nu het een realistische replica van een aanvalsgeweer betreft die geschikt is voor bedreiging of afdreiging.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de in beslag genomen personenauto wordt teruggegeven aan de (ex-)partner van de verdachte. De auto staat op haar naam en zij wist niet dat deze gebruikt zou worden bij het plegen van een strafbaar feit. De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag op het wapen.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Wapen (Omschrijving: Goednummer: 1357243, Kalashnikov)
dient te worden onttrokken aan het verkeer. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 3 bewezen verklaarde feit met betrekking tot dit voorwerp is begaan. Het ongecontroleerde bezit van voornoemd voorwerp is bovendien in strijd met de wet of het algemeen belang.
Teruggave aan een ander dan de verdachte
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Personenauto [kenteken] (Omschrijving: Goednummer: 1330851, zwart, merk: Volkswagen)
dient te worden teruggegeven aan [rechthebbende] , aangezien zij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat de auto op haar naam staat en dat zij het grootste deel van de koopsom betaald heeft. De koopovereenkomst staat ook op haar naam. Het feit dat de verdachte ook gebruik maakte van de auto en enkele verzekeringssommen heeft betaald doet daar niet aan af.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

In de onderhavige zaak zijn door zeven (7) benadeelde partijen vorderingen tot schadevergoeding ingediend. De vorderingen zullen in het navolgende worden besproken.
[benadeelde partij (moeder)]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij (moeder)] (moeder van het slachtoffer) heeft, door tussenkomst van mr. S.M. Diekstra als haar gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 17.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde immateriële schade bestaat uit affectieschade.
Ter zitting heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering verzocht.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak voor feit 1 heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouw verzoekt de verdachte in ieder geval niet hoofdelijk aansprakelijk te stellen, omdat dit er in de praktijk op neer zal komen dat de verdachte de vorderingen grotendeels of zelfs geheel zal voldoen en vervolgens een (oninbare) vordering op zijn medeverdachte zal krijgen.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 6:108 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) is, wanneer iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander verplicht tot vergoeding van affectieschade aan de in lid 4 van dat artikel genoemde naasten. Onder deze naasten vallen onder meer de ouders van de overledene. De bedragen die voor deze schade kunnen worden toegekend staan vermeld in het Besluit vergoeding affectieschade. Op grond van artikel 51f, tweede lid, Sv kan deze schadevergoeding in het strafproces worden gevorderd. De rechtbank zal de vordering van € 17.500,- daarom geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
[benadeelde partij (vader)]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij (vader)] (vader van het slachtoffer) heeft, door tussenkomst van mr. W. van Egmond als zijn gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 46.948,72 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit kosten voor de uitvaart en een gedenksteen (€ 9.448,72 in totaal). De gestelde immateriële schade is opgebouwd uit een bedrag van € 17.500,- wegens affectieschade en een bedrag van € 20.000,- wegens shockschade.
Ter zitting heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering verzocht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft de rechtbank verzocht om de vordering voor wat betreft de shockschade niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouw verzoekt de verdachte in ieder geval niet hoofdelijk aansprakelijk te stellen, omdat dit er in de praktijk op neer zal komen dat de verdachte de vorderingen grotendeels of zelfs geheel zal voldoen en vervolgens een (oninbare) vordering op zijn medeverdachte zal krijgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Op 6 april 2023 is aangekondigd dat de vordering van de benadeelde partij nog zou worden aangevuld met materiële schade voor de uitvaart. De aanvulling op de vordering, onderbouwd met facturen, is gevolgd op 12 april 2023. De wet staat toe dat een benadeelde partij een vordering kan indienen tot op de zitting. Voorts heeft voldoende gelegenheid bestaan ook tegen dit onderdeel van de vordering verweer te voeren. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade dan ook toewijzen. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde affectieschade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde shockschade overweegt de rechtbank als volgt.
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Dat betekent dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
Naar het oordeel van de rechtbank is door de benadeelde partij onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de wijze waarop de confrontatie met de gevolgen van het bewezenverklaarde tot stand is gekomen en heeft plaatsgevonden, van dien aard is dat die samen met de aard, ernst en gevolgen van het strafbare feit en de evidente hechtheid van de relatie met het rechtstreekse slachtoffer moet leiden tot de conclusie dat vader in aanmerking komt voor vergoeding van shockschade.
Daarnaast constateert de rechtbank ten overvloede dat de ernst van het geestelijk letsel onvoldoende is onderbouwd, nu de uitdraai van de huisarts die onderdeel uitmaakt van de stukken dermate algemeen van aard is dat hier niet uit kan worden afgeleid dat sprake is van geestelijk letsel als bedoeld binnen de context van shockschade.
Samenvattend zal de vordering dus worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 26.948,72
wegens materiële schade en affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
[benadeelde partij (partner)]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij (partner)] (partner van het slachtoffer) heeft, door tussenkomst van mr. W van Egmond als haar gemachtigde, primair een vordering tot schadevergoeding van
€ 20.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde immateriële schade bestaat uit affectieschade. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de benadeelde partij niet als levensgezel in de zin van artikel 6:108 lid 4 BW kan worden aangemerkt omdat zij niet samen op hetzelfde adres verbleven, is subsidiair verzocht om een bedrag van € 17.500,- toe te wijzen nu ten minste kan worden aangenomen dat de benadeelde partij in een nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer stond.
Ter zitting heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering verzocht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de benadeelde partij juridisch niet kan worden aangemerkt als de levensgezel van het slachtoffer, omdat zij ten tijde van het delict geen duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde met het slachtoffer.
De raadsvrouw verzoekt de verdachte in ieder geval niet hoofdelijk aansprakelijk te stellen, omdat dit er in de praktijk op neer zal komen dat de verdachte de vorderingen grotendeels of zelfs geheel zal voldoen en vervolgens een (oninbare) vordering op zijn medeverdachte zal krijgen.
Oordeel van de rechtbank
Nu uit het dossier volgt dat de benadeelde partij en het slachtoffer niet samenwoonden, gehuwd waren of een geregistreerd partnerschap waren aangegaan is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet valt onder één van de categorieën van naasten als bedoeld in artikel 6:108 lid 1 BW. Naar het oordeel van de rechtbank lijdt het echter geen twijfel dat de benadeelde partij in een zodanig nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer staat, dat zij op grond van artikel 6:108, lid 3 en lid 4, onder g BW aanspraak maakt op vergoeding van affectieschade. De bedragen die voor deze schade kunnen worden toegekend staan vermeld in het Besluit vergoeding affectieschade. Op grond van artikel 51f, tweede lid, Sv kan deze schadevergoeding in het strafproces worden gevorderd. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
[benadeelde partij (zoon)]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij (zoon)] (zoon van het slachtoffer) heeft, door tussenkomst van mr. W. van Egmond als zijn gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 29.200,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit overlijdensschade (€ 9.200,- in totaal). De gestelde immateriële schade betreft een bedrag van € 20.000,- wegens affectieschade.
Ter zitting heeft de gemachtigde mr. W. van Egmond de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering verzocht.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren nu deze onvoldoende is onderbouwd. Het slachtoffer heeft het kind namelijk niet erkend, terwijl uit de vordering niet blijkt dat is vastgesteld dat het slachtoffer de vader van [benadeelde partij (zoon)] is.
De raadsvrouw heeft daarnaast primair verzocht de vordering met betrekking tot de overlijdensschade niet-ontvankelijk te verklaren, nu er geen financieel overzicht is verstrekt waaruit zou kunnen blijken dat het slachtoffer heeft bijgedragen aan het levensonderhoud en ook uit de getuigenverhoren niet blijkt van enige financiële bijdrage. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aansluiting te zoeken bij het wettelijk vastgestelde minimale bedrag aan kinderalimentatie van € 25,- per kind per maand.
De raadsvrouw verzoekt de verdachte in ieder geval niet hoofdelijk aansprakelijk te stellen, omdat dit er in de praktijk op neer zal komen dat de verdachte de vorderingen grotendeels of zelfs geheel zal voldoen en vervolgens een (oninbare) vordering op zijn medeverdachte zal krijgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan het feit dat de benadeelde partij de dochter van de overledene is. Dientengevolge is de aansprakelijke op grond van artikel 6:108, derde lid BW jo. artikel 6:108, vierde lid sub d BW verplicht tot het vergoeden van schade.
Ten aanzien van de gevorderde overlijdensschade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:108, eerste lid, sub a BW is, wanneer iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander verplicht tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud aan de minderjarige kinderen van de overledene, tot ten minste het bedrag van het hun krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud. Op grond van artikel 51f, tweede lid, Sv kan deze schadevergoeding in het strafproces worden gevorderd. Hoewel uit het dossier blijkt dat het slachtoffer vóór zijn overlijden geen bijdrage leverde aan het levensonderhoud, is dit ook geen voorwaarde voor toewijzing van het bedrag dat de overledene krachtens de wet minimaal verschuldigd zou zijn geweest (€ 25,- per maand). De rechtbank zal het aantal maanden waarover kinderalimentatie verschuldigd is bijstellen naar 183,5 maand en is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 4.587,50 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
Met betrekking tot de wettelijke rente over de overlijdensschade stelt de rechtbank vast dat er door het slachtoffer geen betalingen werden verricht vóór het wijzen van het vonnis. De wettelijke rente over de overlijdensschade zal daarom worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum waarop het vonnis gewezen wordt. De wettelijke rente over de affectieschade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum.
Samenvattend zal de vordering dus worden toegewezen tot een bedrag van € 4.587,50 wegens materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit totale bedrag vanaf 26 april 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering van de immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank wijst af het meer of anders gevorderde.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
BEM-rekening
De rechtbank zal bepalen dat de te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij (zoon)] (geboren op [geboortedatum] ) te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijke vertegenwoordiger(s) kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot hij achttien jaar is.
De rechtbank bepaalt tevens dat de advocaat van de benadeelde partij binnen drie maanden na de datum van dit vonnis het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.
[benadeelde partij (dochter)]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij (dochter)] (dochter van het slachtoffer) heeft, door tussenkomst van mr. S.M. Diekstra en mr. L.C. van Leeuwen als haar gemachtigden, een vordering tot schadevergoeding van € 28.500,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit overlijdensschade (€ 8.500,- in totaal). De gestelde immateriële schade betreft een bedrag van € 20.000,- wegens affectieschade.
Ter zitting heeft de gemachtigde mr. L.C. van Leeuwen de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering verzocht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering met betrekking tot de overlijdensschade niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze onvoldoende is onderbouwd. De informatie in de vordering wijkt af van de informatie die door de moeder van de benadeelde in haar getuigenverhoor is gegeven. Daar is immers aangegeven dat het slachtoffer zijn verantwoordelijkheid niet nam ten opzichte van zijn dochter en financieel nooit iets heeft bijgedragen. Er is ook geen financieel overzicht verstrekt waaruit zou kunnen blijken dat het slachtoffer ooit bij heeft gedragen aan het levensonderhoud. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aansluiting te zoeken bij het wettelijk vastgestelde minimale bedrag aan kinderalimentatie van € 25,- per kind per maand.
De raadsvrouw verzoekt de verdachte in ieder geval niet hoofdelijk aansprakelijk te stellen, omdat dit er in de praktijk op neer zal komen dat de verdachte de vorderingen grotendeels of zelfs geheel zal voldoen en vervolgens een (oninbare) vordering op zijn medeverdachte zal krijgen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde overlijdensschade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:108, eerste lid, sub a BW is, wanneer iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander verplicht tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud aan de minderjarige kinderen van de overledene, tot ten minste het bedrag van het hun krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud. Op grond van artikel 51f, tweede lid, Sv kan deze schadevergoeding in het strafproces worden gevorderd. Hoewel uit het dossier blijkt dat het slachtoffer vóór zijn overlijden geen bijdrage leverde aan het levensonderhoud, is dit ook geen voorwaarde voor toewijzing van het bedrag dat de overledene krachtens de wet minimaal verschuldigd zou zijn geweest (€ 25,- per maand). De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 4.250,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
Met betrekking tot de wettelijke rente over de overlijdensschade stelt de rechtbank vast dat er door het slachtoffer geen betalingen werden verricht vóór het wijzen van het vonnis. De wettelijke rente over de overlijdensschade zal daarom worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum waarop het vonnis gewezen wordt. De wettelijke rente over de affectieschade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum.
Samenvattend zal de vordering dus worden toegewezen tot een bedrag van € 4.250,- wegens materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit totale bedrag vanaf 26 april 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering van de immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank wijst af het meer of anders gevorderde.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
BEM-rekening
De rechtbank zal bepalen dat de te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij (dochter)] (geboren op [geboortedatum] ) te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger(s) kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
De rechtbank bepaalt tevens dat de advocaat van de benadeelde partij binnen drie maanden na de datum van dit vonnis het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.
[benadeelde partij (zus)]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij (zus)] (zus van het slachtoffer) heeft, door tussenkomst van mr. W. van Egmond als haar gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 20.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde immateriële schade bestaat uit shockschade.
Ter zitting heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering verzocht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsvrouw verzoekt de verdachte in ieder geval niet hoofdelijk aansprakelijk te stellen, omdat dit er in de praktijk op neer zal komen dat de verdachte de vorderingen grotendeels of zelfs geheel zal voldoen en vervolgens een (oninbare) vordering op zijn medeverdachte zal krijgen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde shockschade verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij (vader)] . Er is naar het oordeel van de rechtbank door de benadeelde partij onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de wijze waarop de confrontatie met de gevolgen van het bewezenverklaarde tot stand is gekomen en heeft plaatsgevonden, van dien aard is dat die samen met de aard, ernst en gevolgen van het strafbare feit en de evidente hechtheid van de relatie met het rechtstreekse slachtoffer moet leiden tot de conclusie dat vader in aanmerking komt voor vergoeding van shockschade.
Daarnaast constateert de rechtbank ten overvloede dat de ernst van het geestelijk letsel onvoldoende is onderbouwd, nu de uitdraai van de huisarts die onderdeel uitmaakt van de stukken dermate algemeen van aard is dat hier niet uit kan worden afgeleid dat sprake is van geestelijk letsel als bedoeld binnen de context van shockschade. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
[benadeelde partij (getuige)]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij (getuige)] (getuige van het onder 1 bewezen verklaarde feit) heeft, door tussenkomst van mr. D. Fontein als zijn gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 20.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde immateriële schade bestaat uit shockschade.
Ter zitting heeft de gemachtigde de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering verzocht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsvrouw verzoekt de verdachte in ieder geval niet hoofdelijk aansprakelijk te stellen, omdat dit er in de praktijk op neer zal komen dat de verdachte de vorderingen grotendeels of zelfs geheel zal voldoen en vervolgens een (oninbare) vordering op zijn medeverdachte zal krijgen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde shockschade verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij (vader)] . De rechtbank is van oordeel dat de aard en de hechtheid van de relatie tussen het slachtoffer en de getuige onvoldoende is onderbouwd om te kunnen vaststellen dat er is voldaan aan de voorwaarden voor toewijzing van de vordering. Daarnaast is volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel als gevolg van een schok, mede in aanmerking genomen dat in de uitdraai van de huisarts weliswaar wordt gesproken over ‘PTSS’, maar niet duidelijk wordt in hoeverre dat het (rechtstreekse) gevolg is geweest van specifiek het in deze zaak bewezenverklaarde feit. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel en gijzeling
De rechtbank zal aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f Sr de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van de toe te wijzen bedragen ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De toe te passen gijzeling zal worden gemaximeerd op 360 dagen en zal verhoudingsgewijs over de verschillende op te leggen schadevergoedingsmaatregelen worden verdeeld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36b, 36c, 36f, 48, 49, 57, 60a, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
artikelen 13, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de subsidiair onder 1 en onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIJF (5) JAAR.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vorderingen benadeelde partijen
[benadeelde partij (moeder)]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 17.500,-(zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij (moeder)] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde partij (moeder)]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 17.500,-(zeventienduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[benadeelde partij (vader)]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 26.948,72(zesentwintigduizend negenhonderdachtenveertig euro en tweeënzeventig eurocent), bestaande uit € 9.448,72 als vergoeding voor de materiële schade en € 17.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij (vader)] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde partij (vader)]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 26.948,72(zesentwintigduizend negenhonderdachtenveertig euro en tweeënzeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 83 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[benadeelde partij (partner)]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 17.500,-(zeventienduizend vijfhonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij (partner)] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde partij (partner)]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 17.500,-(zeventienduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
[benadeelde partij (zoon)]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 24.587,50(vierentwintigduizend vijfhonderdzevenentachtig euro en vijftig eurocent), bestaande uit € 4.587,50 als vergoeding voor de materiële schade en € 20.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde partij (zoon)] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2023 en de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemde bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde partij (zoon)]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 24.587,50(vierentwintigduizend vijfhonderdzevenentachtig euro en vijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 77 dagen gijzeling. Bepaalt dat het te betalen bedrag voor de materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2023 en dat het te betalen bedrag voor de immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij (zoon)] (geboren op [geboortedatum] ) te openen rekening met een BEM-clausule.
[benadeelde partij (dochter)]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 24.250,-(vierentwintigduizend tweehonderdvijftig euro), bestaande uit € 4.250,- als vergoeding voor de materiële schade en € 20.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde partij (dochter)] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2023 en de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemde bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde partij (dochter)]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 24.250,-(vierentwintigduizend tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 77 dagen gijzeling. Bepaalt dat het te betalen bedrag voor de materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2023 en dat het te betalen bedrag voor de immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde partij (dochter)] (geboren op [geboortedatum] ) te openen rekening met een BEM-clausule.
[benadeelde partij (zus)]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
[benadeelde partij (getuige)]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Beslag
Onttrekt aan het verkeer:
2. 1 STK Wapen (Omschrijving: Goednummer: 1357243, Kalashnikov)
Gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten [rechthebbende] , van:
1. STK Personenauto [kenteken] (Omschrijving: Goednummer: 1330851, zwart, merk: Volkswagen)
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. M.J.A. Duker en mr. S.W. van Kasbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.F. Pomper,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2023.

Voetnoten

1.Zie het proces-verbaal van bevindingen in map 02.02 op pagina 120 e.v.
2.Map 02.02. p. 94.
3.Map 4, p. 54 e.v., p. 102 e.v. en p. 104 e.v., te weten respectievelijk verklaringen van de getuigen.