ECLI:NL:RBNHO:2023:2837

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
21/6566
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar en Wob-verzoek inzake rapport 'Staat van Schiphol 2019'

In deze zaak heeft eiser een verzoek om informatie ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) met betrekking tot het rapport 'Staat van Schiphol 2019'. Eiser verzocht om documenten die verband houden met de totstandkoming van dit rapport. Verweerder, de minister van Infrastructuur en Waterstaat, heeft het verzoek deels ingewilligd, maar ook een deel van de documenten geweigerd op grond van vertrouwelijkheid en persoonlijke beleidsopvattingen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het primaire besluit van verweerder. De rechtbank heeft op 15 februari 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid de openbaarmaking van bepaalde documenten heeft kunnen weigeren, omdat het belang van vertrouwelijkheid en een zorgvuldige besluitvorming zwaarder weegt dan het algemeen belang van openbaarmaking. De rechtbank heeft de relevante wet- en regelgeving in overweging genomen en de motivering van verweerder als voldoende onderbouwd beschouwd. De uitspraak is gedaan op 29 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6566

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat,

(gemachtigde: mr. M.A. van Werkhoven).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sportuit Den Haag (derde-partij).

Inleiding

1.1
Eiser heeft bij verweerder een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) ingediend. Het verzoek ziet op het verstrekken van documenten omtrent de totstandkoming van het rapport “Staat van Schiphol 2019”.
1.2
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 24 juni 2021 deels ingewilligd en de openbaarmaking van een gedeelte van de gevraagde documenten geweigerd (het primaire besluit).
1.3
Eiser heeft op 16 november 2021 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het primaire besluit.
1.4
Bij besluit van 25 november 2021 heeft verweerder alsnog beslist op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit). Verweerder is bij de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek gebleven.
1.5
Verweerder heeft onder toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stukken onder geheimhouding naar de rechtbank gestuurd die betrekking hebben op het bestreden besluit.
1.6
Eiser heeft de rechtbank toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend om van die stukken kennis te nemen.
1.7
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.8
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser is, zonder afbericht, niet verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
2.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder de openbaarmaking van een gedeelte van de documenten mocht weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar tegen het primaire besluit is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beroep wegens niet tijdig beslissen op bezwaar
3. Hangende het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het primaire besluit heeft verweerder met het bestreden besluit alsnog een besluit op eisers bezwaar genomen. Eiser heeft daarom geen belang meer bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. De wens van eiser het voor het indienen van dat beroep door hem betaalde griffierecht terug te krijgen, levert geen procesbelang op. Over eventuele vergoeding van het griffierecht wordt bij de beslissing op het beroep tegen het bestreden besluit beslist. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar is daarom niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit op bezwaar heeft, gelet op het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Awb, mede betrekking op het alsnog genomen bestreden besluit, nu eiser zich met dat besluit niet kan verenigen.
Feiten en omstandigheden
4.1
Op 2 december 2020 heeft eiser bij verweerder een verzoek op grond van de Wob ingediend. Eiser heeft verzocht om documenten in relatie tot de totstandkoming en publicatie van het rapport “Staat van Schiphol 2019” binnen de periode 1 januari 2019 tot en met 1 april 2020, waaronder:
 communicatie in- en uitgaand, in welke vorm dan ook, met Schiphol (ook bekend onder de namen Royal Schiphol Group en Amsterdam Airport Schiphol);
 communicatie in- en uitgaand, in welke vorm dan ook, met het RIVM;
 communicatie in- en uitgaand, in welke vorm dan ook, met de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG);
 communicatie in- en uitgaand, in welke vorm dan ook, met Luchtverkeersleiding Nederland;
 communicatie in- en uitgaand, in welke vorm dan ook met de luchtvaartmaatschappijen KLM, Transavia, TUIFly en Corendon;
 (vastleggingen van) adviezen, memo’s, nota’s, notulen, evaluaties, presentaties;
 conceptversies van de “Staat van Schiphol 2019” en conceptpersberichten.
4.2
Bij brief van 22 februari 2021 heeft verweerder derde-partij om een zienswijze gevraagd, omdat derde-partij voorkomt in één of meer documenten waar het Wob-verzoek van eiser op ziet. Verweerder heeft van derde-partij een zienswijze ontvangen.
Bestreden besluit
5. Verweerder heeft het verzoek deels ingewilligd en de openbaarmaking van een gedeelte van de gevraagde documenten afgewezen. Aan dit besluit heeft verweerder – voor zover van belang – ten grondslag gelegd dat de documenten met nummers 29, 31, 32, 33 (voor zover het document reacties van externe derden beschrijft) en 53a reacties bevatten op voorgelegde conceptdocumenten van partijen (KLM respectievelijk ISMS, AAS en wederom KLM) die mogelijk ook een eigen belang hebben dan uitsluitend reageren op documenten vanuit hun ervaring en deskundigheid. Voor een zorgvuldige en effectieve informatievoorziening is het noodzakelijk dat dergelijke reacties op voorgelegde conceptdocumenten op vertrouwelijke basis verstrekt kunnen worden. Door openbaarmaking zullen de betrokkenen in de toekomst terughoudender zijn om aan de totstandkoming van rapportages mee te werken indien zij er niet op kunnen vertrouwen dat de informatie vertrouwelijk blijft. Het belang van een goede samenwerking van betrokken partijen en het belang van een zorgvuldige en effectieve informatievoorziening wegen volgens verweerder zwaarder dan het algemeen belang van openbaarmaking. Gelet hierop heeft verweerder de openbaarmaking van deze documenten met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob geweigerd.
De documenten 2, 3, 5 tot en met 14, 20, 21, 28, 30, 33, 38 tot en met 48 en 90 tot en met 100 zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en bevatten persoonlijke beleidsopvattingen. Verweerder heeft de openbaarmaking van deze documenten met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wob geweigerd. Verweerder is niet bereid de informatie te verstrekken in niet tot personen herleidbare vorm als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Wob, omdat verweerder de beleidslijn hanteert dat persoonlijke beleidsopvattingen (geanonimiseerd) in beginsel openbaar gemaakt worden als deze ouder zijn dan vijf jaar, behalve in bijzondere omstandigheden. Daarnaast kunnen persoonlijke beleidsopvattingen (geanonimiseerd) openbaar worden gemaakt om een onjuist of onvolledig beeld over besluitvorming te herstellen of als het Wob-verzoek betrekking heeft op een politiek-bestuurlijk (hoog)gevoelig dossier. In dit geval heeft het verzoek betrekking op informatie die niet ouder is dan vijf jaar. De overige genoemde situaties zijn niet op het verzoek van toepassing. Voorts vergt een goede en democratische bestuursvoering ook niet dat van alle rapporten die door verweerder worden uitgebracht ook concepten en andersoortige voorbereidende informatie met persoonlijke beleidsopvattingen openbaar worden gemaakt.
De documenten 36, 40 en 45 betreffen werkdocumenten aan de hand waarvan door medewerkers van verweerder in drie werksessies het hoofdstuk Uitstoot in de “Staat van Schiphol 2019” is opgesteld. Deze documenten bevatten ook milieu-informatie. De documenten 41 en 47 hebben betrekking op de geluidgerelateerde hoofdstukken van de Staat en bevatten ook milieu-informatie (maar geen emissiegegevens). Alle documenten zijn opgesteld in het kader van intern beraad en bevatten ook persoonlijke beleidsopvattingen. Volgens verweerder is sprake van een zwaarwegend belang om intern, tussen ambtenaren onderling, vertrouwelijk van gedachten te kunnen wisselen om een zorgvuldige Staat van Schiphol tot stand te brengen die correcte gegevens bevat. Dit belang weegt zwaarder dan het algemeen belang van openbaarmaking. Verweerder heeft de openbaarmaking van deze documenten daarom met toepassing van artikel 11, vierde lid, van de Wob geweigerd. Voorts acht verweerder het niet in het belang van een goede en democratische bestuursvoering om concepten van documenten met incomplete gegevens openbaar te maken. Daarbij weegt verweerder mee dat voorkomen moet worden dat van eenzelfde document meerdere versies in het publieke domein in omloop zijn, met als mogelijk gevolg dat onduidelijkheid ontstaat over de inhoud van het betreffende document. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om met toepassing van artikel 11, tweede lid, van de Wob in niet tot personen herleidbare vorm informatie te verstrekken over deze persoonlijke beleidsopvattingen. Dat met de weigering het Verdrag van Aarhus en de daarmee gepaard gaande verordeningen worden genegerd kan verweerder niet volgen. Het Verdrag van Aarhus is geïmplementeerd in artikel 3, eerste, vierde en vijfde lid, en artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, en vierde lid, van Richtlijn 2003/4/EG inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie. Deze bepalingen zijn vervolgens geïmplementeerd in artikel 3, derde en vierde lid, artikel 5, artikel 7, tweede lid, en artikel 10, eerste lid, aanhef, en tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob. Verweerder heeft met het bestreden besluit toepassing gegeven aan deze bepalingen van de Wob en daarmee uitvoering gegeven aan het Verdrag.
6. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennisgenomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde documenten. Ter zitting is vastgesteld dat verweerder per abuis een versie van document 53a heeft overgelegd zonder de daarbij geschreven opmerkingen. De rechtbank heeft ter zitting alsnog kennisgenomen van document 53a met de daarbij geschreven opmerkingen.
Is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob van toepassing?
7.1
Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de volledige inhoud van documenten 28 tot en met 33 en 53a wordt geweigerd. De Staat van Schiphol is immers een document dat niet dezelfde status toekomt als bijvoorbeeld een inspectierapport, waarvoor een belanghebbende aanvullende gegevens dient aan te dragen die als bedrijfsvertrouwelijk kunnen worden bestempeld. De Staat van Schiphol is een eigen product van verweerder, weliswaar met gegevens van anderen, maar de totstandkoming ervan dient niet onder het geheimhoudingsregime van een inspectierapport te vallen. Voorts lijkt verweerder het belang van openbaarmaking ten principale niet te hebben meegewogen, nu verweerder slechts motiveert waarom het openbaar maken van de documenten op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob wordt geweigerd. Dat documenten 29, 31, 32, en 53a reacties bevatten van derden die mogelijk ook een eigen belang hebben is slechts en theoretische interpretatie van verweerder. “Mogelijk” betekent niet dat dit ook werkelijk zo is. Niet duidelijk is waarom de feedback die belanghebbenden hebben op een conceptversie van de Staat van Schiphol volledig geheim moet blijven. Bij andere inspectieorganen van de overheid is het goed gebruik om de reacties van belanghebbenden openbaar te maken. Het is voor de reconstructie achteraf en de democratische bestuursvoering transparant om te zien welke invloed belanghebbenden hebben gehad op een eindrapport.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de documenten met nummers 28 tot en met 33 reactietabellen zijn en een concept met commentaar in opmerkingenballonnen opgesteld ter voorbereiding van de “Staat van Schiphol 2019”. Ten aanzien van documenten 28 en 30 is, in afwijking van het primaire besluit, overwogen dat openbaarmaking moet worden geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. De stelling van eiser dat deze documenten geweigerd zijn op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob berust daarmee op een onjuiste lezing van het bestreden besluit. Ten aanzien van documenten 29, 31, 32 en 33 merkt verweerder op dat het commentaartabellen zijn, waarin geen andere inhoud is opgenomen dan pagina/alinea-verwijzingen, oorspronkelijke tekst uit het concept en/of de reactie van de betreffende partij. Document 53a betreft een conceptversie van de Staat, met daarbij geschreven opmerkingen. Deze documenten bevatten dus geen andere inhoud dan de inhoud die verweerder weigert openbaar te maken – de reacties – of inhoud die al uit andere documenten volgt. Over de gelakte reacties merkt verweerder op dat voor een zorgvuldige en effectieve informatievoorziening het noodzakelijk is dat dergelijke reacties op voorgelegde conceptdocumenten op vertrouwelijke basis kunnen worden verstrekt. Het belang van een goede samenwerking van betrokken partijen en het belang van een zorgvuldige en effectieve informatievoorziening, weegt volgens verweerder zwaarder dan het algemeen belang van openbaarmaking. Verweerder ziet zich hierin gesteund door onder andere een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3335. Anders dan eiser veronderstelt kan het weigeren van openbaarmaking van informatie op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob verder gaan dan alleen vertrouwelijk verstrekte bedrijfs- of fabricagegegevens. Voor die categorie informatie is immers reeds een specifieke (meestal absolute) weigeringsgrond in de Wob gegeven.
7.3
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen in de uitspraak van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2610, is artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob – blijkens de geschiedenis van de totstandkoming ervan (Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 3, blz. 36 en 37) – de meest algemene uitzonderingsgrond die kan worden toegepast als door het verstrekken van informatie andere belangen dan de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, genoemde belangen te zeer worden geschaad. Deze bepaling voorziet daarmee in de behoefte om de Wob te kunnen toepassen in zeer verschillende, niet voorspelbare situaties.
Het karakter van deze bepaling brengt mee dat onder bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden ook publiekrechtelijke lichamen worden begrepen. De bepaling mag er echter niet toe leiden dat bestuursorganen gegevens zouden mogen achterhouden omdat publicatie daarvan mogelijk een ongunstig licht zou werpen op het door hen gevoerde beleid of de kans op aanvaarding van het door hen voorgenomen beleid zou verkleinen. De belangen die hierbij in het geding zijn wegen niet op tegen het met de Wob beoogde publieke belang van het verstrekken van informatie. Er kunnen zich situaties voordoen waarin de gevolgen van openbaarmaking van in vertrouwelijkheid met een externe derde gewisselde informatie dermate nadelig zijn voor het desbetreffende bestuursorgaan of een andere betrokkene dat openbaarmaking van die informatie krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob mag worden geweigerd.
7.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met zijn gegeven motivering voor wat betreft documenten 29, 31, 32, 33 en 53a het belang van een goede samenwerking van betrokken partijen en het belang van een zorgvuldige en effectieve besluitvorming in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het algemeen belang van openbaarmaking. Ten aanzien van documenten 28 en 30 stelt de rechtbank vast dat de openbaarmaking hiervan niet is geweigerd met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, maar met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Het betoog van eiser berust in zoverre op een onjuiste feitelijke grondslag. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder in redelijkheid kunnen weigeren informatie over persoonlijke beleidsopvattingen in niet tot personen herleidbare vorm te verstrekken?
8.1
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte over de persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren geen informatie heeft verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Voor een goede reconstructie van de bestuursvoering en de totstandkoming van de “Staat van Schiphol 2019” is het essentieel om te achterhalen welke concepten ten grondslag hebben gelegen aan de eindversie en welke opmerkingen zijn gemaakt over eerdere versies dan de eindversie. Een conceptversie wordt altijd opgesteld voor intern beraad. Dat maakt het echter nog niet per definitie een document dat volledig kan worden geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Nu eiser slechts vraagt om geanonimiseerde afschriften, kan niet worden gesteld dat ambtenaren in hun eer of taak worden geschaad. Bovendien heeft het kabinet de belofte gemaakt terughoudend om te gaan met het weigeren van passages onder artikel 11, eerste lid, van de Wob. Dit is ook benoemd in de werkinstructie voor de Wob van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Verder stelt verweerder ten onrechte dat het Wob-verzoek zich niet richt op een politiek hoog-gevoelig dossier. Dat is het namelijk wel, bijvoorbeeld op het gebied van vliegveiligheid, milieu en overlast. Verweerder heeft de weigeringsgrond ook niet of onvoldoende afgewogen tegenover het belang van openbaarmaking.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat persoonlijke beleidsopvattingen op grond van de (nieuwe) beleidslijn “Rijksbrede Wob-leidraad” in beginsel openbaar worden gemaakt als deze ouder zijn dan vijf jaar, behalve in bijzondere omstandigheden. Daarnaast kunnen persoonlijke beleidsopvattingen (geanonimiseerd) openbaar worden gemaakt om een onjuist of onvolledig beeld over de besluitvorming te herstellen of als het Wob-verzoek betrekking heeft op een politiek-bestuurlijk (hoog)gevoelig dossier. In het bestreden besluit is reeds onderbouwd waarom de beleidslijn niet leidt tot openbaarmaking van de informatie. De ontwikkelingen rond luchthaven Schiphol hebben weliswaar vaak brede publieke en politieke belangstelling, maar specifiek in dit geval geldt dat over de “Staat van Schiphol 2019” geen breed publiek of politiek debat heeft plaatsgevonden en het ook niet in de lijn der verwachting ligt dat dit nog zal plaatsvinden. Verweerder blijft bij zijn standpunt dat een goede en democratische bestuursvoering niet vergt dat van alle rapporten die worden uitgebracht ook concepten en andersoortige voorbereidende informatie met persoonlijke beleidsopvattingen openbaar worden gemaakt. Democratische en publieke controle van de overheid kan ook plaatsvinden zonder openbaarmaking van deze informatie.
8.3
Wat betreft de documenten 2, 3, 5 tot en met 14, 20, 21, 28, 30, 33, 38 tot en met 48 en 90 tot en met 100 stelt de rechtbank stelt vast dat voor zover er verschillen bestaan tussen de conceptversies van de documenten en de definitieve versies, die verschillen zijn aan te merken als persoonlijke beleidsopvattingen, omdat ze een opvatting of voorstel van een of meer personen bevatten. Deze documenten bevatten daarnaast feitelijke gegevens die daarmee dermate nauw verweven zijn dat het niet mogelijk is deze te scheiden. Voor zover de conceptversies overeenkomen met de definitieve versies, is de informatie al openbaar gemaakt. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder, onder verwijzing naar de beleidslijn “Rijksbrede Wob-leidraad”, in redelijkheid heeft kunnen weigeren om informatie in niet tot personen herleidbare vorm te verstrekken. Het gaat om persoonlijke beleidsopvattingen die niet ouder zijn dan vijf jaar en het Wob-verzoek heeft geen betrekking op een politiek-bestuurlijk (hoog)gevoelig dossier. Ook is geen sprake van een situatie waarin een onjuist of onvolledig beeld over besluitvorming hersteld moet worden. Dat er ministeries zijn die andere beleidslijnen dan verweerder hanteren, doet aan het voorgaande niet aan. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder bij milieu-informatie in redelijkheid kunnen weigeren informatie over persoonlijke beleidsopvattingen in niet tot personen herleidbare vorm te verstrekken?
9.1
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd de documenten die milieu-informatie bevatten openbaar te maken. Volgens verweerder is openbaarmaking van
documenten 36, 40 en 45 niet in het belang van een goede en democratische bestuursvoering indien de standpunten van ambtenaren of derden zelfstandig worden betrokken in de publieke discussie, maar het begrip “democratische bestuursvoering” ziet juist op het vormen van een publieke discussie teneinde besluiten te nemen. Zeker waar het gaat om milieu-informatie moet het belang tegen openbaarmaking dusdanig zwaarwegend zijn om de persoonlijke beleidsopvattingen te weigeren. Uit de motivering van verweerder blijkt dit niet. Verder stelt verweerder dat het definitieve rapport al openbaar is en dat daarmee is voorzien in het belang van openbaarmaking, maar dat is niet het geval, omdat het rapport is opgesteld met het oogmerk om openbaar te worden.
9.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat documenten 36, 40 en 45 werkdocumenten zijn aan de hand waarvan door medewerkers van verweerder in drie werksessies het hoofdstuk Uitstoot in de “Staat van Schiphol 2019” is opgesteld. Document 36 brengt in beeld welke informatie(bronnen) bij aanvang beschikbaar waren, welke informatievragen er nog leefden bij het redactieteam en welke mogelijke acties daaruit voortvloeiden. Daarnaast worden eerste suggesties voor verwoordingen in de Staat gedaan. Document 40 is op inhoud vergelijkbaar met document 36. Het bevat daarnaast concrete input voor de Staat. Document 45 betreft het werkdocument opgesteld ten behoeve van de derde werksessie en is qua opzet en inhoud vergelijkbaar met document 40. Het document bevat meer uitgekristalliseerde tekstvoorstellen voor de Staat, ondersteund met voorlopige grafieken van emissies. Een deel van deze grafieken is nog onder voorbehoud van eindcontrole. De genoemde documenten zijn opgesteld in het kader van intern beraad en bevatten ook persoonlijke beleidsopvattingen. Tevens is sprake van milieu-informatie in deze documenten. De in de documenten opgenomen (milieu-)informatie is ook opgenomen in de definitieve, openbare versie van de Staat. De informatie is veelal ook via andere bronnen raadpleegbaar. Nu de informatie reeds via de Staat openbaar is, is de Wob daarop niet van toepassing. Voor zover de gegevens afwijken van wat in de Staat is opgenomen, is dat omdat de gegevens op dat moment nog incompleet waren en later zijn aangevuld. Volgens verweerder weegt het belang om intern, tussen ambtenaren onderling, vertrouwelijk van gedachten te kunnen wisselen om een zorgvuldige Staat van Schiphol tot stand te brengen die correcte gegevens bevat zwaarder dan het belang van openbaarheid. Verweerder ziet niet in waarom hij de weigering specifieker had motiveren. Voorts acht verweerder het openbaar maken van concepten van documenten met incomplete gegevens niet in het belang van een goede en democratische bestuursvoering. Dat het belang van openbaarmaking in deze procedure niet voldoende is gediend met de openbaarmaking van het definitieve rapport kan verweerder niet volgen, omdat bij de overweging welke overheidsinformatie al openbaar is gemaakt over een onderwerp geen rol speelt of deze overheidsinformatie is opgesteld met het oogmerk om openbaar gemaakt te worden. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3299, en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3335.
9.3
Zoals de Afdeling in de uitspraak van 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3299, heeft overwogen volgt uit artikel 11, vierde lid, van de Wob dat, in het geval van milieu-informatie, het belang van de bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen van geval tot geval dient te worden afgewogen tegen het door artikel 2, eerste lid, van de Wob vooropgestelde belang van openbaarheid. Dit betekent dat in geval van milieu-informatie enerzijds het belang van openbaarheid in beginsel vooropstaat, maar dat dit belang anderzijds moet worden afgewogen tegen alle legitieme belangen die zich tegen openbaarmaking verzetten. Mogelijkheden om belangen die zich in beginsel verzetten tegen openbaarmaking van de betrokken documenten op andere wijze te beschermen dan door de documenten in het geheel niet openbaar te maken, dienen zo veel mogelijk te worden benut. Waar de tweede en de derde volzin van artikel 11, vierde lid, van de Wob bepalen dat informatie over persoonlijke beleidsopvattingen kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm en dat het in niet tot personen herleidbare vorm verstrekken achterwege kan blijven als de betrokken personen daarmee hebben ingestemd, betekent dit dat deze mogelijkheden mede in aanmerking moeten worden genomen bij de door de eerste zin vereiste afweging van belangen.
9.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de bescherming van de in documenten 36, 40 en 45 opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen in dit geval zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking van de daarin opgenomen milieu-informatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de documenten zich in de conceptfase bevinden. In die fase van voorbereiding weegt zwaar dat ambtenaren in een vertrouwelijke sfeer onderling informatie en opvattingen kunnen uitwisselen. Voorts heeft verweerder gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat de uiteindelijke versie van de “Staat van Schiphol 2019” openbaar is gemaakt, zodat de desbetreffende milieu-informatie in de openbaar gemaakte versie terug te vinden is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar tegen het primaire besluit is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op eisers bezwaar (mogelijk) terecht was ingesteld, doet hieraan niet af. Het griffierecht wordt bij toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb namelijk geacht te zijn voldaan voor het beroep tegen het alsnog genomen bestreden besluit (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AB6602). Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op eisers bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. B. Veenman, voorzitter en mr. E. Jochem en mr. drs. J. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 10
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Artikel 11
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2. Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.
4. In afwijking van het eerste lid wordt bij milieu-informatie het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Informatie over persoonlijke beleidsopvattingen kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Het tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.