ECLI:NL:RBNHO:2023:2391

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
C/15/333171 / FA RK 22-4968
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van Aruba naar Nederland en gezagskwesties in een co-ouderschapssituatie

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en moeder over de gezagsverhouding en de hoofdverblijfplaats van hun dochter, geboren op [geboortedatum]. De moeder is in de zomer van 2022 zonder overleg met de vader van Aruba naar Nederland verhuisd met hun 6-jarige dochter. De vader, die in Aruba een omgangsregeling had, verzocht de rechtbank om mede gezag te krijgen en om de hoofdverblijfplaats van de dochter bij hem vast te stellen, alsook om vervangende toestemming te krijgen voor een verhuizing naar Aruba. De rechtbank oordeelde dat de moeder in strijd heeft gehandeld met het belang van de dochter door haar abrupt uit haar vertrouwde omgeving te halen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de vader mede gezag krijgt en dat de hoofdverblijfplaats bij hem zal zijn. De vader heeft aangetoond dat hij het belang van zijn dochter voorop kan stellen, terwijl de moeder niet in het belang van de dochter heeft gehandeld. De rechtbank verleent de vader vervangende toestemming om met de dochter naar Aruba te verhuizen en verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
verhuizing, gezag, omgang, informatie
zaak-/rekestnr.: C/15/333171 / FA RK 22-4968
Beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 16 maart 2023
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] , thans feitelijk verblijvende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.M. Wigman, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H. Loonstein, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van deze rechtbank van 23 december 2022;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 29 december 2022, ingekomen op 2 januari 2023;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, van de moeder, ingekomen op 3 januari 2023;
  • het e-mailbericht van de moeder, ingekomen op 6 januari 2023;
  • de brief van de rechtbank aan de (advocaat van) moeder van 12 januari 2023;
  • het F-formulier van de moeder, ingekomen op 18 januari 2023;
  • het e-mailbericht van de moeder, ingekomen op 18 januari 2023;
  • het F-formulier van de vader, ingekomen op 23 januari 2023;
  • het e-mailbericht van de moeder, ingekomen op 23 januari 2023;
  • het e-mailbericht van de moeder, ingekomen op 24 januari 2023;
  • het e-mailbericht van de moeder, ingekomen op 2 februari 2023;
  • de brief, inhoudende een wijziging van het verzoek, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 2 februari 2023;
  • het e-mailbericht, met bijlage, van de moeder, ingekomen op 2 februari 2023;
  • de e-mailberichten van de vader, ingekomen op 2 februari 2023;
  • het bericht, met producties 5 tot en met 18, van de moeder, ingekomen op 20 februari 2023;
  • de berichten, met producties 19 tot en met 21 en 22, van de moeder, ingekomen op 22 februari 2023;
  • het bericht, met productie 16, van de vader, ingekomen op 23 februari 2023.
1.2.
De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 februari 2023 in aanwezigheid van de vader, bijgestaan door mr. J.M. Wigman en [tolk] (tolk Papiaments), en de moeder, bijgestaan door mr. H. Loonstein. Voorts zijn verschenen [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad en [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de GI).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 2015 tot 2018 een affectieve relatie gehad, waarbij zij hebben samengewoond in de periode 2017/2018. Partijen woonden op Aruba. Zij hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Uit deze relatie is geboren de minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), op [geboortedatum] te [plaats] . De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder heeft van rechtswege het gezag over [de minderjarige] .
2.3.
Bij beschikking van het gerecht in eerste aanleg van Aruba van 5 april 2022 is op basis van een advies van de Voogdijraad van 15 november 2021 een omgangsregeling vastgesteld, waarbij [de minderjarige] inde ene week op woensdag en donderdag bij de vader verblijft en in de andere week op maandag en dinsdag en van vrijdag tot en met zondag. Verder is bepaald dat de ouders deze omgangsregeling tijdens de schoolvakanties toepassen, de feestdagen om en om regelen, dat [de minderjarige] op haar verjaardagen afwisselend bij haar ouders verblijft en dat [de minderjarige] aanwezig is bij de verjaardag van haar ouders. Het verzoek van de vader om hem met het gezamenlijk gezag te belasten, is afgewezen.
2.4.
Op 11 augustus 2022 zijn de moeder en [de minderjarige] uitgeschreven uit het basisregister van de burgerlijke stand van Aruba. Zij zijn op 12 augustus 2022 zonder wetenschap en instemming van de vader naar Nederland vertrokken. Aanvankelijk hebben de moeder en [de minderjarige] korte tijd in [plaats] verbleven. Daarna zijn zij verhuisd naar [plaats] . Daar zijn zij per 12 september 2022 ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Op 5 oktober 2022 heeft de moeder [de minderjarige] ingeschreven voor groep 3 van basisschool [basisschool] te [plaats] .
2.5.
De vader is in september 2022 naar Nederland gekomen om [de minderjarige] te zien en verblijft, na enkele maanden bij familie in [plaats] te hebben verbleven, op dit moment in een hostel te [plaats] .
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 oktober 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden.
2.7.
Bij beschikking van deze rechtbank van 1 februari 2023 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 2 februari 2023 tot 2 augustus 2023.
2.8.
Bij proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding van 7 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter:
  • de vordering van de vader om te bepalen dat de moeder binnen twee weken na datum vonnis met [de minderjarige] terugverhuist naar Aruba afgewezen;
  • bepaald dat de volgende voorlopige omgangsregeling geldt, totdat nader is beslist:
[de minderjarige] verblijft bij de vader in de periode van 8 oktober 2022 tot 16 oktober 2022:
  • In het weekend van 8 en 9 oktober op zaterdag of zondag, gedurende 3 uur, waarbij beide ouders een voor hen vertrouwd persoon meenemen voor de overdracht van [de minderjarige] en ervoor wordt gezorgd dat er geen escalaties plaatsvinden. Als er reeds een jeugdbeschermer beschikbaar is van het Leger des Heils, dan zal deze ook aanwezig zijn tijdens de overdrachtsmomenten;
  • In de week van 10 oktober tot en met 16 oktober moeten er tenminste twee omgangsmomenten op dezelfde manier plaatsvinden, eenmaal gedurende 3 uur en eenmaal gedurende 5 uur. Meest voor hand liggend is op de woensdagmiddag 12 oktober 2022 gedurende 3 uur en op de zaterdag 15 of zondag 16 oktober 2022 gedurende 5 uur;
[de minderjarige] verblijft bij de vader voor de periode van november 2022 tot en met juli 2023:
 gedurende de periodes dat de vader naar Nederland zal komen (om de maand) conform de door het gerecht in eerste aanleg van Aruba bij beschikking van 5 april 2022 vastgestelde omgangsregeling alsmede gedurende de gebruikelijke schoolvakanties, te weten:
- 24 november 2022 tot en met 24 december 2022 (inclusief kerstvakantie);
- 20 januari 2023 tot en met 25 februari 2023 (inclusief voorjaarsvakantie);
- 29 maart 2023 tot en met 29 april 2023 (inclusief meivakantie);
- 10 juli 2023 – 22 juli 2023 (inclusief de zomervakantie);
 de vader heeft op de dagen dat hij geen omgang heeft iedere dag om 17.00 uur (CET) via beeldbellen contact met [de minderjarige] ;
- de volgende voorlopige informatie- en consultatieregeling vastgesteld, totdat nader is beslist:
  • de vader wordt geconsulteerd door de moeder bij iedere relevante gelegenheid die zich voordoet in het leven van [de minderjarige] ;
  • de vader wordt maandelijks op de eerste van de maand per e-mail door de moeder geïnformeerd over de sociale ontwikkeling van [de minderjarige] .
2.9.
In de beschikking van 23 december 2022 heeft de rechtbank de Raad verzocht een onderzoek te verrichten en advies uit te brengen over de volgende onderwerpen:
  • de vraag of de moeder vervangende toestemming zou moeten worden verleend voor de verhuizing met de minderjarige naar Nederland dan wel het belang van de minderjarige is gediend met een terugkeer naar Aruba;
  • een visie te geven op de door de vader verzochte zorgregeling voor het geval dat de minderjarige in Nederland zou blijven wonen;
  • een visie te geven op de door de vader verzochte informatie- en consultatieregeling;
- een visie te geven op het verzoek van de vader om mede met het gezag over de minderjarige te worden belast.
Voorts heeft de rechtbank de Raad verzocht om bij de beantwoording van deze vragen het rapport van de Voogdijraad van 15 november 2021 te betrekken en het aan te geven indien de Raad op onderdelen (mogelijk door tijdsverloop) een andere visie heeft dan de Voogdijraad, in het bijzonder met betrekking tot:
  • de communicatie tussen de ouders;
  • de pedagogische vaardigheden en de opvoedstijlen van de ouders;
  • de netwerken van de ouders.
De rechtbank heeft de beslissingen op de verzoeken van de vader pro forma aangehouden tot 28 april 2023.
2.10.
De Raad heeft op 29 december 2022 rapport en advies uitgebracht.

3.Het verzoek

3.1.
De vader heeft, na aanpassing van zijn oorspronkelijke verzoeken, verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I) ten aanzien van het gezag/de verhuizing/het hoofdverblijf:
  • te bepalen dat partijen gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] zullen uitoefenen, althans te bepalen dat alleen de vader het gezag over [de minderjarige] zal uitoefenen;
  • te bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader zal zijn en dat hij vervangende toestemming krijgt om weer met [de minderjarige] op Aruba te kunnen en mogen gaan wonen;
  • althans te bepalen dat de moeder geen (vervangende) toestemming krijgt voor de verhuizing van [de minderjarige] van Aruba naar Nederland, met bepaling dat de moeder binnen twee weken na de datum van de beschikking met [de minderjarige] dient te verhuizen naar Aruba, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat de moeder in gebreke blijft, uitvoerbaar bij voorraad, en (ter vrije keuze van de vader) zulks met machtiging aan de vader om de in deze te wijzen beschikking ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm indien de moeder in gebreke blijft.
II) ten aanzien van de verdeling van de zorg
  • te bepalen dat de verdeling van de zorg zoals die is vastgesteld bij beschikking van het gerecht in eerste aanleg van Aruba van 5 april 2022 heeft te gelden als omgangsregeling en door partijen dient te worden uitgevoerd;
  • althans, voor het geval de procedure wordt aangehouden, een door de rechtbank vast te stellen voorlopige verdeling van de zorg.
III)
ten aanzien van de informatie- en consultatieregeling:
vast te stellen dat:
  • de vader bij iedere zich daarvoor lenende relevante gelegenheid die zich voordoet op deugdelijke wijze per e-mail wordt geconsulteerd door de moeder;
  • de vader maandelijks op de eerste van de maand per e-mail door de moeder op deugdelijke wijze schriftelijk wordt geïnformeerd over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige en met name betreffende haar (sociale) ontwikkeling en gezondheid, eventuele hobby’s en de gang van zaken op school;
  • althans een regeling die de rechtbank redelijk acht.
3.2.
Op de stellingen van de vader wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1.
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen. Voorts verzoekt de moeder van haar zijde om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de volgende omgangsregeling vast te stellen:
  • [de minderjarige] verblijft elke dinsdag en donderdag bij de vader als hij in Nederland is. De vader haalt [de minderjarige] op van school en brengt haar rond 19:30 uur weer terug bij de moeder;
  • [de minderjarige] verblijft eens in de twee weken vanaf zaterdagochtend 9:00 uur tot zondagavond 19:00 uur bij de vader. De vader haalt [de minderjarige] op bij de moeder en de moeder haalt [de minderjarige] op bij de vader om 19:00 uur.
4.2.
Ook verzoekt de moeder dat de vader een in goede justitie te bepalen bijdrage per maand dient te voldoen in de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] met ingang van januari 2023.
4.3.
Op de stellingen van de moeder wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

5.De Raad

5.1.
De Raad heeft op 29 december 2022 een rapport en advies uitgebracht. De Raad adviseert het verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag te belasten toe te wijzen. Verder adviseert de Raad een zorgregeling te bepalen waarbij [de minderjarige] twee doordeweekse dagen en om het weekend bij de vader verblijft en waarbij met behulp van de hulpverlening wordt toegewerkt naar co-ouderschap. De Raad onthoudt zich van advies over de verhuizing, omdat de Raad op grond van de beschikbare informatie niet kan beoordelen of het in het belang van [de minderjarige] is om naar Aruba terug te verhuizen.

6.Standpunt GI

6.1.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de ondertoezichtstelling moeilijk uitvoerbaar is, vanwege de door partijen gevoerde procedures en onzekerheid over de verblijfplaats van [de minderjarige] . Het lukt niet om ouders op één lijn te krijgen. Er is veel strijd tussen partijen en de GI probeert een werkbare omgangsregeling voor elkaar te krijgen. De GI vindt het belangrijk dat er snel lijnen worden uitgezet en dat de juridische kaders duidelijk zijn. De GI heeft zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Zij is abrupt weggehaald uit Aruba en zij is de Nederlandse taal nog niet machtig. Hierdoor is een stagnatie in haar ontwikkeling ontstaan. Uit de gesprekken met [de minderjarige] blijkt dat zij graag naar Aruba terug wil en dat zij haar beide ouders bij zich wil hebben. [de minderjarige] ziet beide ouders als gelijkwaardig en daarom is het voor haar belangrijk dat zij ook beiden een gelijkwaardige juridische positie hebben. De GI vindt het verder belangrijk dat er meer duidelijkheid komt over de situatie op Aruba. Beide partijen hebben daar een andere visie op. Aan de andere kant heeft [de minderjarige] duidelijk aangegeven dat zij terug wil naar Aruba en dat weerspreekt dat daar sprake zou zijn van een onveilige situatie. [de minderjarige] is weggetrokken uit haar vertrouwde omgeving op Aruba en dat had niet mogen gebeuren. De GI maak zich zorgen over de gevolgen van de plotselinge ontworteling van [de minderjarige] uit de omgeving waar zij geboren en getogen is.

7.De beoordeling

7.1.
Gezag
7.1.1.
De vader wenst samen met de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige] . Bij beschikking van 5 april 2022 is het verzoek om gezamenlijk gezag door het gerecht in eerste aanleg van Aruba afgewezen. De vader stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, nu de moeder misbruik heeft gemaakt van haar gezagspositie door zonder enig overleg en zonder toestemming van de vader met [de minderjarige] van Aruba naar Nederland te verhuizen. Een dergelijke situatie dient in de toekomst voorkomen te worden. Bovendien is het uitgangspunt dat een verzoek om gezamenlijk gezag wordt toegewezen. Van redenen om het verzoek af te wijzen is volgens de vader geen sprake.
7.1.2.
De moeder voert aan dat er geen basis is voor gezamenlijk gezag. Volgens de moeder is er geen sprake van een wijziging van omstandigheden en is het verzoek van de vader in feite een verkapt hoger beroep tegen de beslissing van het gerecht in eerste aanleg van Aruba van
5 april 2022. Verder voert de moeder aan dat de relatie tussen partijen wordt gekenmerkt door een manipulatieve en agressieve houding van de vader. Ook nadat partijen uit elkaar zijn gegaan heeft de vader de moeder nog vaak lastiggevallen, waardoor de moeder zich genoodzaakt voelde om het contact met de vader te verbreken. Het contact verliep daarna alleen via de zus van de vader. De moeder wijst erop dat partijen geen gezamenlijke beslissingen kunnen nemen, omdat het contact is verstoord. Zij verwijst daarbij naar het rapport van de Voogdijraad op Aruba. Partijen wantrouwen elkaar en zij hanteren een andere opvoedstijl.
7.1.3.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7.1.4.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de moeder zonder medeweten van de vader met [de minderjarige] naar Nederland is verhuisd en daarmee de co-ouderschapsregeling heeft gefrustreerd, maakt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het verweer van de moeder op dit punt.
7.1.5.
Uitgangspunt is dat de ouders het gezag over hun kinderen gezamenlijk uitoefenen. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de vader mede het gezag heeft. Vaststaat dat de relatie tussen de ouders verstoord is en dat zij op dit moment niet in staat zijn tot constructieve communicatie. [de minderjarige] heeft last van de strijd tussen haar ouders, waardoor zij klem en verloren dreigt te raken. De rechtbank is desondanks van oordeel dat het ontbreken van communicatie tussen de ouders in de onderhavige zaak geen reden is om het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen. De rechtbank volgt daarmee het advies van de Raad. Hoewel de ouders op dit moment nog niet in staat zijn tot voldoende constructieve communicatie ziet de Raad mogelijkheden om hierin, in eerste instantie onder regie van de GI, met de juiste hulpverlening verbetering te brengen. Als de ouders gezamenlijk gezag hebben, is er sprake van gelijkwaardigheid en moeten de ouders wel samenwerken. De Raad meent dat dit in het belang van [de minderjarige] is. Wanneer de moeder het eenhoofdig gezag houdt bestaat het risico dat structureel contact tussen de vader en [de minderjarige] uitblijft.
7.1.6.
De rechtbank kan zich vinden in de visie van de Raad en verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:533), waarin is overwogen dat de rechter bij toepassing van artikel 1:253c, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), ook indien is voldaan aan het ‘klemcriterium’, ruimte heeft om gezamenlijk gezag toe te kennen. Die uitleg strookt volgens de Hoge Raad met het uitgangspunt dat bij een dergelijke beslissing zoveel mogelijk recht moet worden gedaan aan het belang van het kind. De rechtbank is van oordeel dat het belang van [de minderjarige] er niet mee gediend is dat de moeder met het eenhoofdig gezag belast blijft, omdat dan het risico bestaat dat de vader meer en meer uit beeld zal verdwijnen.
Daar komt bij dat de GI met partijen nog werkt aan het verbeteren van de communicatie en dat de strijd waar [de minderjarige] last van heeft niet zozeer wordt veroorzaakt door het gezamenlijk gezag, maar voornamelijk te maken heeft met de (naleving en uitvoering van de) zorgregeling. Het gezamenlijk gezag stelt de GI daarbij in staat om beide ouders op gelijkwaardige wijze aan te sturen. Door de moeder zijn tot slot onvoldoende concrete en actuele feiten en omstandigheden gesteld over de door haar gestelde agressieve en manipulatieve houding van de vader, waardoor het onmogelijk zou zijn om samen het gezag over [de minderjarige] uit te oefenen.
7.2.
Hoofdverblijf en verhuizing
7.2.1.
De vader stelt dat de moeder op 12 augustus 2022 zonder enig overleg en zonder zijn toestemming met [de minderjarige] naar Nederland is vertrokken. Volgens de vader heeft de moeder deze verhuizing heimelijk voorbereid en de vader bewust in het ongewisse gelaten. [de minderjarige] stond in Aruba al ingeschreven voor het schooljaar 2022-2023 en haar schooluniform was al aangeschaft. Met de verhuizing naar Nederland komt de moeder het in de beschikking van het gerecht in eerste aanleg van Aruba van 5 april 2022 vastgestelde co-ouderschap niet meer na, terwijl [de minderjarige] voorafgaand aan de verhuizing hoofdzakelijk door de vader verzorgd werd en de moeder haar te pas en te onpas kwam brengen en halen.
De moeder handelt volgens de vader in strijd met het zwaarwegende belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] is van de ene op de andere dag uit haar vertrouwde sociale omgeving getrokken en komt plotseling in een compleet ander land en andere omgeving terecht. De vader is geheel onbekend met de omgeving waarin [de minderjarige] terecht is gekomen en hoe haar toekomst er uitziet. Van een goede voorbereiding is volgens de vader geen sprake geweest. De vader maakt zich ernstige zorgen over de huidige situatie van [de minderjarige] . Uit het verslag van de Voogdijraad van Aruba van 15 november 2021 blijkt dat de moeder [de minderjarige] een klap geeft als zij niet gehoorzaamt en dat [de minderjarige] te kampen heeft met overgewicht. De vader acht het in het zwaarwegende belang van [de minderjarige] dat zij zo spoedig mogelijk terugkeert naar haar geboorteland Aruba. Hoewel de vader geen gezag heeft over [de minderjarige] , stelt hij wel een rechtens te verdedigen belang bij deze kwestie te hebben. De moeder had volgens de vader toestemming aan hem moeten vragen voor haar vertrek met [de minderjarige] naar Nederland. Met haar handelen voldoet de moeder niet aan haar wettelijke verplichting om de band tussen [de minderjarige] en haar vader te bevorderen, zoals artikel 1:247, derde lid, BW dat voorschrijft. De vader wijst op de uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1513), waaruit blijkt dat ook zonder gezamenlijk gezag toestemming van de ouder zonder gezag kan worden vereist bij een verhuizing.
7.2.2.
De moeder voert aan dat de situatie in de zaak van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 verschilt van onderhavige zaak. In de zaak bij de Hoge Raad was de vader ten tijde van de verhuizing niet met het gezag belast, maar tijdens de procedure werd hij wel belast met het gezag. Daarom oordeelde de Hoge Raad volgens de moeder dat artikel 1:253a BW grondslag kon vormen voor de terug verhuizing. In onderhavige zaak heeft de vader geen gezag, zodat de moeder geen toestemming van de vader nodig had om te verhuizen en er ook geen juridische grondslag is voor terug verhuizing. Verder voert de moeder aan dat zij de vader via een tante op de hoogte heeft gesteld van haar voorgenomen vertrek naar Nederland en dat in de reacties geen “nee” is gezegd. De moeder meent dat zij de verhuizing goed heeft voorbereid. Zij heeft een geschikte school voor [de minderjarige] gevonden, een appartement en een goed netwerk. De moeder wil in Nederland International Law gaan studeren. Zij kon de voorgenomen reis naar Nederland niet uitstellen, omdat zij na haar dertigste verjaardag geen gebruik meer zou kunnen maken van de mogelijkheden tot financiële ondersteuning ten behoeve van haar studie. Op Aruba is de betreffende studie niet mogelijk. Verder heeft de moeder aangevoerd dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf altijd bij haar heeft gehad en dat zij vanaf de geboorte van [de minderjarige] voor haar heeft gezorgd.
7.2.3.
Vast staat dat de moeder in augustus 2022 met [de minderjarige] vanuit Aruba naar Nederland is verhuisd. Nu de moeder op dat moment alleen was belast met het gezag over [de minderjarige] , had zij in beginsel de bevoegdheid [de minderjarige] naar eigen inzicht te verzorgen en op te voeden. Onder die bevoegdheid valt ook het bepalen van de woonplaats van [de minderjarige] . De beslissing om met [de minderjarige] naar Nederland te verhuizen heeft zij daarom zonder toestemming van de vader, dan wel vervangende toestemming van de rechtbank, kunnen nemen.
Dit neemt niet weg dat de moeder ook vóór de toewijzing van het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag op grond van artikel 1:247 lid 3 BW verplicht was om de ontwikkeling van de banden van [de minderjarige] met de vader te bevorderen. Deze verplichting hangt samen met het recht van de vader en van [de minderjarige] op omgang met elkaar. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. Uit het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1513) volgt dat een verbod aan de met eenhoofdig gezag belaste ouder om te verhuizen dan wel een bevel aan deze om terug te verhuizen een passende maatregel kan zijn bij (dreigende) schending van die verplichting.
7.2.4.
De rechtbank stelt vast dat in Aruba sprake was van een co-ouderschapregeling. Door het vertrek van de moeder en [de minderjarige] naar Nederland kon aan deze regeling geen uitvoering meer worden gegeven. De moeder heeft daarmee de hiervoor genoemde verplichting om de ontwikkeling van de banden tussen de vader en zijn dochter te bevorderen geschonden. Om zijn dochter te kunnen blijven zien is de vader in september 2022 naar Nederland gekomen. Hij verblijft op dit moment in een hostel in [plaats] . De vader wenst echter met [de minderjarige] naar Aruba terug te keren en heeft daarom primair verzocht te bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem zal zijn en dat hij vervangende toestemming krijgt om weer met [de minderjarige] op Aruba te gaan wonen.
7.2.5.
De rechtbank wijst deze verzoeken van de vader toe en overweegt daartoe het volgende.
7.2.6.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is het volgende gebleken. Partijen hebben enige jaren in Aruba een relatie gehad, waaruit op [geboortedatum] [de minderjarige] is geboren. Partijen zijn in 2018 uit elkaar gegaan. Er gold een omgangsregeling waarbij [de minderjarige] de ene week op woensdag en donderdag en de andere week op maandag, dinsdag, vrijdag, zaterdag en zondag bij de vader verbleef. De zorg was zodoende tussen partijen gelijk verdeeld. Daarnaast speelde de familie van de vader ook een belangrijke rol in het leven van [de minderjarige] . Zij had een goede band met haar grootouders (vaderszijde) die haar regelmatig naar school brachten en van school ophaalden. Op Aruba woonde de vader ook bij zijn ouders, zodat [de minderjarige] als zij bij de vader was tevens bij haar grootouders verbleef. Voordat de vader en de moeder uit elkaar gingen, woonden zij samen met [de minderjarige] bij de grootouders in huis. Ook had [de minderjarige] daar veel vriendjes en vriendinnetjes in de buurt.
De moeder heeft [de minderjarige] van de ene op de andere dag uit haar vertrouwde omgeving gehaald en meegenomen naar Nederland, waar zij niemand kent, geen familie heeft en waarbij de omgeving, de cultuur, de taal, de school en dagstructuur totaal anders zijn. Ook hebben de moeder en [de minderjarige] tot op dit moment geen eigen woning. De moeder studeert, waardoor [de minderjarige] regelmatig wordt opgevangen door anderen, terwijl [de minderjarige] juist in deze voor haar volledig nieuwe situatie meer aandacht en ondersteuning van haar moeder nodig heeft. Gebleken is dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige] , omdat zij abrupt uit Aruba is weggehaald. [de minderjarige] spreekt nog niet goed Nederlands en haar ontwikkeling op school stagneert.
7.2.7.
De moeder heeft naar voren gebracht dat zij naar Nederland is verhuisd omdat het op Aruba niet veilig zou zijn. Uit de stukken en uit wat de moeder daarover ter zitting heeft verklaard, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de zorgen van de moeder met name zien op haar eigen veiligheid en niet op de veiligheid van [de minderjarige] . De moeder heeft desgevraagd verklaard dat zij zich niet veilig voelde op Aruba vanwege de procedures die de vader daar over [de minderjarige] aanspande en fysieke en geestelijke mishandeling door de vader, die mede samenhing met zijn problematische middelengebruik. De vader heeft erkend dat er in de periode van de relatiebreuk sprake is geweest van middelengebruik en mishandeling. De vader heeft gesteld dat hij indertijd een moeilijke periode had, maar dat hij daarna aan zijn problemen heeft gewerkt en er na de bedoelde periode geen sprake meer is geweest van mishandeling. Dit strookt naar het oordeel van de rechtbank met de bevindingen van de Voogdijraad op Aruba en de daar naar aanleiding van die bevindingen vastgestelde coouderschapsregeling. Het onderzoek door de Voogdijraad heeft relatief kort voor het vertrek van de moeder en [de minderjarige] naar Nederland plaatsgevonden. Het advies van de Voogdijraad geeft blijk van gedetailleerd onderzoek naar de situatie op Aruba. In het rapport staat onder meer:

Basale verzorging is goed bij ouders. Onderdak, hygiëne en kleding zijn in orde bij ouders. Er is voldoende toezicht en basale aandacht bij ouders. Ouders proberen [de minderjarige] te beschermen tegen risicovolle situaties en veilig te houden. [de minderjarige] heeft stabiliteit en continuïteit bij ouders. Er is voorspelbaarheid bij het ouderlijk handelen. Moeder, vader en grootvader (vz) zijn contactpersonen op school. Het contact verloopt goed. Men neemt zelf contact op met school en zij stellen vragen over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft vaste verzorgers bij ouders. De ouders stimuleren [de minderjarige] in haar ontwikkeling. De ouders verrichten activiteiten met [de minderjarige] . Ouders zijn betrokken. Ouders geven [de minderjarige] aandacht, steun en waardering. Moeder is meer streng in de opvoeding. Moeder heeft huisregels en stelt grenzen. Moeder biedt [de minderjarige] structuur aan, zij moet bijvoorbeeld vroeg slapen. Moeder regelt activiteiten die leuk voor haar zijn. Vader is meer los in de opvoeding. Vader straft [de minderjarige] door geen speelgoed voor haar te kopen, hij spreekt haar aan en legt haar uit waarom ze zich niet zo moet gedragen. Vader beloont [de minderjarige] door samen iets leuks te gaan doen, naar het strand of het park te gaan. Vader biedt [de minderjarige] affectie. Vader gaat naar opvoedcursussen en is leergierig hiernaartoe.” Verder blijkt dat “
Vader negatief heeft getest bij CAA voor drugs. Vader gebruikt al een paar jaar geen drugs meer.
7.2.8.
Nu de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan de inhoud van het advies, acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht over de veiligheid van de situatie aldaar. Ook neemt de rechtbank in dit verband in aanmerking dat de moeder ter zitting heeft verklaard dat zij niet naar Nederland was verhuisd, als zij haar studie op Aruba had kunnen volgen.
De moeder heeft ook gesteld dat zij met [de minderjarige] verhuisd is, omdat het financiële perspectief in Nederland beter is dan op Aruba. De rechtbank stelt vast dat de moeder in de afgelopen jaren op Aruba heeft kunnen werken en in de verzorging en levensbehoeften van [de minderjarige] kon voorzien. Ook op Aruba bestaan daarnaast mogelijkheden om door het volgen van een studie de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Van een zwaarwegend financieel belang bij de verhuizing blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet.
Gelet op het voorgaande heeft de moeder naar het oordeel van de rechtbank niet in het belang van [de minderjarige] gehandeld door haar abrupt uit haar vertrouwde omgeving weg te halen. Ook de verklaring van de moeder ter zitting dat zij niet naar Aruba zal teruggaan als [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vader op Aruba zou krijgen en [de minderjarige] haar wens is om bij haar beide ouders te zijn, geeft naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van handelen in het belang van [de minderjarige] .
7.2.9.
De vader heeft daarentegen laten zien dat hij het belang van [de minderjarige] voorop kan stellen. De vader is na het vertrek van de moeder met [de minderjarige] naar Nederland voor [de minderjarige] naar Nederland gekomen en zal, als besloten wordt dat [de minderjarige] in Nederland blijft, zijn leven hier vormgeven om maar bij haar in de buurt te kunnen zijn. De vader kan zich een leven zonder [de minderjarige] niet voorstellen. Dat de vader meer oog heeft voor het belang van [de minderjarige] blijkt ook uit het feit dat hij akkoord is gegaan met de omgangsregeling die op Aruba is vastgesteld, terwijl hij een groter deel van de dagelijkse zorg had. Daarnaast heeft de GI verklaard dat de vader meewerkt en meedenkt, terwijl met de moeder moeilijk afspraken zijn te maken en alle voorstellen voor het vaststellen van een omgangsregeling door de moeder worden afgewezen. De vader is bereid om met de moeder te communiceren en een communicatietraining te volgen. Uit het verslag van de Raad en observaties van de GI blijkt verder dat de vader beter kan aansluiten bij de behoeftes van [de minderjarige] en dat de moeder zich onvoldoende in [de minderjarige] kan verplaatsen. De vader gunt de moeder ook een ouderrol, wat blijkt uit het verzoek de vader om de co-ouderschapregeling te laten herleven bij terugkeer naar Aruba. De Raad vreest dat de continuïteit van de band met de vader niet gegarandeerd is wanneer de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij moeder wordt bepaald. De rechtbank deelt die vrees.
7.2.10.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij haar hoofdverblijf bij de vader zal hebben en dat zij terugkeert naar haar vertrouwde omgeving op Aruba. De rechtbank zal de vader daartoe vervangende toestemming verlenen. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat [de minderjarige] zowel bij de Raad als bij de GI heeft aangegeven dat zij haar familie, vriendjes en vriendinnetjes mist en dat zij terug wil naar Aruba. [de minderjarige] is daarin duidelijk en heeft dit herhaaldelijk verklaard, terwijl zij al geruime tijd in Nederland verblijft.
7.2.11.
Nu het primaire verzoek van de vader wordt toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan het verzoek van de vader om te bepalen dat de moeder geen vervangende toestemming krijgt om te verhuizen naar Nederland, dan wel te bepalen dat zij dient terug te verhuizen naar Aruba, nog daargelaten de vraag of daarvoor een wettelijke grondslag bestaat.
7.3.
Zorgregeling
7.3.1.
Nu partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] belast zullen worden, zal de rechtbank in het hiernavolgende spreken over een zorgregeling in plaats van een omgangsregeling.
7.3.2.
Ingevolge artikel 1:253a BW juncto artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders een beslissing inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken alsmede een door de ouders onderling getroffen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
7.3.3.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij haar vader in Aruba zal hebben. Dit betekent dat de door de moeder verzochte zorgregeling wordt afgewezen. Nu de moeder ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij niet terug gaat naar Aruba, moet ook het verzoek van de vader worden afgewezen. De bij beschikking van het gerecht van eerste aanleg in Aruba vastgestelde co-ouderschapregeling kan dan immers niet uitgevoerd worden. Nu de rechtbank ervan uitgaat dat de moeder in Nederland blijft, zal [de minderjarige] haar moeder hoofdzakelijk in de vakanties kunnen zien. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg afspraken zullen maken over omgang tussen [de minderjarige] en de moeder in de vakanties. Mocht de moeder alsnog teruggaan naar Aruba, dan ligt het voor de hand dat partijen uitvoering zullen geven aan de zorgregeling zoals bepaald in de beschikking van 5 april 2022.
7.4.
Informatie- en consultatieregeling
7.4.1.
De vader stelt dat de moeder gehouden is de vader te informeren en consulteren omtrent gewichtige gelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige] . Nu de moeder geen uitvoering geeft aan haar wettelijke verplichting, verzoekt de vader een concrete regeling vast te stellen.
7.4.2.
De moeder verweert zich niet tegen de verzochte informatieregeling, maar meent dat het beter is om via een derde te blijven communiceren.
7.4.3.
Nu de vader wordt belast met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] en zij haar hoofdverblijf bij hem zal hebben, zal de rechtbank het verzoek van de vader bij gebrek aan belang afwijzen.
7.5.
Kinderbijdrage
7.5.1.
De moeder heeft verzocht te bepalen dat de vader met ingang van de indiening van het verzoekschrift een in goede justitie te bepalen bedrag dient bij te dragen in de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] .
7.5.2.
De vader verzoekt primair de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen, omdat het verzoek te laat is ingediend en omdat een deugdelijke motivering en onderliggende stukken ontbreken. Bovendien is het verzoek te onbepaald. Subsidiair verzoekt de vader het verzoek aan te houden en hem een termijn voor verweer te verlenen.
7.5.3.
De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af, gezien het feit dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij haar vader op Aruba zal hebben.
7.6.
Uitvoerbaar bij voorraad
7.6.1.
De vader heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De moeder heeft verzocht te bepalen dat, indien het verzoek van de vader om terug verhuizing wordt toegewezen, [de minderjarige] na het einde van het schooljaar terug naar Aruba gaat.
7.6.2.
De rechtbank verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad en ziet geen aanleiding aan de terug verhuizing een termijn te verbinden. De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] dat zo snel mogelijk uitvoering wordt gegeven aan de beschikking en dat zij op korte termijn terug kan naar Aruba, zodat verdere ontworteling wordt voorkomen. Het belang van de vader en [de minderjarige] bij uitvoerbaar bij voorraadverklaring van deze beschikking weegt daarmee zwaarder dan het belang van de moeder om de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank gaat ervan uit dat de GI in overleg met beide ouders afspraken zal maken over een spoedig vertrek van [de minderjarige] naar Aruba, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van [de minderjarige] .
8. De beslissing
De rechtbank:
8.1.
bepaalt dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
8.2.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige] bij de vader zal zijn;
8.3.
verleent de vader vervangende toestemming om met de minderjarige [de minderjarige] te verhuizen naar Aruba;
8.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
8.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak , voorzitter, mr. G.A.M. van Dijk en mr. C. Maat, allen (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Krijgsheld als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.