ECLI:NL:RBNHO:2023:1482

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
15/193936-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige door grootouder met langdurige en stelselmatige handelingen

Op 23 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak van seksueel misbruik waarbij de verdachte, een grootouder, is beschuldigd van het misbruiken van zijn kleinzoon tussen de leeftijd van 10 en 14 jaar. De rechtbank heeft de verklaring van de aangever als betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs aangemerkt. De verdachte heeft ontkend dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden voordat de aangever 12 jaar oud was, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte op specifieke punten voldoende steun vindt in het dossier. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan drie feiten van seksueel misbruik, waarbij de verdachte meermalen handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van de minderjarige. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 40 maanden opgelegd, zonder voorwaardelijk deel, en een contactverbod van 3 jaar met het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een vordering tot schadevergoeding van € 10.098,17 heeft ingediend. De rechtbank heeft de vordering volledig toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/193936-22 (P)
Uitspraakdatum: 23 februari 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in P [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.E. Stroink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. E.J. Huizinga, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meer tijdstippen in de periode omstreeks 27 juni 2017 tot en met 26 juni 2019 te IJmuiden, gemeente Velsen, met een aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten zijn kleinkind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gebracht;
Feit 2
hij op een of meer tijdstippen in de periode omstreeks 27 juni 2019 tot en met 6 juli 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, met een aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten zijn kleinkind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] ,
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- zijn, verdachtes, penis in de mond en/of anus van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gebracht;
Feit 3
hij op een of meer tijdstippen in de periode omstreeks 27 juni 2017 tot en met 6 juli 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, met een aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten zijn kleinkind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- zich door die [slachtoffer] heeft laten aftrekken;
- die [slachtoffer] heeft afgetrokken en/of de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De verklaring van de aangever is betrouwbaar en vindt tevens voldoende steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier, aldus de officier van justitie.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en partieel van feit 2, voor zover het ziet op de penetratie in de anus. De raadsman acht niet bewezen dat seksuele handelingen hebben plaatsgevonden toen de aangever jonger dan twaalf jaar oud was noch dat sprake is geweest van penetratie in de anus. De verdachte heeft deze onderdelen van de tenlastelegging steeds stellig ontkend en het dossier bevat geen aanknopingspunten die de verklaring van de aangever op deze punten kan ondersteunen, zodat de verklaring op zichzelf blijft staan. De raadsman acht feit 3 wel bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging
Door de verdachte is bekend dat hij seksuele handelingen heeft verricht bij en met zijn kleinzoon (hierna te noemen: de aangever), maar volgens de verdachte is het begonnen nadat de aangever twaalf jaar oud was en door de verdachte is ontkend dat er sprake was van penetratie in de anus. De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken veelal worden gekenmerkt door het gegeven dat bij de ten laste gelegde seksuele handelingen vaak alleen het vermeende slachtoffer en de vermeende dader aanwezig zijn geweest. Dit brengt in veel gevallen mee dat naast de verklaring van het vermeende slachtoffer weinig of geen andere wettige bewijsmiddelen voorhanden zijn. De rechtbank zal allereerst toetsen of de verklaringen van de aangever als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever
Op 24 juli 2022 is door de toen vijftienjarige aangever aangifte gedaan van seksueel misbruik door zijn opa, in de periode tussen zijn tiende en veertiende jaar. De aangever heeft – kort samengevat – verklaard dat het misbruik is begonnen toen hij ongeveer tien tot elf jaar oud was. Het misbruik vond wekelijks plaats, als de aangever bij de verdachte bleef logeren nadat de verdachte hem had opgehaald van training. De seksuele handelingen bestonden, onder meer, uit het bij elkaar aftrekken en pijpen van de penis. Ook heeft de aangever verklaard dat de verdachte ongeveer vijf keer zijn penis in de anus van de aangever heeft gebracht toen hij dertien of veertien jaar oud was. Het misbruik is in februari 2022 gestopt toen de aangever ongeveer 14,5 jaar oud was.
De rechtbank acht de verklaring van de aangever in zijn geheel betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs en overweegt daartoe als volgt.
Uit de jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de aangifte gekeken dient te worden naar de consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid; oorspronkelijkheid) van de verklaring.
De aangever heeft in zijn aangifte op 24 juli 2022 – die vooraf is gegaan door een informatief gesprek op 20 juli 2022 waarin nagenoeg gelijkluidend is verklaard – naar het oordeel van de rechtbank authentiek, consistent en gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die de verdachte bij hem heeft gepleegd en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. De aangifte, die betrekking heeft op een periode van meerdere jaren, volgt enkele maanden nadat het laatste misbruik heeft plaatsgevonden. De aangever benoemt concrete gebeurtenissen waarbij details worden vermeld met betrekking tot waar en wanneer deze hebben plaatsgevonden en onder welke omstandigheden. Door de aangever wordt beschreven welke specifieke gevoelens en gedachtes hij had bij het seksueel misbruik, hetgeen bijdraagt aan de authenticiteit van de verklaring. Zo geeft de aangever aan dat zijn opa niet tegen hem mocht praten na de seksuele handelingen, omdat hij dan heel prikkelbaar was. Ook sliep hij drie jaar lang op een klein randje van het bed om zo min mogelijk contact met zijn opa te hebben. Op specifieke vragen van de politie over de anale penetratie heeft de aangever weliswaar geen gedetailleerde verklaring afgelegd, echter wel heeft hij verklaard hoe vaak dat is gebeurd en hoe oud hij toen was. Op de vervolgvraag of hij voor zich kan halen hoe dat precies ging, heeft de aangever gezegd dat hij dat niet kan en ook niet wil. De rechtbank leidt hieruit af dat de aangever moeite had om over deze specifieke seksuele handeling te praten. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit dan ook niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever ten aanzien van de anale penetratie. De rechtbank beoordeelt de verklaring van de aangever in zijn geheel dan ook als betrouwbaar en bruikbaar als bewijsmiddel.
Ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen?
Uit het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) volgt dat het bewijs dat een verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (vgl. Hoge Raad 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7746). Uit deze jurisprudentie volgt dat niet is vereist dat het springende punt (het door de verdachte betwiste onderdeel van de betreffende verklaring; hier de periode van de verweten gedragingen en de penetratie in de anus) steun vindt in een ander bewijsmiddel. Voldoende is dat de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Bovendien is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen (vgl. Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717).
De verdachte heeft de anale penetratie bij zijn kleinzoon ontkend en volgens de verdachte zouden de seksuele handelingen niet hebben plaatsgevonden toen zijn kleinzoon jonger dan twaalf jaar oud was. Volgens de verdachte is het begonnen toen zijn kleinzoon dertien jaar oud was en het is ergens tussen januari en maart 2022 gestopt.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte op specifieke punten voldoende steun vindt in het dossier. De verdachte heeft immers zelf ook verklaard dat er sprake is geweest van een situatie van seksueel misbruik die een langere periode voortduurde waarin ongeveer wekelijks seksuele handelingen plaatsvonden. Met betrekking tot het moment waarop het misbruik is begonnen, vindt de verklaring van de aangever dat hij jonger was dan twaalf jaar op het moment dat het misbruik aanving, steun in de verklaring van zijn moeder dat zij zeker weet dat haar zoon tien of elf jaar oud was toen hij voor het eerst bij de verdachte ging logeren. In het dossier bevindt zich bovendien een aantal screenshots van haar WhatsApp-conversatie met de verdachte. Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat de aangever in augustus 2017, toen hij tien jaar oud was, bij de verdachte bleef logeren na het sporten. Ook bevindt zich in het dossier een uitwerking van een opgenomen gesprek dat de moeder van de aangever heeft gehad met de verdachte waarin zij hem heeft geconfronteerd met hetgeen haar zoon haar had verteld over het seksueel misbruik. Hieruit blijkt dat de moeder van de aangever meermaals zegt dat haar zoon (een jochie van) elf jaar oud was en dat de verdachte haar op dit punt niet tegenspreekt. Als de moeder van de aangever zegt “
vanaf zijn elfde tot ongeveer drie kwart jaar geleden” reageert de verdachte daarop met “
ja”.
Conclusie
Op grond van de betrouwbare geachte aangifte die op onderdelen voldoende steun vindt in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat alle drie de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op tijdstippen in de periode van 27 juni 2017 tot en met 26 juni 2019 te IJmuiden, gemeente Velsen, met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten zijn kleinkind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] heeft gebracht;
Feit 2
hij op tijdstippen in de periode van 27 juni 2019 tot en met 1 maart 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten zijn kleinkind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- zijn, verdachtes, penis in de mond en anus van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gebracht;
Feit 3
hij op tijdstippen in de periode van 27 juni 2017 tot en met 1 maart 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten zijn kleinkind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- zich door die [slachtoffer] heeft laten aftrekken;
- die [slachtoffer] heeft afgetrokken en de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. In het bijzonder wordt in dit verband vermeld dat bij feit 2 het ontbrekende woord “ontuchtige” wordt ingelezen nu dit blijkens de daarop volgende verfeitelijking en het daarbij genoemde wetsartikel kennelijk het doel van de tenlastelegger is geweest. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
Feit 2:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
Feit 3:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 3 jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in het kader van de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de beleveniswereld van de verdachte bij de ten laste gelegde feiten geschetst, namelijk dat in de ogen van de verdachte sprake was van een situatie ter zitting door hem aangeduid als ‘
consent’. De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging daarmee rekening te houden en ook met de omstandigheden dat de verdachte de detentie als erg zwaar ervaart, zijn woning is kwijtgeraakt en dat het contact met zijn sociale omgeving, waaronder zijn familie, is verbroken. De raadsman heeft verzocht een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd en de hoogte van de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen, gelet op de bepleite (partiële) vrijspraak en de persoonlijke situatie van de verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft seksuele handelingen verricht met zijn kleinzoon tussen zijn tiende en veertiende jaar. De verdachte heeft in deze periode zijn kleinzoon veelvuldig misbruikt, waarbij sprake was van het aftrekken en pijpen van elkaars penis en ook was er meermalen sprake van anale penetratie. Dit zijn schokkende en zeer ernstige feiten. Het misbruik heeft plaatsgevonden in het huis van de verdachte, waar het slachtoffer frequent kwam logeren. Het huis van zijn opa is een plek waar het slachtoffer zich veilig had moeten voelen. Het slachtoffer en zijn ouders mochten en moesten erop kunnen vertrouwen dat het slachtoffer in goede handen was bij zijn opa. Dit vertrouwen heeft de verdachte op grove wijze, langdurig en stelselmatig beschaamd. De verdachte heeft met deze gedragingen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn kleinzoon. Het is een feit van algemene bekendheid dat misbruik van jonge kinderen hun seksuele ontwikkeling kan verstoren en dat zij lange tijd op diverse vlakken ernstige gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is aangedaan. Dat geldt zeker als – zoals in deze zaak – het misbruik heeft plaatsgevonden door iemand uit hun directe omgeving in wie zij juist hun vertrouwen moeten kunnen stellen. De rechtbank acht het zorgelijk dat de verdachte zegt verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen, maar ondertussen herhaaldelijk aangeeft dat er wel sprake was van een vorm van wederzijdse instemming over de seksuele handelingen bij elkaar. De verdachte legt hiermee de verantwoordelijkheid voor het misbruik ten onrechte bij het jonge slachtoffer. De rechtbank stelt vast dat de verdachte hierdoor aantoont geen enkel inzicht te hebben in het verwerpelijke van zijn handelen. De rechtbank vindt deze houding van de verdachte, die erin heeft geresulteerd dat zijn kleinkind ondanks het misbruik dat hem doelbewust is aangedaan ook nog eens gevoelens van schuld heeft ervaren, uiterst verwerpelijk. Minderjarigen bevinden zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase en moeten beschermd worden tegen personen die op seksueel gebied misbruik van hen maken. Ook als de verdachte de indruk had dat zijn kleinzoon de seksuele handelingen niet erg vond, hetgeen overigens niet blijkt uit het dossier, had hij zich – uiteraard – van elk seksueel getint contact moeten onthouden. Als volwassene was de verdachte hiervoor volledig verantwoordelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten de oplegging van een vrijheidsbenemende straf van langere duur rechtvaardigt.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad), gedateerd 8 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de omtrent de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 11 januari 2023, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. J. Yntema. De rapportage houdt, onder meer, het volgende in:
Betrokkene is een 65-jarige man met een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Ten tijde van het ten laste gelegde was hier ook sprake van. Betrokkene is geneigd te redeneren vanuit een egocentrisch perspectief en neemt een externaliserende houding aan ten aanzien van hetgeen hem ten laste gelegd wordt. Zijn aandeel in de strafbare feiten en de verantwoordelijkheid voor zijn handelen legt hij in externe factoren: D. nam het initiatief en betrokkene benadert het ten laste gelegde alsof het hem is overkomen. Vanuit de narcistische persoonlijkheidstrekken kan niet worden gesteld dat er bij betrokkene sprake was van overwegend impulsief gedrag. Er is sprake geweest van doelbewust gedrag, gericht op zijn eigen behoeftebevrediging. Bovenstaande leidt tot het advies om betrokkene de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) volledig toe te rekenen.
Er is bij betrokkene geen sprake van een doorwerking van de andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken in het ten laste gelegde.
Er wordt geen zorg geadviseerd gezien er geen sprake is van een verminderde toerekenbaarheid. Derhalve wordt niet gesproken van een behandelnoodzaak.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten die tot een andere conclusie zouden moeten leiden en neemt de conclusie van de psycholoog over. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten de verdachte volledig kunnen worden toegerekend.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 31 januari 2023, opgeteld door [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Uit het rapport komt naar voren dat de reclassering aanknopingspunten ziet voor een behandeltraject, gericht op de ontwijkende copingsvaardigheden, het beperkt mentaliserend vermogen en de seksuele geaardheid van de verdachte. De reclassering acht de kans op herhaling van een zedendelict niet uitgesloten. Een delictpreventieplan kan bijdragen aan het verminderen van de kans op recidive. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een verblijf in begeleid wonen, een contactverbod met het slachtoffer en de verplichting om zo veel als mogelijk contact te vermijden met minderjarigen.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 40 maanden moet worden opgelegd. Gelet op de conclusie van de psycholoog dat er geen behandelnoodzaak bestaat, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Mocht daar aansluitend aan de detentie van de verdachte (toch) aanleiding toe bestaan, dan kan dit in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling worden beoordeeld en gerealiseerd.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Vrijheidsbeperkende maatregel (contactverbod)

Ter beveiliging van de maatschappij – en in het bijzonder het slachtoffer – en ter voorkoming van strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) dient te worden opgelegd, inhoudende dat de verdachte voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 10.098,17 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 98,17) en immateriële schade (€ 10.000,-) die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering volledig zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft de aard en hoogte van de vordering niet betwist, maar heeft verzocht een lager bedrag vast te stellen in verband met de door hem bepleite (partiële) vrijspraak.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. Daarnaast acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten immateriële schade heeft geleden. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, komt de rechtbank volledige vergoeding van de immateriële schade zonder meer billijk voor. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over de bedragen berekend vanaf respectievelijk 24 januari 2023 (materiële schade) en 26 juni 2019 (immateriële schade) tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
BEM-rekening
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraken te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijke vertegenwoordigers kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot hij achttien jaar is.
De rechtbank bepaalt tevens dat de advocate van de benadeelde partij binnen 3 maanden het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachte’s bewezen verklaarde handelen [onder meer kort gezegd:
seksueel binnendringen van het lichaam bij een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige beneden de leeftijd van 16 jaar] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 38v, 38w, 57, 244, 245, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
40 (veertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jarenop geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
15 (vijftien) dagenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 10.098,17(zegge: tienduizendachtennegentig euro en zeventien eurocent), bestaande uit € 98,17 als vergoeding voor de materiële en € 10.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
- 24 januari 2023 voor de materiële schade à € 98,17
- 26 juni 2019 voor de immateriële schade à € 10.000,-
tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.098,17(zegge: tienduizendachtennegentig euro en zeventien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
- 24 januari 2023 voor de materiële schade à € 98,17
- 26 juni 2019 voor de immateriële schade à € 10.000,-
tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) te openen rekening met een BEM-clausule.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J.M. Uitermark, voorzitter,
mrs. J.C. van den Bos en A.M. den Hollander, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 februari 2023.