ECLI:NL:RBNHO:2023:14242

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1820
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring van verbintenisfacturen en antidumpingrechten bij invoer van zonnepanelen uit China

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Duitse eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane over de oplegging van antidumpingrechten en compenserende rechten op zonnepanelen van oorsprong uit China. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen een uitnodiging tot betaling van € 154.644,74, die bestond uit antidumpingrechten, compenserende rechten en rente op achterstallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Commissie en de Raad bevoegd waren om verbintenisfacturen ongeldig te verklaren en dat de antidumpingrechten en compenserende rechten alsnog geïnd konden worden. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de antidumpingrechten niet op basis van het voor alle overige ondernemingen geldende tarief van 53,4% moest worden berekend, maar op basis van het tarief van 36,2% dat van toepassing is op meewerkende ondernemingen zoals de verkoper van de zonnepanelen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de utb vastgesteld op een bedrag van € 113.660,31. Tevens is de Staat veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 2.000 en proceskosten van € 2.389. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1820

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] (Duitsland), eiseres

(gemachtigde: mr. J.A. Biermasz),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Eindhoven, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres op 2 juni 2018 een uitnodiging tot betaling (utb) uitgereikt ten bedrage van € 154.644,74, bestaande uit € 123.147,35 aan antidumpingrechten, € 26.520,50 aan compenserende rechten en € 4.976,89 aan rente op achterstallen.
Eiseres heeft daartegen op 13 juni 2018 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 februari 2020 het bezwaar ongegrond verklaard en de utb gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2023 te Haarlem.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde mr. J.A. Biermasz. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. [naam] .
Na afloop van de zitting hebben eiseres en verweerder op uitnodiging van de rechtbank gereageerd op het arrest van het Hof van Justitie van 16 maart 2023, nr. C-439/20 P ( Jiangsu Seraphim). Zij hebben allebei kenbaar gemaakt geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. Afschriften van de ontvangen reacties zijn over een weer aan partijen verstuurd, waarna de rechtbank het onderzoek op 21 april 2023 heeft gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Op 6 juli 2016 heeft [bedrijf 1] namens eiseres een aangifte voor het vrije verkeer gedaan voor een partij van 744 cartons zonnepanelen, van oorsprong uit China. In de aangifte zijn de zonnepanelen ingedeeld in GN-onderverdeling 8541 4090, met aanvullende TARIC-code B799. De verkoper is [bedrijf 2] te [plaats] (China) (hierna: [bedrijf 2] ), eiseres is de koper. Het factuurnummer is AE-20160513-AE.
2. Op 15 juli 2016 heeft [bedrijf 1] namens eiseres een aangifte voor het vrije verkeer gedaan voor een partij van 714 cartons zonnepanelen, eveneens van oorsprong uit China. In de aangifte zijn de zonnepanelen ingedeeld in GN-onderverdeling 8541 4090, met aanvullende TARIC-code B799. De verkoper is [bedrijf 2] , eiseres is de koper. Het factuurnummer is AE-20160530-AE.
3. Op beide bovengenoemde facturen staat vermeld:
“COMMERCIAL INVOICE ACCOMPANYING GOODS SUBJECT TO AN UNDERTAKING”
en
“I, the undersigned, certify that the sale for direct export to the European Union of the goods covered by this invoice is being made within the scope and under the terms of the Undertaking offered by [bedrijf 2] , and accepted by the European Commission through Implementing Decision 2013/707/EU. I declare that the information provided on this invoice is complete and correct”.
4. Ten tijde van de aangiften voor het vrije verkeer gold voor zonnepanelen van oorsprong uit China bij invoer in de Europese Unie een definitief antidumpingrecht en een definitief compenserend recht. Het antidumpingrecht was ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 van de Raad van 2 december 2013 (Vo 1238/2013) en bedroeg 36,2% voor de zonnepanelen van [bedrijf 2] (artikel 1, tweede lid, juncto Bijlage II van Vo 1238/2013) en 53,4% voor de zonnepanelen van “alle overige ondernemingen (artikel 1, tweede lid van Vo 1238/2013). Het compenserende recht was ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 van de Raad van 2 december 2013 (Vo 1239/2013) en bedroeg 11,5% voor de zonnepanelen van “alle andere ondernemingen”, waaronder ook [bedrijf 2] .
5. Bij uitvoeringsbesluit 2013/707/EU van de Commissie van 4 december 2013 had de Commissie de aanvaarding bevestigd van een verbintenis die was aangeboden in het kader van de antidumping- en antisubsidieprocedure betreffende de invoer van zonnepanelen van oorsprong of verzonden uit China. [bedrijf 2] was een van de ondernemingen die de verbintenis had aangeboden. Op grond van artikel 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 [1] (hierna: de Basisverordening antidumping) en artikel 13, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 [2] (hierna: de Basisverordening antisubsidie) waren het antidumpingrecht en het compenserende recht niet van toepassing op de invoer van de zonnepanelen van de ondernemingen van wie de verbintenis was aanvaard.
6. [bedrijf 2] was een van de Chinese producent-exporteurs waarvan de verbintenis was aanvaard. Bij het in het vrije verkeer brengen van de hiervoor onder 1 en 2 genoemde zonnepanelen waren het hiervoor onder 4 genoemde antidumpingrecht en compenserende recht derhalve niet van toepassing.
7. Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1524 van de Commissie van 5 september 2017 (hierna: de intrekkingsverordening) werd, in artikel 1, de aanvaarding van de hiervoor onder 5 genoemde verbintenis ingetrokken voor zover deze betrekking had op (onder meer) [bedrijf 2] . In artikel 2, eerste lid, van de intrekkingsverordening werd bovendien een aantal verbintenisfacturen van [bedrijf 2] ongeldig verklaard, waaronder de hiervoor onder 1 en 2 genoemde facturen. In artikel 2, tweede lid, van de intrekkingsverordening is bepaald, dat de op het ogenblik van de aanvaarding van de douaneaangifte voor het vrije verkeer verschuldigde compenserende rechten en antidumpingrechten worden geïnd.
8. Op 19 februari 2018 zond verweerder zijn voornemen tot het opleggen van een utb aan eiseres. Eiseres heeft op 23 maart 2018 gereageerd op dit voornemen waarna verweerder conform zijn voornemen op 2 juni 2018 de onderhavige utb aan eiseres heeft uitgereikt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat door het intrekken van de aanvaarding van de verbintenis en het ongeldig verklaren van de onderhavige verbintenisfacturen alsnog antidumpingrechten en compenserende rechten verschuldigd zijn. Bovendien berekende verweerder de hoogte van de verschuldigde antidumpingrechten niet op basis van het voor [bedrijf 2] geldende tarief van 36,2%, maar op basis van het voor alle overige ondernemingen geldende tarief van 53,4%. Op 11 februari 2020 heeft verweerder het bezwaar tegen de utb ongegrond verklaard, waarna eiseres het onderhavige beroep heeft ingesteld.

Geschil9. In geschil is of de utb terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

10. Eiseres betoogt primair dat de Commissie niet de bevoegdheid had om in de intrekkingsverordening de verbintenisfacturen ongeldig te verklaren en vervolgens vast te stellen dat antidumpingrechten en compenserende rechten worden geïnd. Artikel 3, tweede lid, onder b, van Vo 1238/2013 en artikel 2, tweede lid, onder b, van Vo 1239/2013 zijn in strijd met de Basisverordening antidumping en de Basisverordening antisubsidie omdat die basisverordeningen de Raad en de Commissie niet de ruimte bieden om, buiten de in de basisverordeningen beschreven procedures om, met terugwerkende kracht antidumpingrechten en compenserende rechten te heffen.
Subsidiair betoogt eiseres dat op de zonnepanelen het verlaagde antidumpingrecht van 36,2% moet worden toegepast in plaats van het algemene recht van 53,4%. [bedrijf 2] is een meewerkende onderneming die in bijlage II bij Vo 1238/2013 wordt genoemd.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de utb en tot een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Ook vraagt eiseres om vergoeding voor de door haar geleden immateriële schade wegens de lange behandelduur van haar bezwaar en beroep.
11. Verweerder stelt dat uit de intrekkingsverordening van de Commissie volgt dat aan de verbintenisfacturen die bij de aangiften zijn overgelegd geen waarde kan worden gehecht vanwege de schending door [bedrijf 2] van de verbintenis. Over de zonnepanelen die eiseres in het vrije verkeer heeft gebracht kunnen achteraf antidumpingrechten en compenserende rechten worden geheven. Daaraan staan de Basisverordening antidumping en de Basisverordening antisubsidie niet in de weg.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van eiseres heeft verweerder zich aangesloten bij het standpunt van eiseres, namelijk dat het tarief aan antidumpingrechten van 36,2% voor meewerkende ondernemingen van toepassing is.
Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep conform het subsidiaire standpunt van eiseres.
Beoordeling van het geschil
12. Over de vragen of:
  • de Raad bevoegd is te bepalen dat verbintenisfacturen ongeldig kunnen worden verklaard (zoals hij heeft gedaan in artikel 3, tweede lid, onder b, van Vo 1238/2013 en artikel 2, tweede lid, onder b, van Vo 1239/2013); en
  • de Commissie bevoegd is de verbintenisfacturen ongeldig te verklaren en te bepalen dat de op het ogenblik van de aanvaarding van de douaneaangifte voor het vrije verkeer verschuldigde compenserende rechten en antidumpingrechten worden geïnd (zoals zij heeft gedaan in artikel 2 van de intrekkingsverordening),
heeft het Hof van Justitie op 16 maart 2023 arrest gewezen in de gevoegde zaken C-439/20 P en C-441/20 P (Jiangsu Seraphim Solar System Co. Ltd), ECLI:EU:C:2023:211.
13. Het Hof van Justitie heeft in bovengenoemd arrest geoordeeld dat de Raad krachtens artikel 14, eerste lid, Basisverordening antidumping en artikel 24, eerste lid, Basisverordening antisubsidie, de bevoegdheid heeft om ‘andere criteria’ vast te stellen voor de inning van de ingestelde antidumpingrechten en compenserende rechten. Artikel 3, tweede lid, onder b, van Vo 1238/2013 en artikel 2, tweede lid, onder b, van Vo 1239/2013 betreffen dergelijke ‘andere criteria’ (punten 120 tot en met 124 en 146 van het arrest).
14. Ook heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat uit de algemene opzet van de basisverordeningen, en met name uit artikel 8, eerste en negende lid, van de Basisverordening antidumping en artikel 13, eerste en negende lid, van de Basisverordening antisubsidie, blijkt dat de Raad de bevoegdheid heeft de Commissie te machtigen om te bepalen dat na de intrekking van de aanvaarding van een verbintenis en na de ongeldigverklaring van de betreffende verbintenisfacturen een douaneschuld ontstaat op het moment van de aanvaarding van de aangifte(n) voor het vrije verkeer (punten 114 tot en met 118 en 145 van het arrest).
15. Uit de bovengenoemde oordelen van het Hof van Justitie volgt dat de Commissie in de intrekkingsverordening binnen de door de Raad verleende bevoegdheid heeft gehandeld door de onderhavige twee verbintenisfacturen ongeldig te verklaren en te bepalen dat de op het moment van de aanvaarding van de aangiften voor het vrije verkeer verschuldigde compenserende rechten en antidumpingrechten worden geïnd. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder in zoverre de onderhavige utb aan eiseres uitreiken.
16. Partijen hebben zich uiteindelijk eenparig en uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat de antidumpingrechten dienen te worden geheven naar het tarief van 36,2% dat op grond van bijlage II bij Vo 1238/2013 van toepassing is op de zonnepanelen van meewerkende ondernemingen. [bedrijf 2] is zo een medewerkende onderneming. De rechtbank, gelet op haar vergelijkbare oordeel in haar uitspraak van 3 mei 2022 (ECLI:NL:RBNHO:2023:12588, r.o. 26-28) en de daaropvolgende uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 24 januari 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:574, r.o. 5.7) onderschrijft dit standpunt en sluit zich hierbij aan. Dit betekent dat het verschuldigde bedrag aan antidumpingrechten niet € 123.147,35 bedraagt, maar € 83.481,91. Het verschuldigde bedrag aan compenserende rechten wijzigt hierdoor niet en blijft € 26.520,50. Aangezien eiseres geen afzonderlijke grieven heeft ingebracht tegen de in rekening gebrachte rente op achterstallen, zal de rechtbank verweerder volgen in zijn evenredige vermindering daarvan tot een bedrag van € 3.657,90. De utb dient te worden verlaagd tot een bedrag van in totaal € 113.660,31.
17. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Vergoeding voor immateriële schade
18. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van haar zaak. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, wordt indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt als regel aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond. Voor de behandeling van een bezwaar is een termijn van zes maanden redelijk en voor de behandeling van een beroep een termijn van anderhalf jaar.
19. De behandeling van deze zaak is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op 13 juni 2018. Op 11 februari 2020 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan en de uitspraak van de rechtbank is van 9 juni 2023. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat de lange duur van de behandeling van het bezwaar niet aan verweerder te wijten is, haar verzoek om vergoeding van haar immateriële schade komt voort uit de lange behandelingsduur door de rechtbank. De rechtbank zal overeenkomstig beslissen. De periode van 14 februari 2023 (zitting) tot 18 april 2023 (ontvangst reacties partijen) is toe te rekenen aan het verzoek van partijen om de zaak aan te houden tot het hiervoor onder 13. genoemde arrest van het Hof van Justitie en om daarop te mogen reageren, zodat de redelijke termijn per saldo is overschreden met afgerond 19 maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 2.000.
Nu deze overschrijding moet worden toegerekend aan de beroepsfase dient de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) het volledige bedrag aan eiseres te vergoeden.
Proceskosten
20. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.389 (voor de beroepsfase 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de reactie op het arrest van het Hof van Justitie met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1 en voor de bezwaarfase 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 296).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de utb nader vast op een bedrag van € 113.660,31;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.389; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.C. Schipper, voorzitter, en mr. dr. C.A. Schreuder, en dr. mr. C. Maas, leden, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over het hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Ten tijde van de aangiften voor het vrije verkeer was de Basisverordening antidumping vervangen door Verordening (EU) 2016/1036 van de Raad van 8 juni 2016
2.Ten tijde van de aangiften voor het vrije verkeer was de Basisverordening antidumping vervangen door Verordening (EU) 2016/1037 van de Raad van 8 juni 2016