ECLI:NL:RBNHO:2023:1422

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
22_2170
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding studentenreisproduct en onrechtmatig besluit in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 23 februari 2023, staat de aanvraag van eiser om schadevergoeding voor het studentenreisproduct centraal. Eiser, die studiefinanciering had ontvangen, verzocht om schadevergoeding over de periode van 10 oktober 2021 tot en met 30 november 2021, omdat hij geen gebruik kon maken van zijn studentenreisproduct. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die zijn verzoek om schadevergoeding had afgewezen. De rechtbank constateert dat eiser op de hoogte was van de voorwaarden voor het verkrijgen van studiefinanciering en het studentenreisproduct, maar niet tijdig de benodigde documenten had ingediend. Hierdoor kon de Minister niet eerder beslissen over het reisrecht.

De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit, omdat eiser niet tijdig de vereiste gegevens heeft aangeleverd. De rechtbank wijst erop dat de Minister het bestreden besluit op een onjuiste wettelijke grondslag heeft gebaseerd, maar dat dit motiveringsgebrek niet leidt tot benadeling van eiser. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Wel wordt de Minister gelast om het door eiser betaalde griffierecht van € 50,00 te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2170

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.S. Folsche),
en

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Hummel-Fekkes).

Procesverloop

In het besluit van 14 december 2021 (het primair besluit) heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
In het besluit van 4 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan het bestreden besluit voorafging
1.1.
Bij besluit van 21 juli 2021 is aan eiser studiefinanciering toegekend over de periode januari tot en met augustus 2021.
1.2.
Bij brief van 20 augustus 2021 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij vanaf 1 september geen recht meer heeft op het studentenreisproduct en deze uiterlijk 10 september moet stopzetten en dat hij anders een boete krijgt.
1.3.
Bij brief van 4 oktober 2021 heeft verweerder, in reactie op eisers verzoek om verlenging van zijn studiefinanciering en/of reisrecht, verzocht om nader omschreven gegevens. Het betrof:
- salarisspecificaties over de periode mei tot en met september 2021; en
- een kopie van een nieuwe arbeidsovereenkomst, omdat de oude arbeidsovereenkomst afloopt op 21 september 2021.
1.4.
Bij emailbericht van 21 oktober 2021 heeft eiser een nieuwe arbeidsovereenkomst overgelegd, welke loopt van 1 oktober 2021 tot 30 september 2022.
1.5.
Bij emailbericht van 24 november 2021 heeft eiser de overige gevraagde gegevens overgelegd.
1.6.
Bij besluit van 30 november 2021 is aan eiser een reisrecht over september tot en met november 2021 toegekend, omdat eiser per 1 september 2021 voldoet aan de voorwaarden nationaliteit.
Standpunt eiser
2. Eiser heeft in het formulier ‘aanvraag schadevergoeding studentenreisproduct’ verweerder verzocht om schadevergoeding over de periode 10 oktober 2021 tot en met 30 november 2021, omdat hij geen gebruik kon maken van zijn studentenreisproduct. Eiser stelt dat verweerder niet heeft beslist op zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst naar jurisprudentie. [1] Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij op het moment van zijn eerste aanvraag als migrerend werknemer gelijk behandeld had moeten worden als Nederlanders. Nu wordt periodiek studiefinanciering toegekend voor de duur van de arbeidsovereenkomst terwijl het Europese recht geen beperking in tijd stelt en eiser wordt achteraf gecontroleerd. Eiser kan niet tijdig zijn arbeidsovereenkomst en loonstroken indienen. Door verweerders uitvoeringspraktijk is het voor hem onmogelijk om het reisrecht te verkrijgen. Daarbij komt dat eiser genoodzaakt wordt om bezwaar en beroep in te stellen om zijn recht op studiefinanciering en het reisproduct veilig te stellen.
Standpunt verweerder
3. Verweerder stelt dat eisers verzoek om schadevergoeding ten onrechte is afgewezen op grond van artikel 3.29 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Eisers verzoek om schadevergoeding had moeten worden beoordeeld op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ter zitting is aangevoerd dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit. Hij heeft pas in oktober 2021 bewijs ingediend voor de volgende periode te weten vanaf september 2021.
Oordeel van de rechtbank
4. Artikel 3.29 van de Wsf 2000 is van toepassing op gevallen waarin aan studenten wel studiefinanciering is toegekend, maar aan wie niet tevens – tijdig – een reisrecht ter beschikking is gesteld. [2] In het geval van eiser is daarvan geen sprake omdat, aan hem geen studiefinanciering en reisproduct is toegekend.
5. Aan de orde is de vraag of sprake is van een onrechtmatig besluit in de zin van artikel 8:88, eerste lid onder a van de Awb. In dit kader is het volgende van belang. Met het besluit van 21 juli 2021 is eiser bekend geraakt met het feit dat hij na augustus 2021 geen recht meer heeft op studiefinanciering. Verder was hem bekend dat zijn arbeidsovereenkomst op 21 september 2021 zou aflopen. Dit betekent dat eiser ruim op tijd wist dat hij tijdig een nieuwe arbeidsovereenkomst moest afsluiten en deze tijdig bij verweerder moest indienen om voor verlenging van studiefinanciering en het reisrecht in aanmerking te komen. Uit de brief van verweerder van 4 oktober 2021 volgt dat eiser op die datum nog steeds geen nieuwe arbeidsovereenkomst had overgelegd. Eiser heeft pas op 21 oktober 2021 zijn arbeidsovereenkomst over de periode 1 oktober 2021 tot en met 30 september 2022 overgelegd en de ontbrekende gegevens uiteindelijk op 24 november 2021 ingediend. Dit heeft tot gevolg gehad dat verweerder pas bij besluit van 30 november 2021 het reisrecht heeft kunnen toekennen, zulks met terugwerkende kracht.
6. Gelet op het verloop der zaken volgt de rechtbank eiser dan ook niet in zijn standpunt dat sprake zou zijn van een onrechtmatig besluit. Ook is geen sprake van een besluit dat is herroepen door verweerder. De enkele stelling van eiser dat de uitvoeringspraktijk van verweerder aangaande de behandeling van buitenlandse studenten de oorzaak zou zijn van het te laat verstrekken van het reisrecht kan daartoe, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet dienen. Het is juist eiser die heeft nagelaten om tijdig, wetende dat er termijnen afliepen, de gevraagde gegevens (waaronder een nieuw contract) aan te leveren, waardoor het voor verweerder niet mogelijk was om eerder te toetsen of eiser als migrerend werknemer kon worden aangemerkt.
Conclusie
7. Nu verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag is er sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dit gebrek echter op grond van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat eiser hierdoor niet is benadeeld. De aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde feiten zijn immers niet gewijzigd en eiser heeft zijn standpunten hierover in bezwaar en beroep voldoende kunnen toelichten.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Omdat de rechtbank een motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeert, zal de rechtbank verweerder gelasten het door eiser betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van € 50,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.