Het advies van [naam bureau 2] van 4 juni 2013
De indelingscommissie komt vervolgens echter tot een andere conclusie dan [naam bureau 2] in het Advies. De indelingscommissie heeft de functie medewerker Vergunningen C vertaald van de oude beschrijving in de gemeente [plaats 2] naar het HR21 profiel. Dan komt de indelingscommissie niet uit bij de functie medewerker Ontwerp & Voorbereiding III, zoals [naam bureau 2] , maar bij de functie medewerker Beleidsuitvoering II.
Advies
De indelingscommissie komt met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen tot het volgende indelingsadvies. De functie medewerker Vergunningen C dient ingedeeld te worden in de Functiereeks Beleid, Functiegroep beleidsuitvoering en in de normfunctie HR21 Beleidsuitvoering II (code N03.03.04).
(…)
26. Vervolgens heeft de bezwarencommissie Awb op 31 december 2019 advies uitgebracht. De bezwarencommissie Awb overweegt en adviseert het volgende:
Inhoudelijke overwegingen
(…). De Indelingscommissie heeft in haar advies expliciet aandacht besteed aan de zienswijze van bezwaarde. Door bezwaarde aangevoerde gebreken in de eerdere besluitvorming zijn daarmee door het advies van de Indelingscommissie hersteld. Ook heeft de indelingscommissie gemotiveerd geoordeeld dat de functie medewerker Vergunning C niet vertaald kan worden naar de normfunctie HR21 medewerker beleidsuitvoering 0: de door bezwaarde gewenste indeling.
(…)
De bezwarencommissie is daarom van oordeel dat het advies van de Indelingscommissie over de indeling van de functie medewerker Vergunningen C op voldoende gronden berust.
In het licht van de gewezen uitspraken van de CRvB en Rechtbank en met name het advies van de indelingscommissie, komt de bezwarencommissie tot de conclusie dat de inpassing van de werkzaamheden van bewaarde in de Functiereeks Beleid, Functiegroep Beleidsuitvoering, normfunctie HR21 Beleidsuitvoering II een betere en geschiktere inpassing is dan die van Constructeur III.
8. Advies
Met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen, adviseert de Bezwarencommissie de bezwaren gericht tegen de indeling in de normfunctie HR21 Ontwerp & Voorbereiding III, code N04.01.06,
gegrondte verklaren en de bezwaren voor zover deze gericht zijn op indeling in een hogere salarisschaal
ongegrondte verklaren.
27. Bij besluit van 30 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard voor wat betreft de functie-indeling en eiseres te plaatsen in de normfunctie HR21 Beleidsuitvoering II en ongegrond te verklaren voor wat betreft de inschaling in een hogere functie dan schaal 10.
28. Eiseres is in beroep gegaan. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
29. De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en twee medewerkers van verweerder.
30. Bij brief van 5 oktober 2023 heeft eiseres verzocht om heropening van het onderzoek.
31. Eiseres voert, samengevat, aan dat de inpassing onhoudbaar is, omdat het ongeloofwaardig is dat eenzelfde samenstel van werkzaamheden dat sedert jaar en dag in schaal 10 is uitbetaald opeens op schaal 9 gewaardeerd zou moeten worden. Bij de Indelingscommissie is evident sprake van vooringenomenheid, omdat hij zich niet kan vinden in de uitspraak van de rechtbank en van de Raad. De procedure bij de indelingscommissie was niet transparant, omdat eiseres geen inzage is gegeven in de nader opgevraagde informatie bij [naam bureau 2] en de gemeente [plaats 2] . Verder is het advies van de indelingscommissie inhoudelijk niet concludent, slecht gemotiveerd en is geen blijk gegeven van een volledige heroverweging in bezwaar.
32. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte de functie Medewerker Vergunningen C als uitgangspunt heeft genomen. Eiseres was immers ingedeeld in de functie “Boventallig_ZZZ”. Er had dan ook gekeken moeten worden naar de feitelijke taken en werkzaamheden van eiseres. Volgens eiseres zou haar functie dan ook ingedeeld moeten worden in de functie Medewerker Ontwerp en Voorbereiding I (schaal 12).
33. Het advies van de indelingscommissie is inhoudelijk slecht gemotiveerd, omdat de functies die zijn ingedeeld bij de medewerker beleidsuitvoering II niets van doen hebben met de aard van de functie, de complexiteit en soort taken die bij de functie van eiseres als constructeur horen. Alle constructeurs zijn ingedeeld in de functies Medewerker Ontwerp en Voorbereiding (I, II, III). Ook nadat voor eiseres is bepaald dat dit niet juist was, is dit voor haar collega’s onveranderd gebleven. Dat is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
34. Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht is uitgegaan van de functie Medewerker Vergunningen C, omdat dit de functie was waarin eiseres overkwam naar verweerder. Met het advies van de indelingscommissie is voldaan aan artikel 5 lid 2 van de Procedureregeling, te weten toetsing van het advies van [naam bureau 2] . De indelingscommissie heeft daarbij de uitspraak van de Raad meegewogen en ook de zienswijze van eiseres betrokken.
35. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat een eenmaal gemaakte fout moet worden herhaald. Uit het advies van de indelingscommissie blijkt wat de juiste indeling is voor de functie van eiseres. Dat verweerder in het verleden een fout heeft gemaakt bij de indeling van andere werknemers maakt niet dat verweerder die fout bij eiseres moet herhalen.
36. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij ingedeeld zou moeten worden in de functie ontwerp en voorbereiding I wijst verweerder erop dat een inpassing terughoudend getoetst moet worden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
Zorgvuldige besluitvorming
37. Uit het advies van de indelingscommissie volgt: dat het advies van [naam bureau 2] van 4 juni 2013 is getoetst op de juistheid daarvan, dat om een toelichting op het advies is verzocht en dat die toelichting is gegeven, dat rekening is gehouden met en is gekeken naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2019 en dat navraag is gedaan bij de gemeente [plaats 2] teneinde duidelijk te krijgen in welke functie eiseres geplaatst was toen zij overging naar de ODNZKG. Verder heeft de indelingscommissie in haar advies expliciet aandacht besteed aan de zienswijze van eiseres.
Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat sprake zou zijn geweest van, naar de rechtbank begrijpt, onzorgvuldige besluitvorming. Eiseres heeft in dit verband ook onvoldoende gemotiveerd aangegeven welk belang zij heeft bij verstrekking van de gevraagde informatie. Dit geldt temeer nu de indelingscommissie in het advies heeft aangegeven dat en waarom nadere informatie is opgevraagd bij [naam bureau 2] en de gemeente [plaats 2] . Voorts is gesteld noch gebleken dat de indelingscommissie essentiële informatie zou hebben gebruikt voor het advies die voor eiseres niet kenbaar was.
38. Vastgesteld kan worden dat verweerder heeft voldaan aan de uitspraak van de rechtbank van 21 december 2017, door de indelingscommissie alsnog een oordeel over de indeling van de functie van eiseres te laten vormen. Dat dit advies vooringenomen zou zijn, wordt – zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, – door de rechtbank niet gevolgd. De stelling van eiseres dat het advies niet concludent zou zijn is ook niet goed volgen, nu deze lijkt te zijn gegrond op een verkeerde lezing van het advies. De indelingscommissie overweegt niet dat advisering geen deel uitmaakt van de taken van eiseres, maar overweegt dat geen sprake is van een ontwikkelfunctie (medewerker beleidsuitvoering 0) of beleidsadvisering (I).
39. De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat de procedure bij de indelingscommissie niet alleen zorgvuldig is geweest, maar dat het advies ook goed gemotiveerd is.
Medewerker Vergunningen C
40. Uit de uitspraken van de Raad uit 2017 en 2019 volgt, kort gezegd, dat in die procedure slechts in geschil was de functiewaardering van de functie die eiseres destijds bekleedde, namelijk die van Constructeur. De Raad heeft die functie gewaardeerd met schaal 10A. De Raad heeft voorts bij uitspraak van 13 juli 2013 de inpassing in de functie Medewerker Vergunningen C niet onhoudbaar geacht.
41. Het standpunt van eiseres dat zij nadien zou zijn geplaatst in de functie van “Boventallig_ZZZ” en aldus naar haar feitelijke werkzaamheden en taken zou moeten worden gekeken wordt, in het licht van genoemde uitspraken uit 2017 en 2019 van de Raad, door de rechtbank dan ook niet als juist aanvaard. In de brief van 23 juli 2013 wordt immers uitdrukkelijk vermeld dat het slechts gaat om een administratieve omzetting, die geen verband heeft met de overgang naar verweerder en geen gevolgen voor de uitgangspositie bij deze overgang. Daarom is aan eiseres niet bij besluit de boventalligheidstatus toegekend.
42. Bovenstaande betekent dat de indelingscommissie terecht de functie Medewerker Vergunningen C tot uitgangspunt heeft genomen bij het advies. Van het “overschrijven” van de uitspraak van de Raad uit 2013 door de uitspraak van de Raad in 2019, zoals eiseres betoogt, is geen sprake.
Medewerker Beleidsuitvoering II
43. De kern van het geschil ziet, gelet op vorenstaande, dus alleen op de indeling van de functie Medewerker Vergunningen C, zijnde de functie die eiseres had ten tijde van de overgang naar verweerder.
44. Volgens eiseres zou haar functie ingedeeld moeten worden in de functie Medewerker Ontwerp en Voorbereiding I (schaal 12). Eiseres heeft ter onderbouwing daarvan nog een verklaring ingebracht van Portegies (BAN), waarin staat dat de functie van eiseres inhoudt dat gewerkt wordt op een breed en complex terrein.
45. Volgens vaste rechtspraak is de rechterlijke toetsing bij de inpassing in een generieke functie terughoudend. Die toetsing is beperkt tot de vraag of de inpassing op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden inpassing niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat inpassing in een ander, hoger gewaardeerd functieprofiel op zichzelf verdedigbaar is.
46. Naar het oordeel van de rechtbank is de inpassing van eiseres in de functie in de Functiereeks Beleid, Functiegroep beleidsuitvoering en in de normfunctie HR21 Beleidsuitvoering II (code N03.03.04) niet onhoudbaar. De bezwarencommissie AWB heeft in dit verband er terecht op gewezen dat de systematiek van HR21 uitgaat van het generiek beschrijven van functies. De weergave van taken in een generieke functiebeschrijving is dan per definitie globaal. Het is ook geen vereiste dat het functieprofiel de functie volledig dekt. Een generiek functieprofiel brengt daarom ook met zich mee dat dezelfde functie binnen een organisatie vervuld kan worden door meerdere en verschillende medewerkers met verschillende taken. In de generieke beschrijving van functies zijn immers niet zozeer de feitelijke werkzaamheden of specifieke taken en producten genoemd, maar ligt de nadruk op de aard van de functie, de complexiteit en soort taken die bij de functie horen. Dit betekent concreet dat er altijd wel onderdelen zullen zijn die niet, deels of anders in de HR21 functiebeschrijving zijn terug te vinden, of zelfs te vinden zijn bij een andere HR21 functiebeschrijving: maar dat betekent, op zichzelf, nog niet dat de inpassing onjuist is.
47. De rechtbank constateert dat de waardering van de functie Medewerker Beleidsuitvoering II wordt gewaardeerd met salarisschaal 9, wat een verlaging is ten opzichte van de eerder vastgestelde waardering, zijnde schaal 10. Tot een financiële benadeling heeft dit echter niet geleid, omdat verweerder eiseres over de periode van 1 januari 2014 tot en met oktober 2019 financieel in de positie heeft gebracht, alsof eiseres met salarisschaal 10A is overgekomen vanuit de gemeente [plaats 2] .
48. Het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eiseres heeft niet inzichtelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. De rechtbank merkt hier nog bij op dat indien al sprake zou zijn van een gelijke gevallen, niet gezegd kan worden dat verweerder de hem toekomende beoordelingsvrijheid heeft overschreden.
49. De rechtbank is, gelet op voornoemde overwegingen, van oordeel dat de inpassing op voldoende gronden berust en dat de beroepsgronden die hier op zien, falen.
50. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft beslist dat hij dwangsommen heeft verbeurd. Verweerder heeft niet gereageerd op deze beroepsgrond. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
51. Eiseres heeft op 23 augustus 2019 verweerder verzocht uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechtbank van 21 december 2017. De ingebrekestelling van 7 januari 2020 is (ook) per e-mailbericht verstuurd. De ontvangstdatum is dus 7 januari 2020.
Op 7 januari 2020 zijn, gerekend vanaf 23 augustus 2019, meer dan 19 weken verstreken, zodat de beslistermijn in elk geval verstreken was.
Verweerder heeft niet binnen twee weken na de ingebrekestelling beslist, wat betekent dat verweerder dwangsommen verbeurt voor elke dag dat verweerder in gebreke was.
Uitgaande van de ontvangstdatum van 7 januari 2020 was de termijn geëindigd op 21 januari 2020. Verweerder verbeurt dus de dwangsom vanaf 22 januari 2020 tot en met 30 januari 2020, zijnde 9 dagen. Verweerder is aldus een bedrag van (9 x € 23,00 =) € 207,00 aan eiseres verschuldigd en de rechtbank zal dit bedrag aldus vaststellen.
52. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft beslist dat de kosten van het bezwaar vergoed moeten worden. Verweerder heeft niet gereageerd. Deze beroepsgrond slaagt ook.
53. Met het bestreden besluit van 30 januari 2020 zijn de primaire besluiten gedeeltelijk herroepen. Immers, enerzijds is het beroep gegrond verklaard aangaande de inpassing, terwijl anderzijds het beroep ongegrond is verklaard aangaande de bezwaren die zagen op indeling in een hogere salarisschaal. Hiermee is voldaan aan het bepaalde in artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu de primaire besluiten I en I zijn herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
54. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 7:15 van de Awb verweerder veroordelen tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 1.194,00.
55. Eiseres verzoekt ten slotte om een veroordeling van verweerder in de kosten van de deskundige Portegies die verslag heeft uitgebracht. Dat verzoek zal worden afgewezen.
56. De kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb komen voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Hieruit vloeit voort dat niet is vereist dat een deskundigenrapport over een voor de uitkomst van dat geschil mogelijk relevante vraag uiteindelijk heeft bijgedragen aan de rechterlijke beslissing. Onder bepaalde omstandigheden bestaat er echter aanleiding hierop een uitzondering te maken.In dit geval slagen de beroepsgronden die zien op de dwangsom en de kosten van bezwaar. Nu deze beroepsgronden geen verband houden met het deskundigenrapport, oordeelt de rechtbank dat de kosten voor dat rapport niet voor vergoeding door verweerder in aanmerking komen.
Verzoek tot heropening van het onderzoek
57. Bij brief van 5 oktober 2023 heeft eiseres verzocht om heropening van het onderzoek. Eiseres heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat, naar de rechtbank begrijpt, haar recht op een eerlijk proces is geschonden doordat niet of onvoldoende recht is gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. Eiseres heeft ter onderbouwing daarvan verwezen naar de gang van zaken rond de behandeling ter zitting van haar beroep. De rechtbank wijst dat verzoek af en overweegt daartoe als volgt.
58. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:61, lid 1, van de Awb heeft de voorzitter de leiding van de zitting. In deze functie heeft de voorzitter tijdens de zitting herhaaldelijk moeten interveniëren tussen eiseres en de gemachtigde van eiseres, omdat eiseres voortdurend haar gemachtigde niet liet uitspreken. De voorzitter heeft vervolgens, teneinde de orde van het proces te kunnen waarborgen, eiseres voorgesteld om haar aanvullingen - op wat door haar gemachtigde wordt voorgedragen - nadien voor te dragen.
Nadat de gemachtigde van eiseres alle beroepsgronden heeft kunnen toelichten en heeft kunnen reageren op de argumenten en standpunten van verweerder, heeft eiseres het woord gekregen. Direct bleek dat eiseres al wat eerder was voorgedragen door haar gemachtigde wederom aan de orde wilde stellen. Nadat eiseres daarop werd aangesproken en werd verzocht om zich te beperken tot de aanvullingen, gaf eiseres aan dat ze in het geheel niet had geluisterd naar haar gemachtigde. De voorzitter heeft daarop, ter bewaking van de goede orde ter zitting, eiseres niet toegestaan haar standpunten verder toe te lichten, nu zij zich ook niet wenste te beperken tot wat was afgesproken. Ook bij het geven van het laatste woord wenste eiseres haar volledige verhaal weer te willen vertellen, wat door de voorzitter ook niet werd toegestaan.
59. De grief, dat het beginsel van hoor en wederhoor zou zijn geschonden, faalt daarom. Eiseres is genoegzaam en uitgebreid, in ieder geval bij monde van haar gemachtigde, de gelegenheid geboden om haar standpunten uiteen te zetten, ook over wat tijdens de zitting aan de orde is geweest.
60. De eindconclusie is dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet heeft beslist op de grond dat verweerder dwangsommen verbeurt en niet heeft beslist dat de kosten van bezwaar voor vergoeding in aanmerking komen. Het bestreden besluit wordt echter gedeeltelijk vernietigd, omdat de beroepsgronden voor het overige falen.
61. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van de kosten die zij in verband met het beroep heeft gemaakt. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,00 voor de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 21,60 aan reiskosten.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 30 januari 2020, voor zover niet is beslist op de grond dat verweerder dwangsommen verbeurt en niet is beslist dat de kosten van bezwaar vergoed worden en laat het besluit voor het overige in stand;
- veroordeelt verweerder in de kosten van bezwaar en beroep groot € 2.889,60;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 178,00 aan eiseres moet vergoeden; en
- stelt de hoogte van de door verweerder aan eiseres verschuldigde dwangsom vast op € 207,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, voorzitter, en mr. A.R. ten Berge en mr. H.H. Riemeijer, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.