ECLI:NL:RBNHO:2023:14197

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
AWB - 20 _ 888
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functiewaardering en inpassing van een ambtenaar binnen de gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als Constructeur Vergunningen Bouw bij de gemeente, en het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Eiseres heeft in het verleden verzocht om waardering van haar functie, wat leidde tot een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders op 23 juli 2015, waarin haar functie werd gewaardeerd op schaal 10. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het besluit van 11 mei 2016 vernietigd, maar de Raad heeft in een tussenuitspraak van 12 oktober 2017 de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de rechtbank opgedragen om opnieuw te oordelen over de functiewaardering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de indelingscommissie niet zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de functie van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de inpassing van eiseres in de functie Medewerker Vergunningen C niet onhoudbaar is, maar dat de waardering van haar functie op schaal 10A moet worden heroverwogen. De rechtbank heeft de verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de functiewaardering van 23 juli 2015 opnieuw moet worden beoordeeld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de dwangsommen zijn verbeurd, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiseres. De rechtbank heeft de kosten van het bezwaar en beroep toegewezen aan eiseres, en het griffierecht moet door verweerder worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/888
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 oktober 2023 in de zaak tussen
[eiseres], uit [plaats 1] , eiseres
(gemachtigde: mr. K. de Bie),
en
het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, verweerder
(gemachtigde: mr. A.M. Westerduin).
Totstandkoming van het besluit
De rechtbank stelt in het licht van de totstandkoming van het bestreden besluit van 30 januari 2020 de volgende feiten vast die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
Constructeur Vergunningen Bouw
1. Eiseres was werkzaam bij de afdeling Vergunningen Bouw, Team Constructie van [locatie] van de gemeente [plaats 2] , laatstelijk – tot 1 september 2009 – als Constructeur Vergunningen Bouw (Constructeur).
2. In 2013 en 2014 heeft eiseres het dagelijks bestuur van [locatie] verzocht om haar functie van Constructeur te waarderen.
3. Bij besluit van 23 juli 2015 heeft het College van Burgemeester en Wethouders (College) de functie van Constructeur definitief gewaardeerd op schaal 10.
4. Bij besluit van 11 mei 2016 heeft het College het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
5. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het besluit van 11 mei 2016 gegrond verklaard, het besluit vernietigd, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van dat besluit en het bezwaar tegen het besluit van 23 juli 2015 ongegrond verklaard.
6. Bij tussenuitspraak van 12 oktober 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) de aangevallen uitspraak vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij het bezwaar tegen het besluit van 23 juli 2015 ongegrond heeft verklaard en heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit van 11 mei 2016. [1] De Raad overweegt verder:
4.3. De Raad deelt voorts de opvatting van appellante, dat de behandeling in bezwaar, beroep en hoger beroep tot dusver onvoldoende gericht is geweest op de vraag of het functiewaarderingsbesluit van 23 juli 2015 inhoudelijk op voldoende gronden berust. De Raad ziet daarom geen mogelijkheid tot definitieve geschilbeslechting binnen zijn bereik. De Raad zal het college opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal het college de functiewaardering van 23 juli 2015 dienen te heroverwegen, uitgaande van de opsommingen van taken waarover partijen het blijkens de uitspraak van de Raad van 18 juli 2013 eens waren, en op basis van een inhoudelijke beoordeling van al wat appellante over deze functiewaardering naar voren heeft gebracht.
7. Bij einduitspraak van 16 mei 2019 overweegt de Raad: [2]
3.1. Partijen zijn het erover eens dat het gaat om de waardering van de functie van Constructeur die appellante tot 23 december 2009 heeft uitgeoefend. Appellante is van mening dat de functie op ten minste schaal 10A gewaardeerd moet worden.
3.3. Door de stukken genoemd in 3.2 niet op te sturen naar bureau [naam bureau 1] , is geen gevolg gegeven aan de opdracht van de Raad om opnieuw te beslissen op het bezwaar met inachtneming van wat in de uitspraak van 12 oktober 2017 is overwogen. Het bestreden besluit is dus onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
3.4. (…) De Raad ziet uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting aanleiding om (…) zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat de in geding zijnde functie van Constructeur gewaardeerd wordt op schaal 10A. (…) Het komt de Raad gelet op alle relevante feiten en omstandigheden redelijk voor om de functie van Constructeur, in lijn met de memo´s van 7 april 2016 en 21 december 2017 van FUWA Consult, te waarderen op schaal 10A. Omdat (…), bepaalt de Raad de ingangsdatum van de waardering op schaal 10A op (…) 31 augustus 2009.
Medewerker Vergunningen C
8. In 2009 is een concept-reorganisatieplan opgesteld ten behoeve van de afdeling Vergunningen Bouw.
9. Na een positief advies van de ondernemingsraad is de uitvoering van het concept-reorganisatieplan ter hand genomen.
10. Eiseres heeft gesolliciteerd naar een in het concept-reorganisatieplan beschreven generieke functie, te weten de functie van Medewerker Vergunningen D, met daaraan verbonden salarisschaal 10A.
11. Bij brief van 18 september 2009 is eiseres medegedeeld dat zij niet voor die functie in aanmerking komt.
12. Vervolgens is eiseres bij besluit van 23 december 2009, met ingang van 1 september 2009, geplaatst in de generieke functie van Medewerker Vergunningen C, met daaraan verbonden salarisschaal 10, zijnde de schaal waarin eiseres ook tot dan toe al was ingedeeld.
13. Eiseres heeft tegen het besluit van 23 december 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 juli 2010 is dit bezwaar ongegrond verklaard.
14. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 23 december 2009 ongegrond verklaard.
15. De Raad heeft in zijn uitspraak van 18 juli 2013 geoordeeld dat de inpassing niet onhoudbaar is. [3] De Raad overweegt:
3.2.3. Niettemin bestaat er geen grond voor de conclusie dat de inpassing als onhoudbaar (…) is te beschouwen. Dit oordeel wordt als volgt toegelicht. Onder de gedingstukken bevinden zich ten behoeve van de vervulling van vacatures opgestelde opsommingen van taken, die volgens beide partijen het werk van appellante ten tijde van de inpassing correct weergeven. Aan het gegeven dat appellante blijkens die opsommingen niet alleen ten behoeve van de vergunningverlening, maar ook ten behoeve van de handhaving werkzaam was, kan niet die betekenis worden gehecht die appellante daaraan gehecht wil zien. Dat enkele gegeven maakt immers niet dat haar werkzaamheden van een ander kaliber of niveau waren dan dat van de toebedeelde functietypering. De omstandigheid dat appellante niet was belast met de in die typering opgenomen taak van het maken van
concept-beschikkingen, maakt evenmin dat de inpassing geen stand kan houden. In dat verband is van belang dat een generieke functietypering naar haar aard strekt tot een globale beschrijving van taken waaronder uiteenlopende individuele functies zijn te vatten, en dus niet het oog heeft op uitputtende beschrijving van concrete individuele werkzaamheden. Dat er bij een volgende reorganisatie, in 2012, voor is gekozen de functie van appellante te rangschikken in een andere functiefamilie dan de functiefamilie Vergunningverlening, bevestigt weliswaar dat in dit geval ook een andere inpassing denkbaar was geweest, maar zoals bleek onder 3.2.1 is dat, nog los van het feit dat de in 2012 toegepaste inpassing geen hogere waardering met zich heeft gebracht, niet toereikend om de in geding zijnde inpassing als onhoudbaar te beschouwen.
3.2.4. Anders dan de functie van Medewerker Vergunningen C, is de generieke functie van Medewerker Vergunningen D als een sterk gewijzigde functie aangemerkt, waarnaar in beginsel gesolliciteerd moest worden. Appellante heeft niet weersproken dat zij, ook al meent zij gelet op haar leeftijd, opleiding en ervaring, over een zekere mate van senioriteit te beschikken, nimmer belast is geweest met de vooral op het coachende vlak liggende taken die die functie van de C-functie onderscheiden. Appellante heeft in dit verband wel gesteld belast te zijn geweest met de behandeling van meer complexe zaken, maar nog los van het feit dat het dagelijks bestuur dit heeft gerelativeerd, vormde de behandeling van zodanige zaken, al behoorde deze (ook) tot de taken van de Medewerker Vergunningen D, geen eigenstandig criterium ter onderscheiding van die functie van de C-functie. Het onderscheid tussen beide functies was, als gezegd, veeleer gelegen in de coachende taken en de voortrekkersrol in de D-functie, aspecten die in de functie van appellante niet aan de orde waren. De inpassing van appellante in de functie van Medewerker Vergunningen C, houdt, kortom, in rechte stand.
Administratieve omzetting
16. Bij brief van 23 juli 2013 bericht het dagelijks bestuur van [locatie] eiseres als volgt:
Omdat werd aangenomen dat alle constructeurs vóór 1 september 2012 over zouden gaan naar de Omgevingsdienst, zijn de functies van de constructeurs uiteindelijk niet meegenomen bij de uitvoering van het gemeentelijke generieke functiegebouw. Uw functie van Constructeur/Medewerker Vergunningen C is geen generieke functie uit het gemeentelijke generieke functieboek. De enige mogelijkheid die ons daarmee resteerde is de toekenning van de administratieve restcategorie “Boventallig _ZZZ”. Het toewijzen van elke andere functiebenaming zou betekenen dat er een inhoudelijke afweging gemaakt was.
Zoals in onze brief van 28 mei jl. al is verwoord betreft de administratieve omzetting een technische handeling (…). De administratieve omzetting heeft dus geen verband met uw aankomende overgang naar de Omgevingsdienst. Ook heeft het geen gevolgen voor uw uitgangspositie bij deze overgang.
Wij begrijpen dat de technisch-administratieve toekenning “Boventallig_ZZZ” op een ongelukkig tijdstip plaatsvindt, onplezierig aanvoelt en mogelijk tot verwarring leidt. Daarom vragen wij nogmaals uw aandacht voor het feit dat u géén besluit heeft ontvangen waarin aan u de boventalligheidsstatus is toegekend. (…).
Constructeur III
17. Bij besluit van 29 november 2013 heeft verweerder eiseres geplaatst in de functie van Constructeur III. Daarbij is aangegeven dat de werkzaamheden van eiseres voorlopig zijn gekoppeld aan de HR21 functiebeschrijving van Medewerker Ontwerp & Voorbereiding III.
18. Op 1 januari 2014 is eiseres overgegaan naar verweerder.
19. Bij besluit (primair besluit I) van 28 augustus 2015 is de functiebeschrijving voor de werkzaamheden van eiseres definitief vastgesteld, met salarisschaal 10. Eiseres was reeds per 1 januari 2014 ingeschaald in salarisschaal 10.
20. Eiseres is in bezwaar gegaan. Eiseres stelt dat de HR21 functiebeschrijving niet overeenstemt met de werkzaamheden die zij verricht.
21. Het bezwaar wordt bij het bestreden besluit van 11 mei 2016 (bestreden besluit I) ongegrond verklaard.
22. Op 21 december 2017 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de beroepsprocedure en daarbij onder meer overwogen:
7.4 De rechtbank stelt vast dat, nu het advies van [naam bureau 2] over de indeling van de functies niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, eerste en tweede lid, van de Procedureregeling ter toetsing is voorgelegd aan een indelingscommissie, verweerder in strijd heeft gehandeld met die bepaling. (…) Het besluit om de functie van eiseres te converteren naar de HR21 functie Medewerker ontwerp en voorbereiding III is aldus niet zorgvuldig tot stand gekomen. (…).
7.5 De rechtbank ziet op grond van de aard van het geconstateerde gebrek en de activiteiten die nodig zijn om dat gebrek te herstellen geen mogelijkheden tot definitieve geschilbeslechting. Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen.
23. Bij besluit van 12 september 2018 (primair besluit II) wordt eiseres met ingang van 1 oktober 2018 geplaatst in de functie van Constructeur III met HR21 normfunctie Medewerker Ontwerp en Voorbereiding III bij de directie Toezicht & Handhaving, ingeschaald en bezoldigd naar schaal 10.
24. Eiseres gaat in bezwaar.
25. De indelingscommissie heeft op 28 november 2019 advies uitgebracht. In het advies staat, voor zover hier van belang, het volgende:
Hierbij doet de indelingscommissie u haar advies toekomen met betrekking tot de indeling van de functie van [eiseres] (hierna te noemen ‘functiehouder’) in de normfunctie HR21 Ontwerp en Voorbereiding III, code N04.01.06, met indicatieve functieschaal 10. De indelingscommissie heeft daarbij op verzoek van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (hierna ‘de ODNZKG’) ook getoetst of het advies van [naam bureau 2] van 4 juni 2013 (hierna ‘het Advies’) inhoudelijk juist is en rekening gehouden met- en gekeken naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2019 en de zienswijze die functiehouder via haar advocaat op 30 oktober 2019 heeft ingediend.
Korte schets van de gevolgde procedure
De indelingscommissie is bijeengeweest op 13 november 2019 en heeft toen een toelichting op het advies gevraagd aan [naam] van [naam bureau 2] . Vervolgens heeft de indelingscommissie navraag gedaan bij de gemeente [plaats 2] teneinde duidelijk te krijgen in welke functie functiehouder geplaatst was toen zij overging naar de ODNZKG Deze functiebeschrijving heeft als basis gediend voor de overgang naar het functiegebouw van de ODNZKG en is voor de indelingscommissie het toetsingskader.
Na de ontvangen informatie heeft de indelingscommissie op 25 november de toetsing van de indeling van de functie van functiebouder kunnen afronden.

Toetsing indeling

Bij de toetsing is de indelingscommissie uitgegaan van volgende stukken (brondocumenten):
• Functieboek Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied op basis van HR21 dd. 13 maart 2017 (zie bijlage);
• De functiebeschrijving Medewerker Vergunningen C (zie bijlage);
• Het functie-inventarisatie formulier medewerker vergunning C/constructeur gedateerd op 30 juni 2009 en getekend door functiehouder op 13 januari 2012 (zie bijlage).
(…)
Ter toetsing van de indeling en rekening houdend met de zienswijze van functiehouder zijn achtereenvolgens de volgende functies uit het functieboek vergeleken met de functie medewerker Vergunningen C.
1. Medewerker beleidsuitvoering 0 (code L03.03.01)
2. Medewerker beleidsuitvoering I (code N03.03.02)
3. Medewerker beleidsuitvoering II (code N03.03.04)
Criteria waaraan de functie is getoetst:
1. Functiereeks
2. Functiegroep
3. Overwegende functiekenmerken
4. Generieke taken (resultaatgebieden)
(…)

Het advies van [naam bureau 2] van 4 juni 2013

(…)
De indelingscommissie komt vervolgens echter tot een andere conclusie dan [naam bureau 2] in het Advies. De indelingscommissie heeft de functie medewerker Vergunningen C vertaald van de oude beschrijving in de gemeente [plaats 2] naar het HR21 profiel. Dan komt de indelingscommissie niet uit bij de functie medewerker Ontwerp & Voorbereiding III, zoals [naam bureau 2] , maar bij de functie medewerker Beleidsuitvoering II.
Advies
De indelingscommissie komt met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen tot het volgende indelingsadvies. De functie medewerker Vergunningen C dient ingedeeld te worden in de Functiereeks Beleid, Functiegroep beleidsuitvoering en in de normfunctie HR21 Beleidsuitvoering II (code N03.03.04).
(…)
26. Vervolgens heeft de bezwarencommissie Awb op 31 december 2019 advies uitgebracht. De bezwarencommissie Awb overweegt en adviseert het volgende:
Inhoudelijke overwegingen
(…). De Indelingscommissie heeft in haar advies expliciet aandacht besteed aan de zienswijze van bezwaarde. Door bezwaarde aangevoerde gebreken in de eerdere besluitvorming zijn daarmee door het advies van de Indelingscommissie hersteld. Ook heeft de indelingscommissie gemotiveerd geoordeeld dat de functie medewerker Vergunning C niet vertaald kan worden naar de normfunctie HR21 medewerker beleidsuitvoering 0: de door bezwaarde gewenste indeling.
(…)
De bezwarencommissie is daarom van oordeel dat het advies van de Indelingscommissie over de indeling van de functie medewerker Vergunningen C op voldoende gronden berust.
(…)
In het licht van de gewezen uitspraken van de CRvB en Rechtbank en met name het advies van de indelingscommissie, komt de bezwarencommissie tot de conclusie dat de inpassing van de werkzaamheden van bewaarde in de Functiereeks Beleid, Functiegroep Beleidsuitvoering, normfunctie HR21 Beleidsuitvoering II een betere en geschiktere inpassing is dan die van Constructeur III.
8. Advies
Met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen, adviseert de Bezwarencommissie de bezwaren gericht tegen de indeling in de normfunctie HR21 Ontwerp & Voorbereiding III, code N04.01.06,
gegrondte verklaren en de bezwaren voor zover deze gericht zijn op indeling in een hogere salarisschaal
ongegrondte verklaren.
27. Bij besluit van 30 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard voor wat betreft de functie-indeling en eiseres te plaatsen in de normfunctie HR21 Beleidsuitvoering II en ongegrond te verklaren voor wat betreft de inschaling in een hogere functie dan schaal 10.
28. Eiseres is in beroep gegaan. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
29. De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en twee medewerkers van verweerder.
30. Bij brief van 5 oktober 2023 heeft eiseres verzocht om heropening van het onderzoek.
Standpunt eiseres
31. Eiseres voert, samengevat, aan dat de inpassing onhoudbaar is, omdat het ongeloofwaardig is dat eenzelfde samenstel van werkzaamheden dat sedert jaar en dag in schaal 10 is uitbetaald opeens op schaal 9 gewaardeerd zou moeten worden. Bij de Indelingscommissie is evident sprake van vooringenomenheid, omdat hij zich niet kan vinden in de uitspraak van de rechtbank en van de Raad. De procedure bij de indelingscommissie was niet transparant, omdat eiseres geen inzage is gegeven in de nader opgevraagde informatie bij [naam bureau 2] en de gemeente [plaats 2] . Verder is het advies van de indelingscommissie inhoudelijk niet concludent, slecht gemotiveerd en is geen blijk gegeven van een volledige heroverweging in bezwaar.
32. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte de functie Medewerker Vergunningen C als uitgangspunt heeft genomen. Eiseres was immers ingedeeld in de functie “Boventallig_ZZZ”. Er had dan ook gekeken moeten worden naar de feitelijke taken en werkzaamheden van eiseres. Volgens eiseres zou haar functie dan ook ingedeeld moeten worden in de functie Medewerker Ontwerp en Voorbereiding I (schaal 12).
33. Het advies van de indelingscommissie is inhoudelijk slecht gemotiveerd, omdat de functies die zijn ingedeeld bij de medewerker beleidsuitvoering II niets van doen hebben met de aard van de functie, de complexiteit en soort taken die bij de functie van eiseres als constructeur horen. Alle constructeurs zijn ingedeeld in de functies Medewerker Ontwerp en Voorbereiding (I, II, III). Ook nadat voor eiseres is bepaald dat dit niet juist was, is dit voor haar collega’s onveranderd gebleven. Dat is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Standpunt verweerder
34. Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht is uitgegaan van de functie Medewerker Vergunningen C, omdat dit de functie was waarin eiseres overkwam naar verweerder. Met het advies van de indelingscommissie is voldaan aan artikel 5 lid 2 van de Procedureregeling, te weten toetsing van het advies van [naam bureau 2] . De indelingscommissie heeft daarbij de uitspraak van de Raad meegewogen en ook de zienswijze van eiseres betrokken.
35. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat een eenmaal gemaakte fout moet worden herhaald. Uit het advies van de indelingscommissie blijkt wat de juiste indeling is voor de functie van eiseres. Dat verweerder in het verleden een fout heeft gemaakt bij de indeling van andere werknemers maakt niet dat verweerder die fout bij eiseres moet herhalen.
36. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij ingedeeld zou moeten worden in de functie ontwerp en voorbereiding I wijst verweerder erop dat een inpassing terughoudend getoetst moet worden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
Inpassing
Zorgvuldige besluitvorming
37. Uit het advies van de indelingscommissie volgt: dat het advies van [naam bureau 2] van 4 juni 2013 is getoetst op de juistheid daarvan, dat om een toelichting op het advies is verzocht en dat die toelichting is gegeven, dat rekening is gehouden met en is gekeken naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2019 en dat navraag is gedaan bij de gemeente [plaats 2] teneinde duidelijk te krijgen in welke functie eiseres geplaatst was toen zij overging naar de ODNZKG. Verder heeft de indelingscommissie in haar advies expliciet aandacht besteed aan de zienswijze van eiseres.
Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat sprake zou zijn geweest van, naar de rechtbank begrijpt, onzorgvuldige besluitvorming. Eiseres heeft in dit verband ook onvoldoende gemotiveerd aangegeven welk belang zij heeft bij verstrekking van de gevraagde informatie. Dit geldt temeer nu de indelingscommissie in het advies heeft aangegeven dat en waarom nadere informatie is opgevraagd bij [naam bureau 2] en de gemeente [plaats 2] . Voorts is gesteld noch gebleken dat de indelingscommissie essentiële informatie zou hebben gebruikt voor het advies die voor eiseres niet kenbaar was.
38. Vastgesteld kan worden dat verweerder heeft voldaan aan de uitspraak van de rechtbank van 21 december 2017, door de indelingscommissie alsnog een oordeel over de indeling van de functie van eiseres te laten vormen. Dat dit advies vooringenomen zou zijn, wordt – zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, – door de rechtbank niet gevolgd. De stelling van eiseres dat het advies niet concludent zou zijn is ook niet goed volgen, nu deze lijkt te zijn gegrond op een verkeerde lezing van het advies. De indelingscommissie overweegt niet dat advisering geen deel uitmaakt van de taken van eiseres, maar overweegt dat geen sprake is van een ontwikkelfunctie (medewerker beleidsuitvoering 0) of beleidsadvisering (I).
39. De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat de procedure bij de indelingscommissie niet alleen zorgvuldig is geweest, maar dat het advies ook goed gemotiveerd is.
Medewerker Vergunningen C
40. Uit de uitspraken van de Raad uit 2017 en 2019 volgt, kort gezegd, dat in die procedure slechts in geschil was de functiewaardering van de functie die eiseres destijds bekleedde, namelijk die van Constructeur. De Raad heeft die functie gewaardeerd met schaal 10A. De Raad heeft voorts bij uitspraak van 13 juli 2013 de inpassing in de functie Medewerker Vergunningen C niet onhoudbaar geacht.
41. Het standpunt van eiseres dat zij nadien zou zijn geplaatst in de functie van “Boventallig_ZZZ” en aldus naar haar feitelijke werkzaamheden en taken zou moeten worden gekeken wordt, in het licht van genoemde uitspraken uit 2017 en 2019 van de Raad, door de rechtbank dan ook niet als juist aanvaard. In de brief van 23 juli 2013 wordt immers uitdrukkelijk vermeld dat het slechts gaat om een administratieve omzetting, die geen verband heeft met de overgang naar verweerder en geen gevolgen voor de uitgangspositie bij deze overgang. Daarom is aan eiseres niet bij besluit de boventalligheidstatus toegekend.
42. Bovenstaande betekent dat de indelingscommissie terecht de functie Medewerker Vergunningen C tot uitgangspunt heeft genomen bij het advies. Van het “overschrijven” van de uitspraak van de Raad uit 2013 door de uitspraak van de Raad in 2019, zoals eiseres betoogt, is geen sprake.
Medewerker Beleidsuitvoering II
43. De kern van het geschil ziet, gelet op vorenstaande, dus alleen op de indeling van de functie Medewerker Vergunningen C, zijnde de functie die eiseres had ten tijde van de overgang naar verweerder.
44. Volgens eiseres zou haar functie ingedeeld moeten worden in de functie Medewerker Ontwerp en Voorbereiding I (schaal 12). Eiseres heeft ter onderbouwing daarvan nog een verklaring ingebracht van Portegies (BAN), waarin staat dat de functie van eiseres inhoudt dat gewerkt wordt op een breed en complex terrein.
45. Volgens vaste rechtspraak is de rechterlijke toetsing bij de inpassing in een generieke functie terughoudend. Die toetsing is beperkt tot de vraag of de inpassing op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden inpassing niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat inpassing in een ander, hoger gewaardeerd functieprofiel op zichzelf verdedigbaar is. [4]
46. Naar het oordeel van de rechtbank is de inpassing van eiseres in de functie in de Functiereeks Beleid, Functiegroep beleidsuitvoering en in de normfunctie HR21 Beleidsuitvoering II (code N03.03.04) niet onhoudbaar. De bezwarencommissie AWB heeft in dit verband er terecht op gewezen dat de systematiek van HR21 uitgaat van het generiek beschrijven van functies. De weergave van taken in een generieke functiebeschrijving is dan per definitie globaal. Het is ook geen vereiste dat het functieprofiel de functie volledig dekt. Een generiek functieprofiel brengt daarom ook met zich mee dat dezelfde functie binnen een organisatie vervuld kan worden door meerdere en verschillende medewerkers met verschillende taken. In de generieke beschrijving van functies zijn immers niet zozeer de feitelijke werkzaamheden of specifieke taken en producten genoemd, maar ligt de nadruk op de aard van de functie, de complexiteit en soort taken die bij de functie horen. Dit betekent concreet dat er altijd wel onderdelen zullen zijn die niet, deels of anders in de HR21 functiebeschrijving zijn terug te vinden, of zelfs te vinden zijn bij een andere HR21 functiebeschrijving: maar dat betekent, op zichzelf, nog niet dat de inpassing onjuist is.
Functiewaardering
47. De rechtbank constateert dat de waardering van de functie Medewerker Beleidsuitvoering II wordt gewaardeerd met salarisschaal 9, wat een verlaging is ten opzichte van de eerder vastgestelde waardering, zijnde schaal 10. Tot een financiële benadeling heeft dit echter niet geleid, omdat verweerder eiseres over de periode van 1 januari 2014 tot en met oktober 2019 financieel in de positie heeft gebracht, alsof eiseres met salarisschaal 10A is overgekomen vanuit de gemeente [plaats 2] .
Gelijkheidsbeginsel
48. Het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eiseres heeft niet inzichtelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. De rechtbank merkt hier nog bij op dat indien al sprake zou zijn van een gelijke gevallen, niet gezegd kan worden dat verweerder de hem toekomende beoordelingsvrijheid heeft overschreden.
Conclusie
49. De rechtbank is, gelet op voornoemde overwegingen, van oordeel dat de inpassing op voldoende gronden berust en dat de beroepsgronden die hier op zien, falen.
Dwangsom
50. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft beslist dat hij dwangsommen heeft verbeurd. Verweerder heeft niet gereageerd op deze beroepsgrond. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
51. Eiseres heeft op 23 augustus 2019 verweerder verzocht uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechtbank van 21 december 2017. De ingebrekestelling van 7 januari 2020 is (ook) per e-mailbericht verstuurd. De ontvangstdatum is dus 7 januari 2020.
Op 7 januari 2020 zijn, gerekend vanaf 23 augustus 2019, meer dan 19 weken verstreken, zodat de beslistermijn in elk geval verstreken was.
Verweerder heeft niet binnen twee weken na de ingebrekestelling beslist, wat betekent dat verweerder dwangsommen verbeurt voor elke dag dat verweerder in gebreke was.
Uitgaande van de ontvangstdatum van 7 januari 2020 was de termijn geëindigd op 21 januari 2020. Verweerder verbeurt dus de dwangsom vanaf 22 januari 2020 tot en met 30 januari 2020, zijnde 9 dagen. Verweerder is aldus een bedrag van (9 x € 23,00 =) € 207,00 aan eiseres verschuldigd en de rechtbank zal dit bedrag aldus vaststellen.
Kosten van het bezwaar
52. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft beslist dat de kosten van het bezwaar vergoed moeten worden. Verweerder heeft niet gereageerd. Deze beroepsgrond slaagt ook.
53. Met het bestreden besluit van 30 januari 2020 zijn de primaire besluiten gedeeltelijk herroepen. Immers, enerzijds is het beroep gegrond verklaard aangaande de inpassing, terwijl anderzijds het beroep ongegrond is verklaard aangaande de bezwaren die zagen op indeling in een hogere salarisschaal. Hiermee is voldaan aan het bepaalde in artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu de primaire besluiten I en I zijn herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
54. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 7:15 van de Awb verweerder veroordelen tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 1.194,00.
Kosten deskundige
55. Eiseres verzoekt ten slotte om een veroordeling van verweerder in de kosten van de deskundige Portegies die verslag heeft uitgebracht. Dat verzoek zal worden afgewezen.
56. De kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb komen voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Hieruit vloeit voort dat niet is vereist dat een deskundigenrapport over een voor de uitkomst van dat geschil mogelijk relevante vraag uiteindelijk heeft bijgedragen aan de rechterlijke beslissing. Onder bepaalde omstandigheden bestaat er echter aanleiding hierop een uitzondering te maken. [5] In dit geval slagen de beroepsgronden die zien op de dwangsom en de kosten van bezwaar. Nu deze beroepsgronden geen verband houden met het deskundigenrapport, oordeelt de rechtbank dat de kosten voor dat rapport niet voor vergoeding door verweerder in aanmerking komen.
Verzoek tot heropening van het onderzoek
57. Bij brief van 5 oktober 2023 heeft eiseres verzocht om heropening van het onderzoek. Eiseres heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat, naar de rechtbank begrijpt, haar recht op een eerlijk proces is geschonden doordat niet of onvoldoende recht is gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. Eiseres heeft ter onderbouwing daarvan verwezen naar de gang van zaken rond de behandeling ter zitting van haar beroep. De rechtbank wijst dat verzoek af en overweegt daartoe als volgt.
58. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:61, lid 1, van de Awb heeft de voorzitter de leiding van de zitting. In deze functie heeft de voorzitter tijdens de zitting herhaaldelijk moeten interveniëren tussen eiseres en de gemachtigde van eiseres, omdat eiseres voortdurend haar gemachtigde niet liet uitspreken. De voorzitter heeft vervolgens, teneinde de orde van het proces te kunnen waarborgen, eiseres voorgesteld om haar aanvullingen - op wat door haar gemachtigde wordt voorgedragen - nadien voor te dragen.
Nadat de gemachtigde van eiseres alle beroepsgronden heeft kunnen toelichten en heeft kunnen reageren op de argumenten en standpunten van verweerder, heeft eiseres het woord gekregen. Direct bleek dat eiseres al wat eerder was voorgedragen door haar gemachtigde wederom aan de orde wilde stellen. Nadat eiseres daarop werd aangesproken en werd verzocht om zich te beperken tot de aanvullingen, gaf eiseres aan dat ze in het geheel niet had geluisterd naar haar gemachtigde. De voorzitter heeft daarop, ter bewaking van de goede orde ter zitting, eiseres niet toegestaan haar standpunten verder toe te lichten, nu zij zich ook niet wenste te beperken tot wat was afgesproken. Ook bij het geven van het laatste woord wenste eiseres haar volledige verhaal weer te willen vertellen, wat door de voorzitter ook niet werd toegestaan.
59. De grief, dat het beginsel van hoor en wederhoor zou zijn geschonden, faalt daarom. Eiseres is genoegzaam en uitgebreid, in ieder geval bij monde van haar gemachtigde, de gelegenheid geboden om haar standpunten uiteen te zetten, ook over wat tijdens de zitting aan de orde is geweest.
Conclusie en gevolgen
60. De eindconclusie is dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet heeft beslist op de grond dat verweerder dwangsommen verbeurt en niet heeft beslist dat de kosten van bezwaar voor vergoeding in aanmerking komen. Het bestreden besluit wordt echter gedeeltelijk vernietigd, omdat de beroepsgronden voor het overige falen.
61. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van de kosten die zij in verband met het beroep heeft gemaakt. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,00 voor de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 21,60 aan reiskosten.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 30 januari 2020, voor zover niet is beslist op de grond dat verweerder dwangsommen verbeurt en niet is beslist dat de kosten van bezwaar vergoed worden en laat het besluit voor het overige in stand;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van bezwaar en beroep groot € 2.889,60;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 178,00 aan eiseres moet vergoeden; en
  • stelt de hoogte van de door verweerder aan eiseres verschuldigde dwangsom vast op € 207,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, voorzitter, en mr. A.R. ten Berge en mr. H.H. Riemeijer, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.CRvB 12 oktober 2017, CRVB:2017:3543.
2.CRvB 16 mei 2019, CRVB:2019:1783.
3.CRvB 18 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1069.
4.CRvB 6 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2652.