ECLI:NL:RBNHO:2023:13896

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2478
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van staalkabels en hulzen voor onkruidpluggen in douanerecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan over de indeling van staalkabels en hulzen die zijn bestemd voor de montage tot onkruidpluggen op veegwagens. Eiseres, een BV, had een uitnodiging tot betaling ontvangen van de Belastingdienst/Douane voor meer verschuldigde antidumpingrechten. De uitnodiging tot betaling was oorspronkelijk vastgesteld op € 20.876,44, maar na bezwaar was dit bedrag verlaagd tot € 19.172,04. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zij een andere indeling voorstelde dan de door de Belastingdienst voorgestelde indeling onder Taric-code 7312 1083 19. Tijdens de zitting op 30 mei 2023 is de zaak gevoegd behandeld met twee andere zaken van een ander bedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de indeling van de goederen moet plaatsvinden op basis van hun objectieve kenmerken en eigenschappen. Eiseres stelde dat de onkruidpluggen als deel van een veegauto moesten worden ingedeeld, terwijl de Belastingdienst betoogde dat de indeling onder Taric-code 7312 correct was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onkruidpluggen niet als delen van een veegauto kunnen worden beschouwd, omdat de mechanische werking van de veegauto niet afhankelijk is van de aanwezigheid van de onkruidpluggen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de Staat veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2478

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 1 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] en [eiseres] BV, gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.J.B. Boersma),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Eindhoven, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 14 juli 2020 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt ten bedrage van € 20.876,44 aan meer verschuldigde definitieve antidumpingrechten.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 mei 2021 de bezwaren tegen bovengenoemde utb gedeeltelijk gegrond verklaard en de utb verminderd met € 1.704,40 tot € 19.172,04.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Bij brief van 24 juni 2021 heeft eiseres een nadere toelichting gronden beroep ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en stukken overgelegd.
Eiseres heeft bij brief van 9 mei 2023 een aanvulling nadere toelichting gronden beroep aan de rechtbank toegezonden, die bij brief van 12 mei 2023 is aangepast. Van deze stukken is een afschrift verstrekt aan de tegenpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2023 te Haarlem.
De zaak is gevoegd behandeld met de zaken HAA 21/1961 en HAA 21/1962 van [bedrijf] B.V., (hierna: [bedrijf] ) tegen de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Groningen (hierna: BD Groningen).
Namens [bedrijf] zijn verschenen [naam 1] ( [functie 3] van eiseres en [bedrijf] ) en
[naam 2] ( [functie 1] van [bedrijf] ). Namens eiseres is ook verschenen
[naam 3] ( [functie 2] ). Zij zijn bijgestaan door [naam 4] en [naam 5] BBA, kantoorgenoten van de gemachtigden van beide eiseressen.
Verweerder is vertegenwoordigd door mr. [naam 6] . BD Groningen is vertegenwoordigd door mr. [naam 7] en mr. [naam 8] .
Aan het einde van de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaken HAA 21/1961 en HAA 21/1962 van [bedrijf] zal heden separaat uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

Feiten
1. Douane-expediteur [naam 9] B.V. (hierna: de expediteur) heeft op 15 januari 2020 als direct vertegenwoordiger van eiseres aangifte gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van delen van machines voor het strooien of verspreiden van meststoffen onder Taric-code: 8432 9000 00.
2. Op 23 januari 2020 heeft een fysieke controle plaatsgevonden. Tijdens deze controle heeft verweerder diverse foto’s van de goederen gemaakt en twee monsters genomen, die voor een technische analyse naar het Douanelaboratorium zijn gestuurd.
3. Het Douane Laboratorium heeft bij schrijven van 18 maart 2020 aan verweerder onder andere het volgende medegedeeld:

Bij onderzoek bevonden:
Omschrijving van het artikel: kabel
De kabel is van staal, is niet voorzien van eind- of hulpstukken, heeft een lengte van ca. 28,5 cm van en een dikte van ca. 21,4 mm. De kabel is een onderdeel van een zgn. wiedmachine.
(…)
Het artikel voldoet aan aantekening 1d op hoofdstuk 72 en aan de omschrijving van een kabel, zoals genoemd in de Toelichting IDR op post 7312.
Geadviseerd wordt het artikel in te delen als een kabel, niet bekleed, met een dikte van 12 doch niet meer dan 24 mm, van staal, zoals bedoeld bij onderstaande goederencode.
(…)
GN-code Taric(…)
ond.verd.(…)
advies goederencode: 7312.1083 1
4. Het Douane Laboratorium heeft bij schrijven van 4 mei 2020 aan verweerder onder andere het volgende medegedeeld:

Bij onderzoek bevonden:
Omschrijving van het artikel: huls
De huls is van staal, aan 1 kant schuin afgesneden, hol van binnen met een lasnaad aan de binnenzijde en heeft een lengte (langste zijde) van ca. 8 cm en een diameter van ca. 30 mm. De huls is een onderdeel van een zgn. wiedmachine.
(…)
Het artikel voldoet aan aantekening 1d op hoofdstuk 72 en aan de omschrijving van een buis, zoals genoemd in de Toelichting IDR op post 7306.
Geadviseerd wordt het artikel in te delen als een gelaste buis, met een uitwendige diameter van niet meer dan 168,3 mm, van niet verzinkt staal, zoals bedoeld bij onderstaande goederencode.
(…)
GN-code Taric(…)
ond.verd.(…)
advies goederencode: 7306.3077 80
5. Verweerder heeft vervolgens naar aanleiding van deze bevindingen op 14 juli 2020 de in het procesverloop vermelde utb opgelegd ter hoogte van in totaal € 20.876,44 aan antidumpingrechten. Daarbij is uitgegaan van een indeling van de hulzen onder Taric-code 7306 3077 80 en van de kabels onder Taric-code 7312 1083 19.
6. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder vermeld dat de staalkabels en hulzen/bussen ten onrechte afzonderlijk zijn ingedeeld. Op grond van indelingsregel 2a dient de bus te worden ingedeeld onder dezelfde post als het stuk staalkabel, aldus verweerder. Hierdoor is de utb met een bedrag van € 1.704,40 te hoog vastgesteld en dient te worden verlaagd tot € 19.172,04.

Geschil

7.
In geschil is de indeling van nog te monteren staalkabels met een lengte van 285 millimeter en een doorsnede van 21,4 millimeter en hulzen (bussen) van staal aan één kant schuin afgesneden met een lengte van 80 millimeter aan de langste zijde en een diameter van 30 millimeter.
Niet is in geschil dat de nog te monteren staalkabels en bussen in gelijke hoeveelheden zijn ingevoerd en dat ze na invoer worden gemonteerd tot zogenoemde onkruidpluggen.
Voorts is niet in geschil dat de onkruidpluggen zijn bestemd om te worden gemonteerd op een onkruidborstel voor een veegauto, veegwagen of wiedmachine.
Partijen zijn het erover eens dat op grond van indelingsregel 2a de kabels en hulzen tezamen als onkruidpluggen ingedeeld dienen te worden. De rechtbank volgt partijen hierin.
8. Ter zitting heeft eiseres medegedeeld dat zij de oorspronkelijk door haar voorgestane indeling onder GS-post 8432 en/of 8479 heeft laten vallen en dat zij thans primair het standpunt inneemt dat de onkruidpluggen moeten worden ingedeeld in GS-post 8708, als deel van een veegauto.
Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar primaire standpunt naar het arrest van het Hof van Justitie van 9 maart 2023, C-725/21, Someo S.A. (ECLI:EU:C:2023:194) (hierna: Someo-arrest). Uit dit arrest volgt dat voor hoofdstuk 84, 85 en 90 geldt dat goederen kwalificeren als delen indien de mechanische of elektronische werking van de machine/het apparaat afhangt van de aanwezigheid van het deel. Voor delen van goederen/artikelen die niet in hoofdstuk 84, 85 of 90 worden ingedeeld, geldt dat volgens eiseres echter niet. In rechtsoverweging 33 is namelijk expliciet vermeld dat de voorwaarde dat de werking afhankelijk moet zijn van de aanwezigheid van een bepaald deel, slechts van toepassing is voor de hoofdstukken 84, 85 en 90. Voor andere hoofdstukken kan worden volstaan met het aantonen dat de functie van het goed afhankelijk is van dat deel. Omdat de veegauto wordt ingedeeld in hoofdstuk 87, geldt voor de delen van een veegauto dus dat ze noodzakelijk moeten zijn voor de functie van de veegauto en niet voor de werking van de veegauto. Omdat de veegauto de functie ‘vegen’ niet kan uitoefenen zonder de onkruidpluggen dienen de onkruidpluggen te worden ingedeeld als deel van een veegauto van GS-post 8708.
Subsidiair stelt eiseres dat de onkruidpluggen als gerede knotten voor borstelwerk een deel vormen van onkruidborstels. Deze borstels vallen onder post 9603 9099 van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) als niet-gemonteerde bosjes van haar, van plantaardige vezels of van andere stoffen, gereed om, zonder verdeling, te worden gebruikt voor de vervaardiging van kwasten, van penselen of van dergelijke artikelen of die, om voor dit doel geschikt te zijn, slechts een weinig aanvullende bewerking moeten ondergaan zoals het bijknippen of slijpen van de boveneinden van de bosjes.
Meer subsidiair stelt eiseres dat de onkruidpluggen vallen onder post GN-code 7312 9000 als lengen.
Nog meer subsidiair stelt eiseres dat de onkruidpluggen vallen onder GN-code 7326 2000 als andere werken van ijzer of staal (werken van staaldraad).
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb, veroordeling van verweerder in de kosten van de bezwaar- en beroepsprocedure en toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
9. Verweerder stelt dat de onkruidpluggen op basis van de indelingsregels 1, 2a en 6 ingedeeld kunnen worden in Taric-code 7312 1083 19.
De staalkabels en bussen zijn bestemd om na invoer aan elkaar te worden bevestigd tot onkruidpluggen. Het gaat dan om losse artikelen die in nog te monteren staat worden aangeboden. Op grond van indelingsregels 1, 2a en 6 dienen de goederen te worden ingedeeld onder GS-post 7312. In de toelichting op de post is aangegeven dat een staalkabel ook mag zijn voorzien van een eindstuk als een bus. Verweerder vindt steun voor zijn standpunt in de conclusie van het Comité Douanewetboek (184e vergadering). In die vergadering heeft het Comité een complete onkruidplug ingedeeld onder Taric-code 7312 1083 19 (staalkabels).
Een onkruidplug is onderdeel van een onkruidborstel die deel uitmaakt van een wiedmachine. Een complete borstel als deel van een machine moet worden ingedeeld onder post 9603. Deze post kent geen onderverdeling voor “delen”. Delen van een borstel moeten daarom naar hun aard en samenstelling worden ingedeeld. De goederen blijven artikelen voor algemeen gebruik, want het is een kabel. Daardoor is indeling als deel van een machine van Hoofdstuk 84 uitgesloten. Verweerder verwijst naar aantekening 1, aanhef en onder g van afdeling XVI en aantekening 2, aanhef en onder a op Afdeling XV.
De onkruidpluggen kunnen niet worden aangemerkt als delen van een veegauto in de zin van de GN, omdat hiervoor is vereist dat de mechanische of elektronische werking van de veegwagen afhankelijk is van de onkruidplug. Verweerder verwijst naar de uitspraak van het Hof van Justitie van 19 juli 2012, C-336/11, Rohm & Haas (ECLI:EU:C:2012:500). Het door eiseres genoemde Someo-arrest benadrukt dit volgens verweerder. Het bestemmingscriterium is in dit geval niet relevant, omdat de goederen op basis van objectieve kenmerken en eigenschappen kunnen worden ingedeeld.
Indeling onder GS-post 9603 als gerede knot voor borstelwerk is volgens verweerder niet mogelijk. In aantekening 3 op hoofdstuk 96 is de gerede knot gedefinieerd. Onder andere omdat de goederen kabels zijn die bestaan uit in elkaar gedraaide strengen die ieder weer bestaan uit in elkaar gedraaide staaldraden en geen bosjes van staaldraad zijn én de hulzen nog moeten worden gemonteerd, is niet voldaan aan de definitie voor bosjes. De goederen zijn niet gereed om te worden gebruikt voor de vervaardiging van kwasten etc.
De onkruidpluggen kunnen voorts niet worden ingedeeld als leng onder GN-code 7312 9000 omdat het geen kabel is met een strop of lus en dus niet geschikt is om goederen op te tillen of te hijsen.
De onkruidpluggen kunnen voorts niet worden ingedeeld als andere werken van ijzer of staal, meer in het bijzonder als staaldraad onder GN-code 7326 2000, omdat de goederen als kabels van GS-post 7312 kunnen worden ingedeeld. Post 7312 heeft voorrang boven de algemene (rest)post 7326.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en wijst er in verband met de vergoeding van immateriële schade op dat eiseres op 26 november 2020 zelf heeft gevraagd om opschorting van de procedures, waaruit voortvloeit dat de bezwaarprocedure binnen een redelijke termijn is afgerond.
10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Relevante regelgeving

11. Afdeling XV. ONEDELE METALEN EN WERKEN DAARVAN (Hoofdstuk 72 - 83) luidde, ten tijde van de aangiften, voor zover van belang, als volgt:
“Hoofdstuk 73 Werken van gietijzer; van ijzer en van staal.
(…)
7312 Kabels, strengen, lengen en dergelijke artikelen, van ijzer of van staal, niet geïsoleerd voor het geleiden van elektriciteit:
7312 10 – kabels en strengen:
(…)
7312 10 83 – – – – – – van meer dan 12 doch niet meer dan 24 mm
7312 90 00 – andere
(…)
7326 Andere werken van ijzer of van staal:
– gesmeed of gestampt, doch niet verder bewerkt:
7326 20 00 – werken van ijzer- of staaldraad”
12. De Toelichting IDR op GS-post 7326 luidt, voor zover hier van belang:
“Onder deze post vallen alle werken van ijzer of staal die zijn verkregen door smeden, stampen, snijden, stansen of op andere wijze, zoals door buigen, samenvoegen, lassen, draaien, boren of perforeren, die niet zijn begrepen onder een der voorgaande posten van dit hoofdstuk, Aantekening 1 IDR op afdeling XV, de hoofdstukken 82 en 83, of elders in de nomenclatuur.”
13. Afdeling XVII. VERVOERMATERIEEL (Hoofdstuk 86 - 89) luidde, voor zover van belang, als volgt:
“Hoofdstuk 87 Automobielen, tractors, rijwielen, motorrijwielen en andere voertuigen voor vervoer over land, alsmede delen en toebehoren daarvan
(…)
8705 Automobielen voor bijzondere doeleinden (bijvoorbeeld takelwagens, kraanauto's, brandweerauto's, automobielen met menginstallatie voor beton, veegauto's, sproeiauto's, werkplaatsauto's, röntgenauto's), andere dan die hoofdzakelijk ontworpen voor het vervoer van personen of van goederen:
(…)
8708 Delen en toebehoren van motorvoertuigen bedoeld bij de posten 8701 toten met 8705
(…)”
14. Afdeling XX. DIVERSE GOEDEREN EN PRODUCTEN (Hoofdstuk 94 - 96) luidde, voor zover van belang, als volgt:
“Hoofdstuk 96 diverse werken
(…)
9603 Bezems en borstels, ook indien zij delen van machines, van toestellen of van voertuigen zijn, met de hand bediende mechanische vegers zonder motor, penselen, kwasten en plumeaus; gerede knotten voor borstelwerk; verfkussens en verfrollen; wissers van rubber of van andere soepele stoffen:
(…)
9603 90 – andere:
9603 90 99 – – – andere”
15. Aantekening 3 van hoofdstuk 96 (Diverse werken) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Als 'gerede knotten voor borstelwerk' in de zin van post 96.03, worden aangemerkt, niet-gemonteerde bosjes van haar, van plantaardige vezels of van andere stoffen, gereed om, zonder verdeling, te worden gebruikt voor de vervaardiging van kwasten, van penselen of van dergelijke artikelen of die, om voor dit doel geschikt te zijn, slechts een weinig belangrijke aanvullende bewerking moeten ondergaan zoals het bijknippen of slijpen van de boveneinden van de bosjes.”
16. De Conclusie van de 184e vergadering van het Comité douanewetboek, afdeling Tarief- en statistieknomenclatuur, luidt als volgt:
“Een
stalen kabel bestaande uit zes gevlochten draden en een centrale kern, gemaakt van staal, bedekt met een kunststof (PVC-mantel) om vervorming tijdens gebruik te voorkomen, moet op basis van de algemene bepalingen 1 en 6 voor de toepassing van de gecombineerde nomenclatuur onder onderverdeling 7312 1083 worden ingedeeld.
Het artikel heeft een lengte van 300 mm en een diameter van ongeveer 20 mm en is bedoeld om te worden aangebracht op een onkruidbestrijdingsborstel om onkruid en andere ongewenste residuen in goten, voetgangersgebieden, fietspaden, enz. te verwijderen. De aanwezigheid van de kunststof afdekking dient om de kabel te versterken (om vervorming te voorkomen) tijdens het wieden en wordt daarom niet aangemerkt als een bekleding van de kabel (EG).”

Beoordeling van het geschil

17. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie, dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. Hierbij vormen de GS- en de GN-toelichtingen nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling, ook al zijn deze toelichtingen slechts uitleggingen en rechtens niet bindend (zie Hof van Justitie 26 april 2017, C-51/16, Stryker EMEA Supply Chain Services B.V. (ECLI:EU:C:2017:298), punt 39 en 45).
18. De rechtbank volgt eiseres niet in haar primaire standpunt dat de onkruidpluggen moeten worden beschouwd als deel van een veegauto. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Gelet op het eerder genoemde Someo-arrest dient in onderhavige indelingskwestie te worden beoordeeld of de mechanische of elektronische werking van de veegauto afhangt van de aanwezigheid van de in te delen onkruidplug. Anders dan eiseres stelt, volgt uit het Someo-arrest dat deze toets ook aangelegd moet worden bij de indeling van delen op andere dan de in hoofdstukken 84, 85 en 90 genoemde machines. De rechtbank leest in punt 33 van het Someo-arrest dat rechtspraak inzake “delen” door het Hof van Justitie is ontwikkeld in het kader van vraagstukken die zich hebben voorgedaan in de hoofdstukken 84, 85 en 90. Het Hof van Justitie memoreert dat uit die jurisprudentie volgt dat om een artikel te kunnen doen vallen onder het begrip “delen”, het niet voldoende is dat wordt aangetoond dat de machine of het apparaat zonder dat artikel niet de functie kan vervullen waarvoor het is bestemd, maar dat dient te worden aangetoond dat de mechanische of elektronische werking van die machine of dat apparaat afhangt van de aanwezigheid van dat artikel. In punt 34 heeft het Hof van Justitie expliciet geoordeeld dat in het belang van een coherente en uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief, het begrip “delen” in een bepaald hoofdstuk van de GN dezelfde definitie dient te krijgen als voortvloeit uit de rechtspraak over andere hoofdstukken van de GN. Het Hof van Justitie heeft onder punt 35 zelfs expliciet overwogen dat al eerder is verduidelijkt dat deze definitie van het begrip “delen” ook van toepassing is in het kader van hoofdstuk 94 van de GN.
De rechtbank stelt vast dat de mechanische werking van een veegauto niet afhankelijk is van de aanwezigheid van onkruidpluggen, zodat deze niet als delen van veegauto’s kwalificeren. Daar komt bij dat de onkruidpluggen, als zij al ergens deel van uitmaken, deel uitmaken van een borstel. Nog daargelaten of een dergelijke borstel kan worden gezien als deel van een veegauto, kunnen ook daarom de onkruidpluggen niet worden gezien als deel van een veegauto.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiseres niet in haar primaire standpunt en worden de onkruidpluggen niet ingedeeld onder GS-post 8708.
19. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de onkruidpluggen niet kunnen worden ingedeeld in GN-post 9603 als gerede knot. Aan de hand van (de foto’s in) het dossier en de mondelinge toelichting ter zitting van eiseres op het ook ter zitting getoonde product, stelt de rechtbank vast dat het product een gedraaide staalkabel betreft, die eerst na gebruik daarvan als onderdeel van een borstel aan één zijde wijkende staaldraden vertoont, die het geheel het aanzien van (een deel) van een borstel kunnen verlenen. Daartoe dient de staalkabel te worden gemonteerd in een bus en dienen deze bussen met staalkabel op enigerlei wijze te worden verbonden, waarna eerst na feitelijk gebruik daarvan sprake is van wijkende staaldraden met het aanzien van een ‘kwast’ of ‘borstel’.
Omdat indeling in de GN dient plaats te vinden aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product ten tijde van de invoer, volgt uit deze beschrijving van het product dat indeling als gerede knot is uitgesloten, omdat het product bij invoer de vorm van een gedraaide staalkabel heeft, en niet kan worden aangemerkt als bosje van haar, van plantaardige vezels of van andere stoffen.
20. Hoewel in de GN of de aantekeningen daarbij niet wordt gedefinieerd wat dient te worden verstaan onder een ‘leng’ is de rechtbank van oordeel dat dit begrip is voorbehouden aan een product waarmee een last kan worden gehesen. Het onderhavige product heeft geen kenmerken of eigenschappen die duiden op een dergelijke functie, zodat indeling als leng niet aan de orde is.
21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het product terecht en op goede gronden heeft ingedeeld in GN-post 7312 1083. Naar het oordeel van de rechtbank valt het product niet onder post 7326, omdat het product als werk van ijzer of staal al is begrepen onder een van de voorgaande posten van hoofdstuk 73, namelijk 7312. Mede gelet op de toelichting IDR op GS-post 7326 is indeling onder post 7326 dan niet aan de orde. Tevens heeft verweerder terecht gewezen op indelingsregel 3a, waaruit volgt dat een post met een specifieke omschrijving voorrang heeft boven een post met een algemene strekking.
Conclusie
22. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
Vergoeding van immateriële schade
23. Eiseres heeft een verzoek gedaan om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten als neergelegd in het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
24. Als uitgangspunt voor de behandeling van bezwaar en beroep geldt een redelijke termijn van twee jaar waarbij een tarief wordt gehanteerd van € 500 per half jaar wordt gehanteerd vanaf het tijdstip waarop eiseres een rechtsmiddel heeft aangewend.
25. Verweerder heeft gesteld dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen. Immers heeft eiseres zelf op 26 november 2020 verzocht om de bezwaarprocedure op te schorten in verband met een andere procedure bij de rechtbank. Op dezelfde dag heeft verweerder ingestemd met de opschorting. Op 19 februari 2021 is daarin uitspraak gedaan die op 24 februari 2021 is verzonden aan partijen. Op 19 april 2021 heeft eiseres verweerder hiervan op de hoogte gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het feit dat eiseres heeft verzocht om opschorting van de procedure de redelijke termijn met afgerond 5 maanden moet worden verlengd.
26. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres op 17 juli 2020 ontvangen. De rechtbank doet op 1 augustus 2023 uitspraak. Sinds het indienen van het bezwaarschrift zijn er (afgerond) 37 maanden verstreken. Uitgaande van dit tijdsverloop is de redelijke termijn voor geschilbeslechting met (afgerond) 8 maanden overschreden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000.
27. Aangezien de bezwaarfase, gelet op de datum van de uitspraak op bezwaar, zijnde 6 mei 2021, (afgerond) 10 maanden heeft geduurd, dient aan de bezwaarfase geen overschrijding van de overschrijding van termijn te worden toegerekend. Immers heeft verweerder in totaal 11 maanden (6 maanden plus 5 maanden) mogen doen over het nemen van een uitspraak op bezwaar. De volledige overschrijding van de redelijke termijn dient te worden toegerekend aan de beroepsfase. De Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van € 1.000.
Proceskosten
28. Omdat de rechtbank een vergoeding voor immateriële schade aan eiseres heeft toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, is er aanleiding verweerder op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een factor 0,5 voor het gewicht van de zaak) omdat verweerder slechts wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres omdat aan eiseres een vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend (vgl. Hoge Raad 20 maart 2015, nr. 14/01332, ECLI:NL:HR:2015:660)). Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding, aangezien de uitspraak op bezwaar volledig in stand is gebleven (idem Hoge Raad 20 maart 2015).
Op grond van het onder overweging 23. genoemde arrest van de Hoge Raad (r.o. 3.14.2), zal de vergoeding van dit bedrag moeten plaatsvinden door de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid). Hetzelfde heeft te gelden voor de vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding aan eiseres van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op een bedrag van € 1.000;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837; en
- draagt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kleij, voorzitter, en mr. P.H. Lauryssen en
mr. S.J. Richters, leden, in aanwezigheid van E. Hoekman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroepEen partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.