ECLI:NL:RBNHO:2023:13805

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
15/295304-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met geweld en bedreiging. De tenlastelegging omvatte het proberen af te nemen van een telefoon van het slachtoffer, het tonen van een vuurwapen en het dreigen met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte en de medeverdachte een afspraak hadden gemaakt met het slachtoffer om een telefoon te verkopen. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij onder druk is gezet om geld over te maken, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk geweld had gebruikt of had gedreigd met een vuurwapen. De verklaringen van getuigen waren niet overtuigend genoeg en de rechtbank vond dat de verklaringen van het slachtoffer inconsistent waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd. De verdachte werd vrijgesproken van alle beschuldigingen en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/295304-22 en 13/240714-20 (TUL)
Uitspraakdatum: 21 december 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 december 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.E. Bauduin en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. E.M.J. van Nieuwenhuizen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij op of omstreeks 5 oktober 2022 te Heerhugowaard, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn telefoon en/of pinpas, in elk geval enig goed, en/of het ter beschikking stellen van zijn pincodes en/of inloggegevens (van zijn mobiel bankieren app), in elk geval van gegevens, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer], in elk geval aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) door
- te proberen de telefoon van die [slachtoffer] uit zijn handen te trekken en/of
- aan die [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en daarbij dreigend te zeggen: 'als je hem nu niet afgeeft dan schiet ik je neer', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: 'wat is je pincode. Als je die niet geeft, schiet ik je alsnog af’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Subsidiair
hij op of omstreeks 5 oktober 2022 te Heerhugowaard, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon en/of pinpas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de telefoon van die [slachtoffer] uit zijn handen te proberen te trekken en/of
- aan die [slachtoffer] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen, en daarbij dreigend te zeggen: 'als je hem nu niet afgeeft dan schiet ik je neer', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: 'wat is je pincode. Als je die niet geeft, schiet ik je alsnog af', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Feit 2
hij op of omstreeks 5 oktober 2022 te Heerhugowaard, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door (zonder toestemming) met de pinpas en/of pincode en/of (inlog)gegevens voor het (mobiel) internetbankieren account van die [slachtoffer] geld over te schrijven.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van twee jaren en aftrek van het voorarrest.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte integraal vrij te spreken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.

4.Oordeel van de rechtbank

Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De medeverdachte heeft ter zitting erkend dat hij op 5 oktober 2022 met aangever een afspraak had bij de Vomar in Heerhugowaard, omdat aangever een Iphone 13 van hem wilde kopen. Deze afspraak hadden zij gemaakt via het Telegramaccount [naam 1] van de aangever en het Telegramaccount [naam 2] met de gebruikersnaam [naam 3], waarvan de medeverdachte heeft erkend de gebruiker te zijn. De verdachte heeft zich ter zitting bij deze verklaring aangesloten.
De aangever is op 5 oktober 2022 samen met de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] naar de Vomar in Heerhugowaard gegaan. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij hen bij de Vomar heeft ontmoet. De verdachte is vervolgens met de aangever en de getuigen naar de woning [adres 2] gelopen. De verdachte en aangever zijn de woning binnengegaan. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben buiten de woning op de aangever gewacht.
De medeverdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij in de woning [adres 2] aanwezig was op het moment dat de verdachte en de aangever de woning binnenkwamen. Verder was er niemand in de woning aanwezig, aldus de medeverdachte. De verdachte heeft zich ter zitting bij deze verklaring aangesloten.
De rechtbank stelt voorts vast dat er in de woning een geldbedrag van € 3.000 is overgeschreven van een betaalrekening op naam van aangever naar een rekeningnummer op naam van de verdachte. Voor het voltooien van deze betaling is er telefonisch contact geweest met de klantenservice van de ABN AMRO Bank. De medeverdachte heeft een identifier opgehaald bij zijn moeder. De aangever is uiteindelijk zonder Iphone 13 uit de woning gekomen.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ontkend de aangever in de woning te hebben bedreigd met een vuurwapen of een soortgelijk voorwerp of anderszins. Hij heeft ter zitting verklaard dat de aangever, de medeverdachte en hij in gesprek raakten over zogenaamde ‘Refunds’. Een persoon koopt en betaalt dan een telefoon of andere elektronica online bij een webwinkel en claimt vervolgens het product niet te hebben ontvangen, zodat hij het aankoopbedrag terugkrijgt, maar het product wel in zijn bezit heeft. De verdachte en de medeverdachte kenden iemand die zich daarmee bezig hield. Zij fungeerden als tussenpersoon. Volgens de verdachte wilde aangever daarin € 3.000 investeren. De aangever heeft daarom vrijwillig, zonder enige vorm van dwang, € 3.000 overgemaakt naar de bankrekening van de verdachte via de app van ABN, terwijl hij op de [adres 2] was, aldus de verdachte. De aangever had daarvoor een identifier nodig, dus die heeft de medeverdachte opgehaald. De verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gemerkt dat aangever op enig moment de bank heeft gebeld.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de aangever niet vrijwillig, maar onder bedreiging van een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp, de overschrijving van € 3.000 van zijn bankrekening naar de bankrekening van de verdachte heeft gedaan of mogelijk heeft gemaakt.
Verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2]
De getuige [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de aangever wel anders deed toen hij uit het appartement kwam en dat hij een beetje in shock leek. Hij denkt dat de aangever hem op weg naar het politiebureau heeft verteld dat één van de verdachten een vuurwapen had. Als hij dat had geweten tijdens zijn verklaring bij de politie dan had hij dat zeker verteld. Uit het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] bij de politie blijkt dat hij daar heeft gezegd dat aangever hem vertelde dat ze naar de politie moesten omdat hij was opgelicht voor € 3.000, maar niet dat [getuige 2] toen heeft verklaard dat één van de verdachten een vuurwapen had.
De getuige [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de aangever toen hij uit het appartement kwam, gefrustreerd en bang leek en vertelde dat hij een pistool had gezien. [getuige 1] zei bij de rechter-commissaris dat hij dat (ook) in zijn verhoor bij de politie heeft verteld. Blijkens het proces-verbaal van verhoor heeft [getuige 1] bij de politie evenwel niets gezegd over een wapen.
Overwegingen en oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat geen van de voornoemde getuigen aanwezig was bij de ten laste gelegde feiten. Voor zover zij daarover hebben verklaard betreffen het zogeheten de-auditu (van horen zeggen) verklaringen. Hun verklaringen op dat punt zijn enkel te herleiden tot één bron: de betreffende aangever.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals ook bevestigd in het arrest van 10 juli 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1117), kan steunbewijs in sommige gevallen bestaan uit verklaringen van getuigen die een eigen waarneming behelzen van de gemoedstoestand van de aangever, vlak na het moment dat het ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden. Dit is het geval indien de emotionele toestand die de getuigen
(‘disclosure-getuigen’) bij de aangever hebben waargenomen, alsmede eventuele gedragsveranderingen, niet anders kunnen worden geïnterpreteerd dan als een bevestiging van de verklaring van de aangever. Wel is behoedzaamheid op haar plaats bij het gebruik van emoties als steunbewijs.
Het steunbewijs dient niet enkel te worden gegrond op de door getuige(n) waargenomen emotionele gemoedstoestand van de aangever of aangeefster.
De rechtbank overweegt dat [getuige 2] en [getuige 1] bij de rechter-commissaris hebben verklaard over de emotionele toestand van de aangever toen hij het appartement had verlaten. Volgens de processen-verbaal van verhoor heeft echter geen van de getuigen bij de politie, direct na het incident, verklaard over de aanwezigheid van een wapen in de woning. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de politie, gelet op het gewicht van een dergelijke omstandigheid in beide gevallen is vergeten te relateren in het proces-verbaal. Voorts hebben de getuigen verklaard dat zij voorafgaand aan het verhoor bij de rechter-commissaris, meer dan acht maanden na de pleegdatum, met elkaar en aangever hebben gesproken. Zij wisten namelijk niet meteen alles meer. Ze hebben toen afgesproken het zo te vertellen dat het één verhaal zou zijn. Beide getuigen verklaarden bij de rechter-commissaris dat zij bij de politie de waarheid hebben gesproken. De rechtbank overweegt dat onder deze omstandigheden niet valt uit te sluiten dat de verklaringen van de getuigen bij de rechter-commissaris (onbewust) zijn beïnvloed door het tijdsverloop en het overleg.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] bij de rechter-commissaris dan ook niet voldoende steun voor de verklaring van aangever dat er een vuurwapen of soortgelijk voorwerp in de woning was, laat staan dat hij daarmee zou zijn bedreigd door de verdachte of de medeverdachte. Hetzelfde geldt voor het bericht dat aangever de avond van het incident naar [getuige 1] heeft gestuurd, waarin hij zegt dat het hem ‘geen bal [kan] schelen’ dat hij ‘een gun gezien’ heeft. Ook dit bericht is immers afkomstig uit dezelfde bron.
Onvoldoende ander (steun)bewijs
Enkele feiten en omstandigheden in het dossier roepen vragen op en passen deels bij een scenario waarin de rol van de aangever niet (geheel) vrijwillig was.
Zo heeft de verdachte voor het eerst ter zitting voornoemde verklaring afgelegd en past deze verklaring niet bij andere uit het dossier blijkende omstandigheden, zoals een appbericht dat de verdachte dezelfde avond verstuurde (dat hij “kkr heet gegaan is vandaag”). Daarnaast zouden de verdachte en medeverdachte niet hebben gemerkt dat de aangever in de woning meer dan twaalf minuten heeft gebeld met de ABN Amro, is de aangever lange tijd in het appartement geweest en heeft hij in die tijd niet of nauwelijks gereageerd op herhaalde oproepen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1], die zich zorgen maakten. Ook hebben de verdachte en de medeverdachte minder dan een uur na de overboeking de € 3.000 gedeeltelijk overgemaakt naar ene [naam 4] en deels dezelfde dag gepind.
Genoemde feiten en omstandigheden zijn, naar het oordeel van de rechtbank, echter onvoldoende om directe steun te bieden voor de verklaring van de aangever dat hij onder bedreiging van een vuurwapen of een soortgelijk voorwerp de overschrijving van € 3.000 van zijn bankrekening naar de bankrekening van de medeverdachte heeft gedaan of mogelijk gemaakt. Daarbij komt nog dat de aangever ook niet steeds consistent en logisch heeft verklaard, waardoor de rechtbank zijn verklaringen met enige terughoudendheid beziet.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair onder feit 1 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de verdachte ook vrij zal spreken van het onder feit 2 tenlastegelegde. Nu de rechtbank niet kan vaststellen wat zich in de woning aan de [adres 2] heeft afgespeeld, kan ook niet worden bewezen dat de verdachte (samen met de medeverdachte) zonder toestemming van de aangever geld van de rekening van aangever heeft overgeschreven naar een andere rekening.

5.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 27 juli 2021 in de zaak met parketnummer 13/240714-20 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam de verdachte veroordeeld tot, onder meer, een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 27 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien de verdachte van de ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken.

6.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair onder 1 en onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/240714-20 opgelegde voorwaardelijke straf.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.J. Riem, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers, mr. T.A.F. Pomper en mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2023.