Beoordeling door de rechtbank
1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
2. Eiser is sinds 1 april 1989 werkzaam geweest bij (de rechtsvoorganger van) verweerder
.Op 6 november 2009 is eiser wegens ziekte uitgevallen van deze werkzaamheden. Per 2 november 2012 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aan eiser een uitkering toegekend op grond van de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Per 11 maart 2015 is eiser volgens het UWV niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt. Om die reden is zijn uitkering per die datum gewijzigd naar een zogenoemde Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is op 21 november 2019 door het UWV ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het UWV heeft hangende de beroepsprocedure het besluit tot toekenning van IVA naar aanleiding van de deskundigenrapportages, die in het kader van de beroepsprocedure zijn uitgebracht, gewijzigd en de mate van arbeidsongeschiktheid per 11 maart 2015 bepaald op 47,95%. De rechtbank heeft het beroep van eiser voor zover gericht tegen dat laatste besluit op 14 april 2023 ongegrond verklaard. Eiser is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan.
3. In de CAO universitair medische centra 2018-2020 (vastgesteld in het LOAZ op 6 februari 2019 en hierna te noemen: de Cao) is in artikel 12.10, derde lid, het volgende bepaald:
“In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan het ontslag plaatsvinden zodra een
IVA-uitkering is toegekend. Voor zover op dat moment de verhindering tot het verrichten van zijn arbeid nog geen 52 weken heeft geduurd wordt de IVA-uitkering overeenkomstig artikel 8.5 tot het bereiken van de termijn van 52 weken aangevuld tot 100% van zijn bezoldiging.”
4. Bij besluit van 27 oktober 2015 heeft verweerder aan eiser eervol voorwaardelijk ontslag verleend wegens ziekte per 1 november 2015. Bij besluit van 4 augustus 2016 heeft verweerder dit voorwaardelijke ontslag op grond van artikel 12.10. derde lid, van de Cao omgezet in een onvoorwaardelijk ontslag per zelfde datum. Bij besluit van 13 december 2016 heeft vereerder het bezwaar hiertegen van eiser ongegrond verklaard.
5. De rechtbank Amsterdam heeft laatstgenoemd besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“Mede gelet op de ingrijpende, niet meer (goed) terug te draaien gevolgen van een ontslag, gaat de rechtbank ervan uit dat bij de totstandkoming van het artikel werd beoogd om een ontslag op grond van duurzame arbeidsongeschiktheid pas mogelijk te maken zodra de toekenning van een IVA-uitkering onherroepelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder eiser daarom op 4 augustus 2016 nog niet mogen ontslaan en moeten wachten tot de toekenning van de IVA-uitkering onherroepelijk was geworden. Dat verweerder naar eigen zeggen niet bekend was met het bezwaar van eiser tegen de toekenning van de IVA-uitkering, maakt voorgaand oordeel niet anders. Het beroep van eiser slaagt.”
6. Verweerder heeft geen hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld. Vast staat dat aan het thans voorliggende ontslagbesluit opnieuw het bepaalde in artikel 12.10, derde lid, van de Cao ten grondslag is gelegd, dit terwijl ook ten tijde van het nieuwe ontslagbesluit geen sprake was van een onherroepelijke IVA-uitkering. De vraag die vooreerst moet worden beantwoord is of het gezag van gewijsde van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam zich uitstrekt tot deze procedure. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
7. Het is vaste rechtspraak dat partijen zijn gebonden aan de onvoorwaardelijke en uitdrukkelijke verwerping van beroepsgronden door de bestuursrechter. Deze zogenoemde Brummenleer vindt ook toepassing als het bestuur nalaat om op te komen tegen een door de rechter expliciet en zonder voorbehoud gegeven oordeel over de grondslag van het besluit. Nieuw gebleken feiten of omstandigheden kunnen echter wel een hernieuwde beoordeling door de bestuursrechter rechtvaardigen (ECLI:NL:CRVB:2021:1938). 8. In dit verband komt ook gewicht toe aan het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:2099) Daarin is onder r.o 3.1.3 het volgende overwogen: “Het gezag van gewijsde kan worden ingeroepen als in een geding tussen dezelfde partijen eenzelfde geschilpunt wordt voorgelegd als in een eerder geding, en de in het dictum van de eerdere uitspraak gegeven beslissing (mede) berust op een beslissing over dat geschilpunt, ongeacht of wat gevorderd wordt hetzelfde is. Heeft het andere geding (mede) betrekking op andere geschilpunten dan die waarover in het eerdere geding is beslist, dan strekt het gezag van gewijsde van de beslissing in het eerdere geding zich niet uit tot die andere geschilpunten. Het antwoord op de vraag of in het eerdere geding sprake is geweest van beslissingen aangaande een geschilpunt dat dezelfde rechtsbetrekking betreft als in het andere geding, is afhankelijk van de grondslag van de vordering of het verweer, het processuele debat en de gegeven beslissingen. Dat vergt uitleg van de in de eerdere procedure gedane uitspraak, mede in het licht van de gedingstukken waarop die uitspraak berust.” 9. Met inachtneming van het vorenstaande is de rechtbank – anders dan verweerder - van oordeel dat eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank Amsterdam in deze procedure gezag van gewijsde heeft en dat derhalve moet worden uitgegaan van de juistheid van het in die uitspraak gegeven oordeel over hoe het - ook aan het nieuwe ontslagbesluit ten grondslag gelegde - artikel 12.10, derde lid, van de Cao moet worden uitgelegd. Dat verweerder het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, maakt dit niet anders.
10. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat gezag van gewijsde is beperkt tot een beroep tegen een hernieuwde beslissing op bezwaar. Anders dan verweerder kennelijk heeft willen betogen, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat de rechtbank Amsterdam bij haar uitspraak van 18 juli 2018 geen opdracht heeft gegeven om een nieuw besluit te nemen zodat in deze procedure geen sprake is van een hernieuwde beslissing op bezwaar, niet betekent dat sprake is van “een ander besluit in een ander geschil”, waar de rechtskracht van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam zich niet over uitstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het om een geding tussen dezelfde partijen, dat wat betreft inhoud en strekking overeenkomt met het door verweerder eerder genomen ontslagbesluit en dat daarom past binnen het kader waarin de rechtbank Amsterdam eerder heeft geoordeeld, zonder dat de feiten en omstandigheden die aan de orde waren bij de rechtbank Amsterdam een relevante wijziging hebben ondergaan. Dat het om een andere ontslagdatum gaat acht de rechtbank hiervoor niet toereikend. Een andersluidend oordeel zou daarom wezenlijk afbreuk doen aan de rechtskracht van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam.
11. Vast staat dat ook ten tijde van het nemen van onderhavig ontslagbesluit geen sprake was van een onherroepelijk geworden IVA-uitkering. Eiser had immers tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de toekenning van een IVA-uitkering beroep ingesteld bij deze rechtbank en op dat beroep is eerst bij uitspraak van 14 april 2023 beslist. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat uit de uitspraak van de rechtbank Amsterdam niet volgt dat na een afgeronde bezwaarprocedure, ook een eventuele beroepsprocedure zou moeten worden afgewacht, maar een dergelijke uitleg strookt niet met de door de rechtbank Amsterdam gebezigde juridische kwalificatie van een onherroepelijk beslissing. Het beroep van eiser slaagt.