ECLI:NL:RBNHO:2023:1363

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
22/1162
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 23 februari 2023, is het beroep van eiser tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Koggenland tot sluiting van zijn woning voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet aan de orde. De rechtbank oordeelt dat, ondanks het feit dat de sluiting inmiddels is geëffectueerd, eiser nog steeds procesbelang heeft. De rechtbank acht de stelling van eiser dat de aangetroffen middelen geen drugs maar wierook waren ongeloofwaardig. De burgemeester was bevoegd om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid softdrugs en de verzwarende omstandigheden zoals de aanwezigheid van wapens en munitie. De rechtbank concludeert dat de burgemeester zijn bevoegdheid in redelijkheid heeft kunnen gebruiken en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1162

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de burgemeester van de gemeente Koggenland, verweerder

(gemachtigden: mr. K.A. Gans, A.S. van Menen en mr. T. Sahar).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser betreffende het besluit van verweerder tot sluiting van zijn woning voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
Met het besluit van 27 juli 2021 heeft verweerder de sluiting van de woning bevolen.
Met het in beroep bestreden besluit van 21 januari 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder bevoegd was tot sluiting van de woning en, zo ja, of hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
1.2
De rechtbank beantwoordt de hiervoor vermelde vragen bevestigend en verklaart het beroep daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
1.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Feiten en omstandigheden

2.1
De politie heeft naar aanleiding van een landelijk onderzoek op 28 juni 2021 een inval gedaan in de toenmalige woning van eiser op het adres [adres] te [plaats] . Volgens de bestuurlijke rapportage van 12 juli 2021 zijn daarbij wapens, munitie, een kweektent, zeefzakken, 784,7 gram droge hennep, 203,8 gram natte hennep en een zak met 130 gram bladafval aangetroffen.
2.2
Op 27 juli 2021 heeft verweerder besloten tot sluiting van de woning van eiser voor de duur van drie maanden, op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verweerder heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat er een grote hoeveelheid softdrugs is aangetroffen en dat sprake is van verzwarende omstandigheden gezien de aanwezigheid van wapens en munitie en van aan drugshandel gerelateerde attributen.

Bestreden besluit

3. Met het bestreden besluit van 21 januari 2022 op het bezwaar is verweerder bij zijn primaire standpunt gebleven, met dien verstande dat hij is teruggekomen van de stelling dat de woning deel uitmaakt van het criminele netwerk, aangezien in de bestuurlijke rapportage enkel het vermoeden is uitgesproken dat eiser zich mogelijk in een crimineel netwerk begeeft. Dit neemt volgens verweerder niet weg dat gezien alle omstandigheden van het geval de sluiting evenredig is geweest.

Procesbelang

4.1
Verweerder betwist het procesbelang van eiser omdat de sluiting van de woning inmiddels is geëffectueerd. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser schade heeft geleden.
4.2
Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij schade heeft geleden doordat als gevolg van het sluitingsbevel hij zijn woning uit moest en zijn huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. Daarna is hij op de zwarte lijst van de woningcorporatie geplaatst waardoor hij tot op heden geen nieuwe woning kan huren. Hij heeft nu geen vast adres en slaapt bij zijn ouders als hij nergens anders terechtkan.
4.3
Belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep kan bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van het in beroep bestreden besluit. Voor het aannemen van belang op die grond is voldoende dat de gestelde schade tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt. [1] De rechtbank is van oordeel dat eiser de gestelde schade tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser ten tijde van de sluiting weliswaar gedetineerd was, maar dat de sluiting tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst heeft geleid, waarmee inbreuk is gemaakt op zijn woonrecht. Met een rechterlijk oordeel dat inhoudt dat de sluiting onrechtmatig is, kan eiser de rechtmatigheid van de ontbinding aanvechten en aanspraak maken op schadevergoeding wegens misgelopen woongenot. Daarom is de rechtbank van oordeel dat eiser belang heeft bij een rechterlijke toetsing van het bestreden besluit.

Bespreking beroepsgronden

Had eiser aanvullend gehoord moeten worden?
5.1
Eiser betoogt dat hij na de hoorzitting ten tijde van de bezwaarprocedure aanvullend had moeten worden gehoord met toepassing van artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht. Na de hoorzitting heeft hij namelijk een nieuw feit aangedragen dat volgens hem van aanmerkelijk belang was voor het nemen van de beslissing op bezwaar. Dit nieuwe feit bestond uit een kassabon en een verpakking van wierookstokjes met cannabisgeur. Dit heeft eiser overgelegd ter onderbouwing van zijn hierna verder te bespreken stelling dat er geen sprake was van softdrugs maar van wierook.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij in zijn verweerschrift voor de hoorzitting in de bezwaarfase de stelling van eiser dat er geen sprake zou zijn van softdrugs maar van wierook al uitvoerig heeft besproken en weerlegd. De na de hoorzitting overgelegde kassabon en verpakking leveren volgens verweerder geen nieuw feit op van dusdanig belang dat eiser daarover aanvullend gehoord had moeten worden.
5.3
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de kassabon en de verpakking geen nieuwe feiten van aanmerkelijk belang vormden, zodat eiser niet opnieuw gehoord hoefde te worden. Het standpunt van eiser dat er geen sprake zou zijn van softdrugs maar van wierook was op de hoorzitting al aan de orde gekomen. De naderhand ingediende kassabon en verpakking en de bijbehorende schriftelijke toelichting van eiser vormden een bevestiging van dat standpunt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Was verweerder bevoegd?
6.1
Eiser betwist dat verweerder bevoegd was om over te gaan tot sluiting van zijn woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Hij stelt namelijk dat er geen sprake was van softdrugs en dat hetgeen door de politie is aangetroffen wierook was. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij dit in vormpjes perst en er zo wierookpiramides van maakt. Hij vindt de geur van cannabis lekker en gebruikt daarom wierook met die geur. Hij stelt dat nu er geen sprake is van een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI), het niet is vast komen te staan dat er sprake was van hennep.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij mocht uitgaan van de bestuurlijke rapportage van de politie. Een rapport van het NFI is niet vereist, omdat in het bestuursrecht een andere bewijslast geldt dan in het strafrecht. Dat de aangetroffen middelen geen drugs maar wierook zouden zijn, is niet geloofwaardig. De samenstelling en vorm van wierookstokjes komen niet overeen met wat in de woning is aangetroffen. Verder is van belang dat in de woning drugsgerelateerde voorwerpen zijn aangetroffen, waarvoor eiser geen verklaring heeft gegeven, aldus verweerder.
6.3.1
De rechtbank overweegt het volgende. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op de bestuurlijke rapportage van de onderzoeksbevindingen van de politie. Deze is weliswaar niet op ambtseed of -belofte opgemaakt en heeft daardoor minder bewijskracht, maar dit brengt niet mee dat zij zonder betekenis is. [2] Bovendien wordt de bestuurlijke rapportage ondersteund door daarbij gevoegde foto’s van hetgeen de politie heeft aangetroffen. Gelet hierop, mocht verweerder aannemen dat softdrugs zijn aangetroffen. De stelling van eiser dat het aangetroffene geen drugs maar wierook betrof, is op zichzelf onvoldoende voor een ander oordeel. Dat eiser zijn stelling onderbouwt met het overleggen van een kassabon en een verpakking maakt dit niet anders. Die bon en verpakking betreffen, zoals eiser ter zitting heeft bevestigd, wierookstokjes, terwijl de door de politie aangetroffen middelen niet die vorm hebben. Het strookt bovendien niet met de toelichting van eiser ter zitting dat hij wierook in de vorm van piramides gebruikt. Daarnaast is van belang dat, volgens de bestuurlijke rapportage, aan hennepteelt en drugshandel te relateren attributen zijn aangetroffen, namelijk een kweektent en zeefzakken. De verklaring van eiser ter zitting dat hij de kweektent als kledingkast gebruikte, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Het ontbreken van een rapport van het NFI over wat in de woning is aangetroffen, is, anders dan in de strafrechtelijke jurisprudentie waarnaar eiser heeft verwezen, niet van belang. In het bestuursrecht geldt immers een andere bewijslast dan in het strafrecht, in die zin dat voldoende is dat de relevante feiten aannemelijk zijn gemaakt. [3]
6.3.2
De rechtbank overweegt verder dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing is bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Volgens vaste rechtspraak mag bij het aantreffen van meer dan 5 gram softdrugs in beginsel worden aangenomen dat de drugs niet of niet uitsluitend voor eigen gebruik zijn bestemd, maar mede of uitsluitend voor verkoop, aflevering of verstrekking. [4] Het is dan aan de rechthebbende op de woning om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
6.3.3
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester bevoegd was om op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen. Omdat meer dan 5 softdrugs is aangetroffen, mocht verweerder in beginsel aannemen dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd waren. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Behalve de hiervoor niet aannemelijk geachte stelling dat het om wierook zou gaan, heeft hij immers geen verklaring gegeven over de bestemming van de middelen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder zijn bevoegdheid in redelijkheid kunnen gebruiken?
7.1
Eiser betoogt dat verweerder zijn sluitingsbevoegdheid niet in redelijkheid heeft kunnen toepassen. Niet is vast komen te staan dat sprake was van handel in softdrugs en overlast voor de omgeving, terwijl de gevolgen van de sluiting voor hem heftig zijn. Hij heeft momenteel geen eigen woning meer. Hij heeft geen huurovereenkomst meer en zal ook niet snel een nieuwe kunnen sluiten omdat hij op de zwarte lijst is geplaatst. Ook stelt hij schade te hebben ondervonden door een grote poster met daarop de tekst ‘drugspand’ die op de woning is geplakt. Nu de sluiting onredelijk is, is er tevens sprake van schending van artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), zo stelt eiser.
7.2
Verweerder voert aan dat het beleid is dat bij eerste constatering van meer dan 5 gram softdrugs in een woning de woning voor de duur van drie maanden gesloten wordt. Bovendien is er in dit geval sprake van verzwarende omstandigheden. Daarbij neemt verweerder in aanmerking dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs veel groter was dan de hoeveelheid die volgens vaste rechtspraak voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Ook zijn er goederen aangetroffen waarvan het de politie bekend is dat ze worden gebruikt voor het telen van hennep. Zonder aanwijzing van het tegendeel mocht hij ervan uitgaan dat de aangetroffen softdrugs aanwezig waren om daar te worden verhandeld. Ook neemt hij hierbij in aanmerking dat de woning van eiser in een woonwijk is gelegen en dat er recent een andere woning in de buurt was gesloten vanwege een aangetroffen hennepkwekerij. Een andere verzwarende omstandigheid betreft het aantreffen van de wapens en munitie. Ook is sprake van verwijtbaarheid aan de zijde van eiser wat betreft het aangetroffene. Dit alles tezamen maakt volgens verweerder dat het algemeen belang van de sluiting prevaleert boven de gevolgen van de sluiting voor eiser, en dat hij zijn bevoegdheid in redelijkheid heeft kunnen gebruiken. Wat betreft de poster stelt verweerder zich op het standpunt dat het ophangen daarvan een feitelijke handeling is en daarom geen deel uitmaakt van het bestreden besluit. Dit neemt niet weg dat het aanbrengen van de poster wel onderdeel is van het beleid. De bedoeling van de poster is om mensen te informeren over de sluiting en om betrokkenen af te schrikken.
7.3.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn bevoegdheid in redelijkheid heeft kunnen gebruiken. Zo heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door verzwarende omstandigheden sprake is van een ernstig geval en dat daarom sluiting van de woning bij deze eerste constatering van een handelshoeveelheid softdrugs noodzakelijk was. Daarbij mocht verweerder van belang achten dat de aangetroffen handelshoeveelheid softdrugs vele malen groter is dan de maximumhoeveelheid voor eigen gebruik. Bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs in een woning mag worden aangenomen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zich al een belang bij sluiting oplevert. Deze aanname - en dus ook de noodzaak tot sluiting - wordt in dit geval versterkt door het aantreffen van aan hennepteelt en drugshandel te relateren attributen in de woning en door het aantreffen van wapens en munitie in de woning. Verweerder heeft verder van belang mogen achten dat de woning in een woonwijk is gelegen.
7.3.2
Wat de evenwichtigheid van de sluiting betreft, heeft verweerder van belang mogen achten dat niet is gebleken van verminderde verwijtbaarheid van eiser, aangezien eiser niet heeft betwist dat de aangetroffen middelen van hem zijn. De gevolgen van de sluiting voor eiser, waaronder de ontbinding van de huurovereenkomst en de plaatsing op de zwarte lijst, zijn mede daarom en gelet op de ernst van de aangetroffen situatie niet onevenredig. De burgemeester heeft daarbij van belang mogen achten dat eiser alleen in de woning woonde, zodat geen andere personen afhankelijk waren van de woning. Verder heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat eiser bij zijn ouders kon verblijven. Overigens heeft verweerder ter zitting verklaard dat eiser bij de woningcorporatie, een gemeentelijk woningbedrijf, een verzoek tot verwijdering van de zwarte lijst kan indienen. Verweerder heeft ter zitting toegezegd zich te willen inspannen om verwijdering te bewerkstelligen.
7.3.3
Het opplakken van de poster maakt de sluiting niet onevenwichtig. Anders dan verweerder in het verweerschrift heeft gesteld, ziet de rechtbank dit niet als een feitelijke handeling die losstaat van het sluitingsbevel, maar als een gevolg van het sluitingsbevel dat bij de belangenafweging in het kader van de evenredigheid moet worden meegewogen. Zoals verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht was het kenbaar maken van een sluiting door middel van het aanbrengen van een poster voorgeschreven in de vroegere beleidsregels van verweerder over de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. [5] Deze praktijk is niet voorgeschreven in de hier van toepassing zijnde beleidsregels, maar wordt als vaste gedragslijn, zoals verweerder heeft toegelicht, nog steeds gevoerd. Verweerder heeft geen reden gezien om in dit geval daarvan af te wijken en aldus heeft het opplakken van de poster wel meegewogen in de belangenafweging. Gezien de preventieve werking die van de poster uit kon gaan, acht de rechtbank het plaatsen daarvan niet onevenwichtig. [6]
7.3.4
Van strijd met artikel 8 van het EVRM is volgens de rechtbank geen sprake. De bevoegdheid van verweerder om de woning te sluiten, is neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet en dus bij wet voorzien. Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.3.1 tot en met 7.3.3 is overwogen, was de sluiting noodzakelijk en evenredig in verband met belangen genoemd in het tweede lid van artikel 8 van het EVRM, zoals de openbare veiligheid, het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Doorkruisingsleer
8.1
Tot slot betoogt eiser dat verweerder de woning niet had mogen sluiten omdat er sprake is van een cumulatie van hoedanigheden. De burgemeester heeft het besluit tot sluiting van de woning genomen, terwijl deze woning aan eiser werd verhuurd door de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Koggenland. Deze cumulatie van hoedanigheden is volgens eiser onrechtmatig omdat er daarmee een schending is van de doorkruisingsleer.
8.2
Aan de doorkruisingstoets komt men volgens verweerder in dit geval niet toe, omdat met het sluiten van de woning op basis van de Opiumwet niet hetzelfde doel kan worden bereikt als met het privaatrechtelijk ontbinden van de huurovereenkomst. Met de bevoegdheid op grond van de Opiumwet kan de woning tijdelijk worden gesloten, maar het beëindigen van de huurovereenkomst kan daarmee niet worden bewerkstelligd.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiser niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De doorkruisingsleer betreft de vraag in hoeverre de overheid privaatrechtelijke bevoegdheden mag gebruiken ter behartiging van belangen als zij ook publiekrechtelijke bevoegdheden heeft om die belangen te behartigen. In deze bestuursrechtelijke procedure staat echter niet de uitoefening van privaatrechtelijke bevoegdheden ter beoordeling. Verweerder heeft met het op artikel 13b van de Opiumwet gebaseerde sluitingsbevel een publiekrechtelijke bevoegdheid gebruikt en het is het gebruik van die bevoegdheid waartegen deze procedure is gericht.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de woning van eiser heeft mogen sluiten. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 8
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:9
Wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
Opiumwet
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
(…)
Lijst II
(…)
hennep elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep) waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden
(…)
Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Koggenland 2019
Artikel 6: Handhavingsrichtlijn
a. De duur van de sluiting is afhankelijk van de (aard en omvang) overtreding en van de vraag of het pand reeds eerder gesloten is geweest. Sluiting varieert hierdoor van drie maanden tot 36 maanden. De duur van de sluiting is bedoeld om een situatie te bereiken waarin de sluiting van het pand kan worden opgeheven.
b. De handhavingsrichtlijn sluit aan op de justitiële gedoogregels. Dit houdt in dat sluiting van het pand zal plaatsvinden bij overtreding van de genoemde hoeveelheden. Lijst I (Harddrugs): meer dan 0,5 gram of 5 milliliter. Lijst II (Softdrugs): meer dan 5 gram en bij meer dan 5 planten. Een overschrijding van de genoemde hoeveelheden wordt beschouwd als de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs.
(…)
d. In de onderstaande handhavingsmatrix wordt de sanctie per overtreding weergegeven. De zwaarte van de sanctie sluit aan bij de ernst van de overtreding. Bij herhaling van de overtreding wordt de sluitingstijd langer.
(…)
Woningen
1e constatering
2e constatering
3e constatering
Lijst I (Harddrugs)
6 maanden
12 maanden
24 maanden
Lijst II (Softdrugs)
3 maanden
6 maanden
12 maanden

(…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2526.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:324.
3.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 30 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:371, en 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2222.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362.
5.Artikel 4, onder a, van de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Koggenland 2018: “Naast het juridische besluit wordt op/aan het pand een poster geplaatst/bevestigd met daarop de melding “gesloten drugspand” of bevel sluiting in verband met de Opiumwet of woorden van die strekking.”
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4046.