Ter onderbouwing van het advies heeft de Raad het volgende aangegeven. Uitgangspunt is dat het recht op rust, stabiliteit en continuïteit leidend is voor een jong kind als [de minderjarige] . De man is tot heden niet of nauwelijks betrokken geweest in het leven van [de minderjarige] .
De moeder is angstig voor de man, zij vreest voor haar leven. De man dreigde eerder haar en [de minderjarige] iets aan te doen, haar familie wat aan te doen of [de minderjarige] naar het buitenland te ontvoeren. De moeder kan [de minderjarige] niet tegen de man beschermen op het moment dat hij daadwerkelijk in de buurt is. De moeder vond dat zij, totdat de man zich terugtrok uit de vorige procedure, de plicht had om contact tussen [de minderjarige] en de man mogelijk te maken. Zij heeft zich hiervoor ingespannen. Nu vindt moeder dat de man genoeg kansen heeft gehad. Dat de man zich eerder terugtrok vanwege een detentie is voor moeder eens temeer een bevestiging dat de man verkeerde keuzes maakte en onbetrouwbaar is. Moeder heeft geen vertrouwen in de man, noch in zijn mogelijkheden om te veranderen.
Het is de Raad opgevallen dat de man vooral vanuit zichzelf redeneert en spreekt wanneer hij stelt contact met [de minderjarige] te wensen en veel minder oog heeft voor wat dit voor [de minderjarige] betekent, welk belang zij heeft en wat het al dan niet hebben van contact betekent voor haar ontwikkeling. Het is belangrijk te benoemen dat de man eerder in de gelegenheid is gesteld om onder begeleiding zijn rol als vader op een adequate manier vorm te geven. De man heeft deze mogelijkheid onvoldoende aangegrepen, zonder zich te realiseren wat het effect hiervan op [de minderjarige] was. [de minderjarige] is destijds immers letterlijk meegenomen in de voorbereiding gericht op omgang met de man.
Met betrekking tot de erkenning heeft de Raad een dilemma. Enerzijds is het in [de minderjarige] ’s belang en is het ook haar recht te weten van wie ze afstamt en om in staat te worden gesteld een familieband met haar vader te verkrijgen. Daarbij ligt een taak voor de moeder om [de minderjarige] statusvoorlichting te geven. Anderzijds is de moeder het slachtoffer van huiselijk geweld door de man. Gelet op het Verdrag van Istanbul zijn overheden verplicht om geweld tegen vrouwen te voorkomen en te bestrijden. Nu erkenning meer is dan alleen het administratief vastleggen van de afstamming, maar ook rechten met zich meebrengt, zou erkenning voor moeder dusdanig belastend kunnen zijn dat het de ongestoorde verhouding met [de minderjarige] kan schaden. De Raad meent dat van de moeder niet gevergd kan worden dat zij verplicht zou zijn de man op de hoogte te stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige] .
Alles afwegende meent de Raad dat het belang van [de minderjarige] meebrengt dat zij (later) weet wie haar vader is en adviseert de Raad om erkenning door de man toe te staan. Daarnaast adviseert de Raad, op grond van artikel 1:377b, tweede lid, BW te bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft. Op die manier kan zowel tegemoetgekomen worden aan de belangen van [de minderjarige] om te weten van wie zij afstamt en anderzijds wordt er ook rekening gehouden met de belastbaarheid van de moeder. De moeder is dan namelijk niet verplicht om vader informatie te verstrekken over [de minderjarige] , hetgeen bij haar spanningen rondom de erkenning zal wegnemen.
De Raad acht een omgangsregeling niet in het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] is gelet op haar jonge leeftijd gebaat bij structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid. Daarbij komt dat zij gelet op haar leeftijd afhankelijk is van volwassenen om haar heen. Zij staat voor ontwikkelingstaken als functioneren op school, morele ontwikkeling begint zich te vormen, het aangaan van contacten met leeftijdsgenootjes en zij begint steeds meer beeld te krijgen van de wereld op haar heen. Het is belangrijk om passend bij haar aan te sluiten. De moeder ervaart nu te veel spanningen en zij kan die overbrengen op haar dochter.