ECLI:NL:RBNHO:2023:13472

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
C/15/325688 / FA RK 22-975
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming tot erkenning en omgangsregeling in een complexe familierechtelijke zaak met criminele achtergrond van de man

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 december 2023 het verzoek van de man om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn minderjarige kind afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de moeder, die een ongestoorde verhouding met het kind nastreeft, in gevaar komen door de erkenning. De man heeft een crimineel verleden, waaronder ernstige bedreigingen aan het adres van de moeder, die hierdoor in een kwetsbare positie verkeert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet in staat is om de emotionele en sociaalpsychologische ontwikkeling van het kind te waarborgen. De rechtbank volgde het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, die stelde dat de man het recht op omgang met het kind moet worden ontzegd. De rechtbank concludeerde dat de erkenning door de man zou leiden tot een voortdurende juridische strijd, wat schadelijk zou zijn voor het kind. Daarnaast werd het verzoek van de bijzondere curator om de informatieplicht van de moeder buiten toepassing te laten, afgewezen, omdat de man geen juridisch ouder is van het kind. De rechtbank benadrukte dat de moeder, die onder behandeling is voor PTSS, een stabiele opvoedingsomgeving moet kunnen bieden zonder de dreiging van de man.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/325688 / FA RK 22-975
beschikking van 28 december 2023 betreffende vervangende toestemming tot erkenning en omgangsregeling
in de zaak van:
[de man],
rechtens wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
feitelijk verblijvende in het [DJI] te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.C. Smit, kantoorhoudende te Utrecht,
--tegen--
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. Burgers, kantoorhoudende te Alkmaar.
Het minderjarige kind [de minderjarige] wordt vertegenwoordigd door de bijzondere curator [bijzondere curator] .

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 4 oktober 2022;
- het e-mail bericht van 7 maart 2023 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad);
- het rapport en advies van de Raad van 4 juli 2023, ingekomen op 7 juli 2023;
- de brief van de bijzondere curator, ingekomen op 10 juli 2023;
- de brieven van de moeder, ingekomen op 21 november 2023, op 4 december 2023 en op 11 december 2023;
- de brieven van de man, ingekomen op 5 december 2023 en op 8 december 2023 met bijlagen.
1.2.
De behandeling van de zaak is voortgezet op de zitting van 11 december 2023 in aanwezigheid van de man bijgestaan door mr. P.C. Smit, de moeder bijgestaan door mr. J.G. Burgers en de bijzondere curator, [bijzondere curator] . Voorts is verschenen [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] geboren de minderjarige [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [de minderjarige] .
2.2.
De rechtbank heeft in de beschikking van 4 oktober 2022:
a. de Raad verzocht ten aanzien van de erkenning en de omgangsregeling onderzoek te verrichten ter beantwoording van de in overweging 7.5. vermelde vragen en de rechtbank ter zake te adviseren;
b. de beslissing op de verzoeken van de man ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning en de omgangsregeling pro forma aangehouden tot en met 4 april 2023, in afwachting van het rapport en advies van de Raad;
c. de Raad verzocht om het raadsrapport uiterlijk 21 maart 2023 aan de rechtbank, partijen en de bijzondere curator beschikbaar te stellen;
d. partijen en de bijzondere curator verzocht zich uiterlijk op de pro forma datum uit te laten over het raadsrapport en het verdere verloop van de procedure.

3.Verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank neemt hier over hetgeen is opgenomen in de beschikking van 4 oktober 2022.
3.2.
Aan de orde is nog het verzoek van de man:
- hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige] ;
- te bepalen dat er een omgangsregeling zal zijn, waarbij gewerkt zal worden met professionele hulpverlening naar een regeling waarbij [de minderjarige] bij hem zal zijn gedurende een weekend per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot zondag 18.00 uur, alsmede de helft van de erkende feestdagen en schoolvakanties, in overleg nader in te vullen.
3.3.
De Raad heeft in het rapport van 4 juli 2023 geadviseerd:
a. het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor erkenning van [de minderjarige] toe te wijzen;
b. om de man het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen, omdat de man thans kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang.
3.4.
Ter onderbouwing van het advies heeft de Raad het volgende aangegeven. Uitgangspunt is dat het recht op rust, stabiliteit en continuïteit leidend is voor een jong kind als [de minderjarige] . De man is tot heden niet of nauwelijks betrokken geweest in het leven van [de minderjarige] .
De moeder is angstig voor de man, zij vreest voor haar leven. De man dreigde eerder haar en [de minderjarige] iets aan te doen, haar familie wat aan te doen of [de minderjarige] naar het buitenland te ontvoeren. De moeder kan [de minderjarige] niet tegen de man beschermen op het moment dat hij daadwerkelijk in de buurt is. De moeder vond dat zij, totdat de man zich terugtrok uit de vorige procedure, de plicht had om contact tussen [de minderjarige] en de man mogelijk te maken. Zij heeft zich hiervoor ingespannen. Nu vindt moeder dat de man genoeg kansen heeft gehad. Dat de man zich eerder terugtrok vanwege een detentie is voor moeder eens temeer een bevestiging dat de man verkeerde keuzes maakte en onbetrouwbaar is. Moeder heeft geen vertrouwen in de man, noch in zijn mogelijkheden om te veranderen.
Het is de Raad opgevallen dat de man vooral vanuit zichzelf redeneert en spreekt wanneer hij stelt contact met [de minderjarige] te wensen en veel minder oog heeft voor wat dit voor [de minderjarige] betekent, welk belang zij heeft en wat het al dan niet hebben van contact betekent voor haar ontwikkeling. Het is belangrijk te benoemen dat de man eerder in de gelegenheid is gesteld om onder begeleiding zijn rol als vader op een adequate manier vorm te geven. De man heeft deze mogelijkheid onvoldoende aangegrepen, zonder zich te realiseren wat het effect hiervan op [de minderjarige] was. [de minderjarige] is destijds immers letterlijk meegenomen in de voorbereiding gericht op omgang met de man.
Met betrekking tot de erkenning heeft de Raad een dilemma. Enerzijds is het in [de minderjarige] ’s belang en is het ook haar recht te weten van wie ze afstamt en om in staat te worden gesteld een familieband met haar vader te verkrijgen. Daarbij ligt een taak voor de moeder om [de minderjarige] statusvoorlichting te geven. Anderzijds is de moeder het slachtoffer van huiselijk geweld door de man. Gelet op het Verdrag van Istanbul zijn overheden verplicht om geweld tegen vrouwen te voorkomen en te bestrijden. Nu erkenning meer is dan alleen het administratief vastleggen van de afstamming, maar ook rechten met zich meebrengt, zou erkenning voor moeder dusdanig belastend kunnen zijn dat het de ongestoorde verhouding met [de minderjarige] kan schaden. De Raad meent dat van de moeder niet gevergd kan worden dat zij verplicht zou zijn de man op de hoogte te stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige] .
Alles afwegende meent de Raad dat het belang van [de minderjarige] meebrengt dat zij (later) weet wie haar vader is en adviseert de Raad om erkenning door de man toe te staan. Daarnaast adviseert de Raad, op grond van artikel 1:377b, tweede lid, BW te bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft. Op die manier kan zowel tegemoetgekomen worden aan de belangen van [de minderjarige] om te weten van wie zij afstamt en anderzijds wordt er ook rekening gehouden met de belastbaarheid van de moeder. De moeder is dan namelijk niet verplicht om vader informatie te verstrekken over [de minderjarige] , hetgeen bij haar spanningen rondom de erkenning zal wegnemen.
De Raad acht een omgangsregeling niet in het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] is gelet op haar jonge leeftijd gebaat bij structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid. Daarbij komt dat zij gelet op haar leeftijd afhankelijk is van volwassenen om haar heen. Zij staat voor ontwikkelingstaken als functioneren op school, morele ontwikkeling begint zich te vormen, het aangaan van contacten met leeftijdsgenootjes en zij begint steeds meer beeld te krijgen van de wereld op haar heen. Het is belangrijk om passend bij haar aan te sluiten. De moeder ervaart nu te veel spanningen en zij kan die overbrengen op haar dochter.
vervangende toestemming tot erkenning
3.5.
De rechtbank heeft in de beschikking van 4 oktober 2022 als vaststaand aangenomen dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] . Verder wordt als volgt overwogen.
3.6.
De bijzondere curator heeft bij brief van 10 juli 2023 aangegeven zich aan te sluiten bij het advies van de Raad over de erkenning.
3.7.
Bij een verzoek tot vervangende toestemming is uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Dit is slechts anders als de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind worden geschaad of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt (artikel 1:204, derde lid, BW).
3.8.
Voormelde bepaling is door de Hoge Raad van oudsher aldus uitgelegd dat het in de procedure tot verkrijging van vervangende toestemming aankomt op een afweging van de belangen van de betrokkenen. De wetgever heeft met het scheppen van de wettelijke mogelijkheid van vervangende toestemming beoogd bij afstamming meer aansluiting te zoeken bij de biologische werkelijkheid. Met inachtneming hiervan kan volgens de Hoge Raad niet worden aanvaard dat reeds het enkele feit dat het kind (enige) weerslag ondervindt van de inbreuk die de erkenning maakt op het tussen hem en de moeder bestaande family life, schade aan zijn belangen als bedoeld in artikel 1:204, derde lid, BW oplevert. Van dergelijke schade is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning door de verwekker voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Bij de afweging van belangen dient in aanmerking te worden genomen dat het bij dergelijke reële risico’s noodzakelijkerwijs gaat om een verwachting omtrent toekomstige feiten, alsmede dat de na verkregen toestemming gedane erkenning onomkeerbaar is. Zijn de verhoudingen tussen de verwekker die wil erkennen en de moeder slecht en wordt de erkenning gebruikt om een doorbraak in de verhoudingen te forceren, dan kunnen de belangen van het kind of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met haar kind zwaarder wegen dan die van de aspirant-erkenner (ECLI:NL:PHR:2015:2343, r.o. 2.4 en 2.5; gevolgd in ECLI:NL:HR:2016:291).
3.9.
Met inachtneming van voormelde maatstaf van de Hoge Raad gaat de rechtbank uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden. De man is bij onherroepelijk vonnis van het Gerechtshof Amsterdam van 18 september 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:3388) veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden voor verboden wapenbezit, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, en opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen. De bedreiging heeft zich gericht tegen de moeder, waarbij de man de moeder meermalen de woorden heeft toegevoegd: “Ik vermoord jou en jouw kind”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking. Daarnaast is gebleken dat de moeder in 2020 een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven van € 2.500,-- heeft gekregen vanwege stalking/belaging door de man gedurende een periode van ongeveer vier maanden vanaf januari 2018 tot en met april 2018. De man heeft een crimineel verleden met forse veroordelingen, waaronder geweldsmisdrijven en een woningoverval met bedreiging. De man is onder meer bij onherroepelijke uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland van 20 februari 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden met aftrek van het voorarrest.
3.10.
De moeder bevindt zich in een kwetsbare positie vanwege grote angst voor de man. Als gevolg van langdurige fysieke en emotionele mishandeling door de man heeft de moeder PTTS opgelopen. Daarvoor krijgt de moeder thans EMDR-therapie. Zij heeft tot het moment dat de man zich uit de vorige procedure tot vervangende toestemming tot erkenning in 2018/2019 heeft teruggetrokken, de man de gelegenheid geboden om zijn rol als vader in te vullen. Maar dat is steeds niet van de grond gekomen omdat de man zich onvoorspelbaar en onbetrouwbaar heeft opgesteld. De moeder heeft vier jaar ondergedoken gezeten met [de minderjarige] en zij heeft een lange periode een Awareknop gehad. Voor de rechtbank was ter zitting waarneembaar dat de aanwezigheid van de man de moeder zeer veel spanning bezorgde. Als gevolg van een mogelijke erkenning door de man dient de moeder rekening te houden met mogelijke aanspraken die uit het juridisch ouderschap van de man voortvloeien. De moeder zal zich staande moeten houden om er voor [de minderjarige] te kunnen zijn. Zij vreest dat zij opnieuw zal terugvallen in haar psychische noodtoestand als de man haar niet met rust laat. De man lijkt hiervan geen besef te hebben en heeft geen blijk gegeven dat hij bereid is om aan zichzelf te werken.
3.11.
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat [de minderjarige] langdurig in voor haar ongunstige en onveilige omstandigheden is opgegroeid. De man verkeerde al tijdens de relatie met de moeder in het criminele circuit. De man heeft zich na verbreking van de relatie dwingend en bedreigend jegens de moeder gedragen. Vanwege de door de gedragingen van de man bij de moeder teweeggebrachte overbelasting, angst en spanning, zal de moeder naar verwachting van de rechtbank ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komen te verkeren dat zij niet in staat is [de minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te geven dat zij nodig heeft. De mogelijkheid dat de man na een erkenning van [de minderjarige] verdere invloed op het gezin van de moeder en [de minderjarige] zal kunnen uitoefenen, draagt aan de angst en spanning van de moeder nog bij. Dergelijke spanningen zijn schadelijk voor [de minderjarige] . Als jong kind, met de hiervoor geschetste gezinsgeschiedenis, heeft [de minderjarige] juist extra behoefte aan rust en een opvoedomgeving waarin niet over haar gestreden wordt. Als de man vervangende toestemming voor erkenning wordt verleend, is naar het oordeel van de rechtbank het risico op een voortdurende juridische strijd tussen de man en de moeder reëel. Dergelijke juridische procedures staan eraan in de weg dat de moeder het verleden kan verwerken, haar draagkracht kan vergroten en er voor [de minderjarige] kan zijn (ECLI:NL:GHAMS:2022:3153). Gelet hierop en op hetgeen is overwogen in r.o. 3.9. en 3.10. zullen naar het oordeel van de rechtbank met het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning onder de huidige omstandigheden de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] worden geschaad en zal een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] in het gedrang komen.
3.12.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de hierboven onder rechtsoverweging 3.8. vermelde belangenafweging, in het nadeel van de man dient uit te vallen. Hierbij weegt voor de rechtbank in het nadeel van de man mee dat uit het rapport van de Raad blijkt dat de man - mogelijk (mede) als gevolg van niet-aangeboren hersenletsel - weinig in staat is om te reflecteren op zichzelf en zijn handelen en wat dit voor [de minderjarige] en de moeder betekent; hij vindt dat het verleden is geweest en niet zou moeten meewegen. De rechtbank is van oordeel dat het belang van [de minderjarige] bij een zo stabiel mogelijke opvoedomgeving bij de moeder, die er gedurende het hele leven van [de minderjarige] voor haar is geweest, voor dient te gaan.
Dit betekent dat de rechtbank het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] zal afwijzen.
3.13.
Tenslotte overweegt de rechtbank in dit kader dat de moeder ter zitting heeft aangegeven dat zij [de minderjarige] te zijner tijd statusvoorlichting zal moeten geven en dat zij hiervoor reeds een foto van de man in haar bezit heeft. De moeder heeft toegezegd daarvoor hulp te zullen inschakelen voor zover zij dat op dat moment nodig heeft.
omgangsregeling
3.14.
De Raad heeft geadviseerd om de man het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen. De rechtbank volgt dit advies van de Raad en overweegt daartoe het volgende. De man redeneert vooral vanuit zichzelf en heeft veel minder oog voor wat dit voor [de minderjarige] betekent, welk belang zij heeft en wat het al dan niet hebben van contact betekent voor haar ontwikkeling. Ook het reflecteren op zijn eigen gedrag en wat er nodig is om tot beter overleg met moeder te komen is lastig voor de man. De man is eerder in de gelegenheid gesteld om onder begeleiding zijn rol als vader op een adequate manier vorm te geven. Hij heeft deze mogelijkheid onvoldoende aangegrepen zonder zich te realiseren wat het effect hiervan op [de minderjarige] was. Met inachtneming van de gevolgen voor de moeder van de hierboven vermelde gedragingen van de man, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de moeder weerbaarder moet worden alvorens er een mogelijkheid tot omgang is. Het belang van [de minderjarige] brengt mee dat ook de man, zoals beschreven in het rapport van de Raad, eerst aan zichzelf dient te gaan werken om voorspelbaar en betrouwbaar te worden voordat er tot omgang zou kunnen worden overgegaan. Daarbij kan de vader hulp krijgen van de reclassering, waarbij het niet-aangeboren hersenletsel van de man echter een complicerende factor kan zijn.
3.15.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling dient te worden afgewezen en dat de man het recht op omgang met [de minderjarige] moet worden ontzegd. Vaststelling van een omgangsregeling is op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] , nu de moeder daardoor te veel spanningen ervaart en die kan overbrengen op [de minderjarige] . Daarnaast acht de rechtbank de man thans kennelijk niet in staat tot omgang.
informatieplicht van de moeder
3.16.
Ter zitting heeft de bijzondere curator namens [de minderjarige] , overeenkomstig het advies van de Raad, op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 1:377b BW, verzocht te bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
3.17.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 1:377b, eerste lid, BW bepaalt: ‘De ouder die met het gezag is belast, is gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen’.
3.18.
De rechtbank stelt vast dat de man geen juridisch ouder van [de minderjarige] is (geworden), nu het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] te verlenen, wordt afgewezen. Nu de man geen juridisch ouder is van [de minderjarige] ontbreekt een wettelijke grondslag voor het verzoek van de bijzondere curator. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.

4.Beslissing:

De rechtbank:
4.1.
wijst af de verzoeken van de man:
- om hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van de minderjarige: [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] ;
- om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] en ontzegt de man het recht op omgang met [de minderjarige] ;
4.2.
wijst af het hierboven onder 3.16. weergegeven verzoek van de bijzondere curator.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.