Wat vindt de rechtbank
8. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser op 1 januari 2020 geen recht had op een Ziektewetuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt is voor het verrichten van zijn arbeid in de zin van de Ziektewet. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
Medische grondslag van het bestreden besluit
9. Volgens artikel 19, eerste lid, van de Ziektewet heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
10. Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht. Tussen partijen is niet in geschil dat als ‘zijn arbeid’ in dit verband moet worden aangemerkt het werk dat eiser heeft verricht als teammanager bij Coöperatie [bedrijf] .
11. De rechtbank vindt dat het onderzoek van de verzekeringsarts B&B voldoende zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft het dossier bestudeerd en heeft eiser gesproken en onderzocht tijdens een spreekuur. Hij heeft de medische informatie die in het dossier aanwezig is, te weten: een brief van de internist van het Vermoeidheidscentrum van 2 september 2009, een brief van de psycholoog van 25 september 2009, een brief van de neuroloog van 13 oktober 2021 en een brief van de internist van 21 december 2021, meegewogen in zijn beoordeling. De verzekeringsarts B&B heeft in het aanvullende rapport van 20 februari 2023 nog toegelicht dat relevante informatie uit het huisartsjournaal is toegevoegd aan het verslag van de hoorzitting in zijn rapport van 24 juni 2022.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser zich met terugwerkende kracht heeft ziekgemeld per 1 januari 2020. De gevolgen van de omstandigheid dat de medische situatie van eiser per 1 januari 2020 door de late melding (in februari 2022) achteraf niet volledig te reconstrueren of te bewijzen is, komen voor het risico van eiser. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en zal dat uitleggen.
13. Anders dan eiser stelt, zijn de brieven van de huisarts en internisten kenbaar meegewogen door de verzekeringsarts B&B. In het rapport van de verzekeringsarts B&B komen de vermoeidheidsklachten van eiser door de jaren heen duidelijk naar voren. De arts B&Bheeft in het rapport van 11 oktober 2023 toegelicht dat de diagnose van somatische symptoomstoornis is gehanteerd in verband met de transparantie van de oordeelsvorming. Dat de verzekeringsarts B&B in het kader van de oordeelsvorming een andere diagnose heeft gehanteerd, is voor de rechtbank geen reden om aan te nemen dat er aspecten van de medische situatie van eiser zijn gemist.
14. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B duidelijk en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom eiser per 1 januari 2020 niet arbeidsongeschikt was voor zijn arbeid. De verzekeringsarts B&B heeft toegelicht dat de ziekmelding voortkomt uit klachten aan de extremiteiten. Polyneuropathie is uitgesloten. De klachten zijn volgens de verzekeringsarts B&B niet reproduceerbaar, gelet op de negatieve onderzoeksbevindingen van de neuroloog. De moeheidsklachten, waar eiser 20 jaar mee heeft gefunctioneerd zijn evenmin toetsbaar op toename. Daarmee is er geen medische grond voor de acceptatie van de ziekmelding per 1 januari 2020.
15. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser al jaren vermoeidheidsklachten ervaart. Met deze klachten heeft eiser een ruime periode gewerkt. De vraag is daarom of het aannemelijk is dat zijn klachten rond 1 januari 2020 zijn toegenomen, waardoor eiser niet meer in staat zou zijn om zijn eigen arbeid te verrichten. Ten aanzien van de door eiser aangevoerde longembolie heeft de verzekeringsarts B&B overwogen dat een trigger voor ernstigere moeheid op basis van objectieve criteria niet kan worden beargumenteerd. De rechtbank merkt op dat in de informatie van de internist van 21 december 2021 wordt aangegeven dat eiser in februari 2020 de longembolie heeft gehad en dat in het journaal van de SEH-arts staat aangegeven dat eiser zich op 15 januari 2020 heeft gemeld in verband met verdenking van een longembolie. De rechtbank kan eiser niet zonder meer volgen in zijn standpunt dat de longembolie per 1 januari 2020 zou hebben gezorgd voor een toename van klachten. Er ontbreekt objectieve onderbouwing waaruit blijkt dat hier in het geval van eiser sprake van is. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat in het bericht van 26 september 2023 van de Vermoeidheidskliniek vermeld staat dat ME/CVS klachten kunnen verergeren ná een live event en een longembolie. Verder bevat deze brief hoofdzakelijk algemene informatie over ME/CVS, niet toegespitst op de situatie van eiser. De vermelding dat eiser in oktober 2022 en maart 2023 weer bij een internist is geweest en dat opnieuw de diagnose ME/CVS is gesteld, leidt voor de rechtbank niet tot twijfel aan de beoordeling van de verzekeringsarts B&B. De gegevens uit deze bezoeken kunnen niet zonder meer vertaald worden naar de situatie op 1 januari 2020.
16. Namens eiser is ter zitting het bewijsaanbod herhaald om met gegevens van de ex-werkgevers aan te tonen dat eiser met zijn klachten sinds 1988 nooit fulltime heeft gewerkt. Het UWV heeft in reactie hierop aangegeven geen behoefte te hebben aan een dergelijke cijfermatige onderbouwing, omdat het UWV beschikt over voldoende medische informatie. De medische beoordeling van de objectieve gegevens in het dossier is wat het UWV betreft zorgvuldig geweest. Of eiser langere tijd fulltime heeft gewerkt vind het UWV dan ook niet relevant. De rechtbank volgt het UWV in die beoordeling. De verzekeringsgeneeskundige beoordeling van eisers gezondheid per 1 januari 2020 ligt in deze zaak voor. Gegevens over daadwerkelijk gewerkte uren kunnen daarom redelijkerwijs niet bijdragen aan de beantwoording van de rechtsvraag. Bovendien had eiser deze gegevens al in een veel eerder stadium kunnen inbrengen als hij dat had gewild. De zaak in deze fase van het geschil aanhouden om bewijsstukken in te dienen ligt daarom niet in de rede.
17. In de door eiser aangehaalde uitspraak van de rechtbank Den Haag ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank is niet gebleken dat de medische situatie van de betrokkene in deze uitspraak volledig overeenkomt met de medische situatie van eiser. Voor wat betreft de uitspraak van de rechtbank Rotterdam merkt de rechtbank op dat uit deze uitspraak volgt dat er geen urenbeperking wordt aangenomen in verband met de ME/CVS-klachten van betrokkene, maar in verband met hoofdpijnklachten en tinnitus. Deze uitspraak kan dan ook niet als onderbouwing dienen voor het standpunt van eiser.
18. In wat eiser heeft aangevoerd aangaande de prognose van ME/CVS ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de medische beoordeling per 1 januari 2020. De prognose is relevant in het kader van duurzaamheid van de beperkingen bij een IVA-claim op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen. Dit is in de zaak van eiser niet aan de orde.
19. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling in strijd is met wet- en regelgeving of het verzekeringsgeneeskundige beoordelingskader. De verzekeringsarts B&B heeft de vermoeidheidsklachten van eiser meegewogen. Waar het in het geval van eiser om gaat is of het aannemelijk is dat deze klachten, die al lang bestaan, rond 1 januari 2020 zijn toegenomen waardoor hij niet langer zijn arbeid kan verrichten. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat de verzekeringsarts B&B voldoende heeft gemotiveerd waarom dit niet aannemelijk is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals eiser heeft verzocht.