ECLI:NL:RBNHO:2023:13389

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
HAA 22/4042
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Ziektewetuitkering wegens niet arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2020

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 december 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J. Meijer, en het UWV, vertegenwoordigd door mr. L.A. Vromans. Eiser had een aanvraag ingediend voor een Ziektewetuitkering met terugwerkende kracht per 1 januari 2020, maar het UWV weigerde deze aanvraag. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser op de genoemde datum niet arbeidsongeschikt was voor zijn werk als teammanager bij Coöperatie [bedrijf]. Eiser heeft zich ziekgemeld per 1 januari 2020, maar het UWV heeft deze ziekmelding afgewezen op basis van een medisch onderzoek door een verzekeringsarts B&B. Eiser betwist de zorgvuldigheid van dit onderzoek en stelt dat zijn klachten van ME/CVS niet goed zijn meegewogen. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geweigerd om eiser een Ziektewetuitkering toe te kennen, omdat er onvoldoende bewijs is dat eiser op 1 januari 2020 arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts B&B voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische beoordeling niet in strijd is met wet- en regelgeving. Eiser krijgt geen gelijk en zijn beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4042

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Meijer),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder

(gemachtigde: mr. L.A. Vromans).

Inleiding

Met het besluit van 5 april 2022 heeft het UWV eiser medegedeeld dat zijn ziekmelding met terugwerkende kracht per 1 januari 2020 niet leidt tot toekenning van een Ziektewetuitkering.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 28 juni 2022.
Het UWV heeft op het beroep en op vragen van de rechtbank gereageerd met een verweerschrift en rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) en arts bezwaar en beroep (arts B&B).
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als teammanager voor 36 uur per week bij Coöperatie [bedrijf] . Dit dienstverband is op 31 augustus 2019 geëindigd. Eiser had vervolgens recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) die aan hem in de periode van januari 2020 tot en met september 2020 is uitbetaald. In deze periode heeft hij zich niet ziekgemeld. Het UWV heeft eisers WW-uitkering vanaf 1 oktober 2020 beëindigd omdat zijn recht op WW-uitkering niet langer kon worden vastgesteld.
2. Eiser heeft op 30 januari 2022 een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij sinds 1 januari 2020 voor het eerst niet kon werken door ziekte. Het UWV heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat eiser zich niet ziekgemeld heeft medio januari 2020 en hij ook geen WW-uitkering meer ontvangt sinds oktober 2020.
3. Eiser heeft bij het UVW aangegeven dat hij vanaf 1 februari 2022 ziek is. Het UWV heeft eiser geen Ziektewetuitkering toegekend, omdat hij vanaf een week voorafgaand aan de eerste ziektedag geen WW-uitkering ontving. Daarom is eiser niet meer verzekerd vanuit de WW..
4. Eiser heeft zich vervolgens ziekgemeld per 1 januari 2020. Het UWV heeft na medisch onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

5. Het UWV vindt dat eiser op 1 januari 2020 niet arbeidsongeschikt is voor het verrichten van zijn arbeid in de zin van de Ziektewet en heeft daarom geweigerd om aan eiser een Ziektewetuitkering toe te kennen.
6. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van
24 juni 2022.

Wat vindt eiser

7. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij vindt dat het onderzoek van de verzekeringsarts B&B onzorgvuldig is geweest. De brieven van de huisarts en internisten zijn niet meegewogen. De verzekeringsarts B&B is uitgegaan van een onjuiste diagnose, namelijk een somatische symptoomstoornis, terwijl eiser ME/CVS heeft. Uit de medische informatie in het dossier volgt deze diagnose. Eiser heeft ook aanvullende informatie ingebracht van de Vermoeidheidskliniek. De verzekeringsarts B&B heeft ook niet gemotiveerd waarom hij uitgaat van een somatische symptoomstoornis. Volgens eiser zijn de klachten van ME/CVS over de jaren verergerd. Vervolgens heeft een longembolie in januari 2020 een zeer negatieve impact op zijn klachten gehad. Hierdoor heeft eiser zich ziekgemeld. Het UWV heeft geen rekening gehouden met de toename van de ME/CVS-klachten door de longembolie. Eiser stelt dat hij op 1 januari 2020 niet in staat zou zijn geweest om zijn eigen werk, teammanager voor 36 uur per week, uit te voeren. Bij eiser is sprake van ernstige ME/CVS. Mensen met deze vorm van ME/CVS zijn aanzienlijk beperkt in de gezondheidsbeleving en komen slechts tot minimale activiteiten. Uit de jurisprudentie [1] volgt dat er bij ME/CVS vaak een urenbeperking wordt aangenomen. Eiser verzoekt de rechtbank om een deskundige te benoemen, omdat het medische onderzoek onzorgvuldig is geweest en er volgens hem sprake is van gerede twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Ter zitting heeft eiser aangeboden om een overzicht aan te leveren van zijn arbeidshistorie, waaruit zou volgen dat eiser sinds 1988 nooit langer dan een jaar af en toe 36 uur per week heeft gewerkt.

Wat vindt de rechtbank

8. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser op 1 januari 2020 geen recht had op een Ziektewetuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt is voor het verrichten van zijn arbeid in de zin van de Ziektewet. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
Medische grondslag van het bestreden besluit
9. Volgens artikel 19, eerste lid, van de Ziektewet heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
10. Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht. Tussen partijen is niet in geschil dat als ‘zijn arbeid’ in dit verband moet worden aangemerkt het werk dat eiser heeft verricht als teammanager bij Coöperatie [bedrijf] .
Het onderzoek
11. De rechtbank vindt dat het onderzoek van de verzekeringsarts B&B voldoende zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft het dossier bestudeerd en heeft eiser gesproken en onderzocht tijdens een spreekuur. Hij heeft de medische informatie die in het dossier aanwezig is, te weten: een brief van de internist van het Vermoeidheidscentrum van 2 september 2009, een brief van de psycholoog van 25 september 2009, een brief van de neuroloog van 13 oktober 2021 en een brief van de internist van 21 december 2021, meegewogen in zijn beoordeling. De verzekeringsarts B&B heeft in het aanvullende rapport van 20 februari 2023 nog toegelicht dat relevante informatie uit het huisartsjournaal is toegevoegd aan het verslag van de hoorzitting in zijn rapport van 24 juni 2022.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser zich met terugwerkende kracht heeft ziekgemeld per 1 januari 2020. De gevolgen van de omstandigheid dat de medische situatie van eiser per 1 januari 2020 door de late melding (in februari 2022) achteraf niet volledig te reconstrueren of te bewijzen is, komen voor het risico van eiser. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en zal dat uitleggen.
13. Anders dan eiser stelt, zijn de brieven van de huisarts en internisten kenbaar meegewogen door de verzekeringsarts B&B. In het rapport van de verzekeringsarts B&B komen de vermoeidheidsklachten van eiser door de jaren heen duidelijk naar voren. De arts B&B [2] heeft in het rapport van 11 oktober 2023 toegelicht dat de diagnose van somatische symptoomstoornis is gehanteerd in verband met de transparantie van de oordeelsvorming. Dat de verzekeringsarts B&B in het kader van de oordeelsvorming een andere diagnose heeft gehanteerd, is voor de rechtbank geen reden om aan te nemen dat er aspecten van de medische situatie van eiser zijn gemist.
De medische beoordeling
14. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B duidelijk en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom eiser per 1 januari 2020 niet arbeidsongeschikt was voor zijn arbeid. De verzekeringsarts B&B heeft toegelicht dat de ziekmelding voortkomt uit klachten aan de extremiteiten. Polyneuropathie is uitgesloten. De klachten zijn volgens de verzekeringsarts B&B niet reproduceerbaar, gelet op de negatieve onderzoeksbevindingen van de neuroloog. De moeheidsklachten, waar eiser 20 jaar mee heeft gefunctioneerd zijn evenmin toetsbaar op toename. Daarmee is er geen medische grond voor de acceptatie van de ziekmelding per 1 januari 2020.
15. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser al jaren vermoeidheidsklachten ervaart. Met deze klachten heeft eiser een ruime periode gewerkt. De vraag is daarom of het aannemelijk is dat zijn klachten rond 1 januari 2020 zijn toegenomen, waardoor eiser niet meer in staat zou zijn om zijn eigen arbeid te verrichten. Ten aanzien van de door eiser aangevoerde longembolie heeft de verzekeringsarts B&B overwogen dat een trigger voor ernstigere moeheid op basis van objectieve criteria niet kan worden beargumenteerd. De rechtbank merkt op dat in de informatie van de internist van 21 december 2021 wordt aangegeven dat eiser in februari 2020 de longembolie heeft gehad en dat in het journaal van de SEH-arts staat aangegeven dat eiser zich op 15 januari 2020 heeft gemeld in verband met verdenking van een longembolie. De rechtbank kan eiser niet zonder meer volgen in zijn standpunt dat de longembolie per 1 januari 2020 zou hebben gezorgd voor een toename van klachten. Er ontbreekt objectieve onderbouwing waaruit blijkt dat hier in het geval van eiser sprake van is. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat in het bericht van 26 september 2023 van de Vermoeidheidskliniek vermeld staat dat ME/CVS klachten kunnen verergeren ná een live event en een longembolie. Verder bevat deze brief hoofdzakelijk algemene informatie over ME/CVS, niet toegespitst op de situatie van eiser. De vermelding dat eiser in oktober 2022 en maart 2023 weer bij een internist is geweest en dat opnieuw de diagnose ME/CVS is gesteld, leidt voor de rechtbank niet tot twijfel aan de beoordeling van de verzekeringsarts B&B. De gegevens uit deze bezoeken kunnen niet zonder meer vertaald worden naar de situatie op 1 januari 2020.
16. Namens eiser is ter zitting het bewijsaanbod herhaald om met gegevens van de ex-werkgevers aan te tonen dat eiser met zijn klachten sinds 1988 nooit fulltime heeft gewerkt. Het UWV heeft in reactie hierop aangegeven geen behoefte te hebben aan een dergelijke cijfermatige onderbouwing, omdat het UWV beschikt over voldoende medische informatie. De medische beoordeling van de objectieve gegevens in het dossier is wat het UWV betreft zorgvuldig geweest. Of eiser langere tijd fulltime heeft gewerkt vind het UWV dan ook niet relevant. De rechtbank volgt het UWV in die beoordeling. De verzekeringsgeneeskundige beoordeling van eisers gezondheid per 1 januari 2020 ligt in deze zaak voor. Gegevens over daadwerkelijk gewerkte uren kunnen daarom redelijkerwijs niet bijdragen aan de beantwoording van de rechtsvraag. Bovendien had eiser deze gegevens al in een veel eerder stadium kunnen inbrengen als hij dat had gewild. De zaak in deze fase van het geschil aanhouden om bewijsstukken in te dienen ligt daarom niet in de rede.
17. In de door eiser aangehaalde uitspraak van de rechtbank Den Haag ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank is niet gebleken dat de medische situatie van de betrokkene in deze uitspraak volledig overeenkomt met de medische situatie van eiser. Voor wat betreft de uitspraak van de rechtbank Rotterdam merkt de rechtbank op dat uit deze uitspraak volgt dat er geen urenbeperking wordt aangenomen in verband met de ME/CVS-klachten van betrokkene, maar in verband met hoofdpijnklachten en tinnitus. Deze uitspraak kan dan ook niet als onderbouwing dienen voor het standpunt van eiser.
18. In wat eiser heeft aangevoerd aangaande de prognose van ME/CVS ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de medische beoordeling per 1 januari 2020. De prognose is relevant in het kader van duurzaamheid van de beperkingen bij een IVA [3] -claim op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen. Dit is in de zaak van eiser niet aan de orde.
19. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling in strijd is met wet- en regelgeving of het verzekeringsgeneeskundige beoordelingskader. De verzekeringsarts B&B heeft de vermoeidheidsklachten van eiser meegewogen. Waar het in het geval van eiser om gaat is of het aannemelijk is dat deze klachten, die al lang bestaan, rond 1 januari 2020 zijn toegenomen waardoor hij niet langer zijn arbeid kan verrichten. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat de verzekeringsarts B&B voldoende heeft gemotiveerd waarom dit niet aannemelijk is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals eiser heeft verzocht.

Conclusie en gevolgen

20. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser een Ziektewetuitkering toe te kennen, omdat eiser per 1 januari 2020 niet arbeidsongeschikt is voor het verrichten van zijn arbeid in de zin van de Ziektewet.
21. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 21 december 2023 door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van rechtbank Den Haag van 18 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:5064) of de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 14 juli 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:5860).
2.Het rapport is gecontrasigneerd door een verzekeringsarts B&B.
3.IVA: Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.