ECLI:NL:RBROT:2022:5860

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
ROT 21/2360
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WIA en Ziektewetuitkering in verband met arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 juli 2022 uitspraak gedaan over de WIA- en Ziektewetuitkering van eiseres, die sinds 15 december 2016 ziek is. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen besluiten van het UWV, die haar uitkeringen op grond van de Wet WIA en de Ziektewet hadden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met de medische situatie van eiseres, waaronder de diagnose van het chronisch vermoeidheidssyndroom (ME/CVS) door internisten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en oordeelde dat er een nieuwe beslissing op bezwaar moest worden genomen, waarbij de eerdere uitspraak van 18 december 2020 in acht moest worden genomen. De rechtbank stelde vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende had gemotiveerd waarom er geen urenbeperking moest worden aangenomen, ondanks de klachten van eiseres en de medische rapporten die daarop wezen. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres gegrond was en dat het UWV de proceskosten moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2360

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.G. Dorrestijn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder,
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Met het besluit van 7 januari 2019 (het primaire besluit I) heeft het UWV bepaald dat eiseres met ingang van 25 december 2018 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Met het besluit van 6 februari 2019 (het primaire besluit II) heeft het UWV bepaald dat eiseres met ingang van 14 januari 2019 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij afzonderlijke besluiten van 12 juli 2019 heeft het UWV de bezwaren van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank Rotterdam heeft op 18 december 2020 uitspraak [1] gedaan. Hierin zijn de beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten van 12 juli 2019 vernietigd.
Het UWV heeft op 23 maart 2021 een nieuwe beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) genomen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiseres werkte als persoonlijk begeleider op een kinderdagverblijf voor gehandicapte kinderen. Zij heeft zich op 15 december 2016 ziekgemeld voor dit werk.
2. Het UWV heeft de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
3. Een arts [2] van het UWV heeft eiseres onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiseres zijn per einde wachttijd, 25 december 2018. Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies zijn die eiseres, met haar beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiseres met de middelste van deze functies 80,66% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 19,34%. Dit betekent dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4. Met het primaire besluit I heeft het UWV beslist dat eiseres geen WIA-uitkering kan krijgen.
5. Met het besluit van 14 januari 2019 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 4 januari 2019 een uitkering toegekend op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiseres heeft zich op 14 januari 2019 vanuit de WW ziekgemeld.
6. Eiseres heeft op 5 februari 2019 telefonisch gesproken met de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft haar bevindingen vastgelegd in het rapport van 6 februari 2019. Volgens de verzekeringsarts is er geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een gewijzigde medische situatie ten opzichte van de WIA-beoordeling.
7. Met het primaire besluit II heeft het UWV beslist dat eiseres geen Ziektewetuitkering krijgt.
8. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten I en II. Bij afzonderlijke besluiten van 12 juli 2019 heeft het UWV de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
9. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank Rotterdam heeft op 18 december 2020 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierin geoordeeld (samengevat) dat gelet op de klachten van eiseres en de (voorlopige) diagnose ME/CVS [3] de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende aandacht heeft gehad voor de mogelijke fysieke beperkingen van eiseres. De vastgestelde beperkingen zijn daarom op de datum in geding niet zorgvuldig vastgesteld en niet deugdelijk gemotiveerd. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat voor het aannemen van een urenbeperking. Gelet hierop heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiseres niet overschrijdt. De beroepen zijn gegrond verklaard en de bestreden besluiten van 12 juli 2019 zijn vernietigd. Het UWV moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben, gelet op de genoemde uitspraak, opnieuw naar de zaak van eiseres gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om terug te komen op de conclusies in zijn eerdere rapporten. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiseres vindt

11. Eiseres is het niet met het UWV eens. Zij voert aan (samengevat) dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw wordt gezegd dat uit het verslag van internist [naam internist 1] van 14 februari 2019 geen objectieve bevindingen naar voren komen die duiden op ernstige fysieke afwijkingen. Zij voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee zijn eerdere conclusie herhaalt en daar niets nieuws aan toevoegt. Er is daarom opnieuw geen sprake van een deugdelijke motivering en zorgvuldige vaststelling van de beperkingen waarbij ook nu weer onvoldoende aandacht is voor de mogelijke fysieke beperkingen. Verder wijst zij op de tussentijdse rapportage van 12 september 2019 van internist [naam internist 2] Er wordt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op geen enkele manier recht gedaan aan de onderzoeksbevindingen van de internist [naam internist 2] , die specifiek deskundig is op het gebied van vermoeidheidsklachten. De fysieke klachten, zoals beschreven in de informatie van de internist [naam internist 2] , hadden moeten leiden tot het aannemen van beperkingen voor: frequent reiken en buigen, duwen en trekken, tillen, dragen, lopen en traplopen. Vanwege de problemen met het evenwicht en klachten bij het omhoog komen uit horizontale of zittende positie is zij ook aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Zoals: werken op hoogte, bij open water of vuur of met machines of gereedschappen. Daarnaast slikte eiseres ten tijde van het onderzoek door de arts diverse medicijnen, waaronder Alprazolam (3x daags 0,25 mg). Om die reden mag zij geen autorijden. Hiervoor is ten onrechte geen beperking opgenomen. Eiseres verwijst naar de informatie van de huisarts en de apotheek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had op basis van het dossier tot de conclusie kunnen komen dat de vermoeidheidsklachten en de fysieke beperkingen alleen al gezien het medicijngebruik aannemelijk waren.
Eiseres voert verder aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog steeds onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een urenbeperking niet aan de orde is. Het is voor haar onduidelijk waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op baseert als hij overweegt dat zij op een niet-werkdag geen structurele rust had. Hierover is niets opgenomen. Eiseres stelt dat zij op een niet-werkdag 1.5 uur in de middag sliep. Er is niet voor niets aangegeven dat zij niet langer dan een uur achter elkaar geconcentreerd ergens mee bezig kan zijn. Eiseres had toen ook al veel rustmomenten op een dag nodig. Verder is eiseres van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen kenbare afweging heeft gemaakt voor wat betreft de mogelijkheid dat de energiehuishouding naast een tekort aan energie ook verstoord kan zijn als gevolg van een te groot energieverbruik of bij verminderde mogelijkheden om te recupereren. Volgens haar is op basis van het rapport van de Vermoeidheidskliniek en van Eleos, een urenbeperking wel noodzakelijk. Er is namelijk sprake van zeer ernstige vermoeidheid. Er is sprake van een energieverlies als syndroom, te weten chronisch vermoeidheidssyndroom. Deze diagnose is gesteld door de internisten [naam internist 1] en [naam internist 2] maar ontbreekt in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Overigens heeft de verzekeringsarts in de FML naar aanleiding van de eerstejaars Ziektewetbeoordeling na de ziekmelding van 16 augustus 2019 wel aanzienlijk meer (fysieke) beperkingen opgenomen. Ook heeft hij een urenbeperking aangenomen vanwege energetische redenen door moeheid, pijn of concentratieverlies. Eiseres verwijst naar het besluit van 22 december 2020 en de onderliggende rapporten.
Eiseres voert verder, voor wat betreft de arbeidskundige beoordeling, het volgende aan. Volgens eiseres blijkt uit de voorgehouden functies nog steeds dat binnen de rubrieken 3, 4 en 5 de normaalwaarden van toepassing zijn. Maar niet waarom de fysieke belasting van die functies gering zou zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nog steeds onvoldoende gemotiveerd waarom de belasting van de geduide functies de mogelijkheden van eiseres niet overschrijdt.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de WIA-uitkering terecht is afgewezen (hetgeen eiseres bestrijdt), is eiseres van mening dat zij op z’n minst per 14 januari 2019 in aanmerking komt voor een Ziektewetuitkering, vanwege een verslechterde medische situatie ten opzichte van de WIA-beoordeling. Zij verwijst ter onderbouwing van deze stelling naar de informatie van de huisarts.
Eiseres verwijst verder naar een intakeverslag van rond 19 oktober 2021 van het revalidatiecentrum. Dit verslag geeft goed weer hoe de klachten van eiseres zich voor en na datum in geding hebben ontwikkeld. En zij verwijst naar een verslag van een consult met de neuroloog van 8 november 2021. Hieruit volgt dat zij wordt gediagnosticeerd met chronische spanningshoofdpijn en tinnitus. De hoofdpijnklachten en de klachten als gevolg van geluidsprikkels heeft zij al eerder geclaimd bij het onderzoek door de arts. Eiseres merkt ten aanzien van de tinnitus op dat zij in 2018 al de KNO-arts heeft bezocht vanwege oorproblemen. Maar dat de diagnose tinnitus nu pas door de neuroloog is gesteld. In reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 april 2022 voert eiseres nog aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zeer beperkt citeert uit de beschikbare medische informatie. Eiseres stelt dat er ten onrechte op de data in geding geen beperkingen zijn aangenomen voor haar klachten als gevolg van tinnitus en spanningshoofdpijn.
Eiseres verzoekt de rechtbank tot slot om een deskundige te benoemen voor het zorgvuldig opstellen van een FML dan wel de FML van 7 december 2020 van overeenkomstige toepassing te verklaren.

Waarover het gaat in deze zaak

12. De rechtbank moet beoordelen of het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige motivering na de uitspraak van 18 december 2020. In het bestreden besluit handhaaft het UWV zijn eerder ingenomen standpunten dat eiseres per 25 december 2018 geen recht heeft op een WIA-uitkering en per 14 januari 2019 evenmin recht heeft op een Ziektewetuitkering.

Wat de rechtbank vindt

De medische beoordeling
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschrijft in zijn rapport van 18 maart 2021 de informatie van internist [naam internist 1] van 14 februari 2019 en van internist [naam internist 2] van 12 augustus 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat uit het verslag van [naam internist 1] geen objectieve bevindingen naar voren komen die duiden op ernstige fysieke afwijkingen (longen, hart). Geen bloedarmoede en geen structurele rustperioden overdag terwijl de slaapuren normaal zijn. Ook in de informatie van [naam internist 2] staan geen bevindingen die wijzen op meer beperkingen (inclusief urenbeperking) dan is aangegeven in de FML van 21 december 2018. Ook de bevindingen van de arts van 21 december 2018 en de bedrijfsarts van 29 september 2018, geven geen aanleiding tot het aannemen van meer fysieke beperkingen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen er op basis van het verzekeringsgeneeskundig protocol ME/CVS beperkingen worden aangenomen, maar deze zijn niet altijd aan de orde. Wel moeten de beperkingen worden overwogen bij de individuele beoordeling van de betreffende cliënt. Dit is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook gebeurd. Ook kan op basis van het protocol een urenbeperking worden aangenomen maar dat is niet altijd het geval. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet op basis van de informatie van [naam internist 1] geen medische grond voor het aannemen van een urenbeperking. Ook in het dagverhaal zoals omschreven in het rapport van de arts van 21 december 2018 staan geen structurele rustperioden overdag en/of structureel slapen overdag ongeacht de activiteiten. Verder is er geen reden voor het aannemen van een urenbeperking op preventieve gronden. De duurbelastbaarheid wordt alleen op preventieve gronden beperkt bij een bepaald typen aandoeningen. Dit is bij eiseres niet van toepassing.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft in zijn rapport van 25 augustus 2021 nogmaals aan dat uit het rapport van internist [naam internist 1] geen objectieve bevindingen naar voren komen die duiden op ernstige fysieke afwijkingen. Er is geen sprake van bloedarmoede en er worden geen structurele rustperioden overdag aangegeven terwijl de slaapuren normaal zijn. De bevindingen bij onderzoek zijn niet hetgeen eiseres in de anamnese aan subjectieve klachten weergeeft. Verder citeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit het rapport van de arts van 21 december 2018 bij “dagverhaal” onder “werkdag” en “niet-werkdag”. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er geen aanknopingspunten voor een structurele urenbeperking bij verder geheel passende arbeid. Ten aanzien van het gebruik van Alprazolam overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiseres dit ook al gebruikte toen zij nog werkte en ook autoreed. De dosering die eiseres slikt betreft op grond van het Farmacotherapeutisch kompas een lage dosering.
15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gereageerd in zijn rapport van 22 december 2021. Hij beschrijft de nieuwe gegevens die eiseres heeft overgelegd. Het gaat om het intakeverslag van het Revalidatiecentrum Drechtsteden en een brief van de neuroloog van 8 november 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat de medische informatie geen nieuwe medische gegevens bevat die een andere belastbaarheid doet veronderstellen op de data in geding. En deze informatie dateert ook van ruim na de data in geding.
16. Eiseres voert aan dat er opnieuw geen sprake is van een deugdelijke motivering en zorgvuldige vaststelling van de mogelijke fysieke beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onder andere ten onrechte geen rekening gehouden met haar medicijngebruik.
17. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom er geen aanleiding is voor het aannemen van fysieke beperkingen. Op basis van de beschikbare medische informatie zijn er geen objectieve bevindingen die duiden op ernstige fysieke afwijkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat eiseres Alprazolam ook al gebruikte toen zij nog werkte en ook autoreed. Dit volgt uit het rapport van de arts van 21 december 2018. De rechtbank kan deze motivering volgen en ziet geen aanleiding om dit voor onjuist te houden. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen.
18. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts in het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling met betrekking tot de ziekmelding van 16 augustus 2019 wel aanzienlijk meer (fysieke) beperkingen en een urenbeperking heeft opgenomen in een FML.
19. De rechtbank overweegt het volgende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 25 augustus 2021 uitgelegd dat, de verzekeringsarts in het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling op 2 december 2020 heeft beschreven dat de behandelingen intensiever zijn geworden en er meer klachten zijn. Hij vindt het daarom aannemelijk dat de belastbaarheid van eiseres minder is geworden. De rechtbank kan deze uitleg volgen.
20. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep schriftelijk gevraagd om zich uit te laten over zijn opmerking “Ook de fysieke belasting in de functies is overigens gering” in het rapport van 9 juli 2019 in het kader van de Ziektewetbeoordeling. En in te gaan op de vraag hoe zich dit verhoudt tot het in het geheel niet aannemen van fysieke beperkingen in de WIA-procedure.
21. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 26 april 2022 toegelicht dat deze opmerking is gerelateerd aan de geclaimde beperkingen (moeheid) van eiseres. Wanneer eiseres op de datum in geding fysieke beperkingen zou hebben, dan nog zouden de genoemde functies geschikt zijn, omdat de fysieke belasting in de functies heel gering is, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank vindt deze motivering toereikend.
22. Eiseres voert verder aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog steeds onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een urenbeperking niet aan de orde is en dat er ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen voor de later gediagnostiseerde spanningshoofdpijn en tinnitus. Zij stelt dat zij deze klachten wel heeft aangegeven bij de arts in december 2018.
23. De rechtbank overweegt als volgt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat hij geen reden ziet voor het aannemen van een urenbeperking. Volgens hem komen uit het verslag van [naam internist 1] geen structurele rustperioden overdag naar voren terwijl de slaapuren normaal zijn. Daarnaast staat in het rapport van de arts beschreven dat eiseres op een werkdag 1 tot 1,5 uur slaapt. Er zijn geen structurele rustperioden overdag op niet-werkdagen. Verder heeft hij toegelicht dat bij personen bij wie CVS is vastgesteld niet altijd een urenbeperking aan de orde is. Die redenering kan de rechtbank volgen. Maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft naar aanleiding van vragen van de rechtbank in zijn rapport van 26 april 2022 dat in de FML van 7 december 2020 voldoende rekening is gehouden met de hoofdpijn en de tinnitus door (onder andere) een urenbeperking van vier uur per dag, twintig uur per week. Dat betekent dat dus wel degelijk een urenbeperking moet worden aangenomen. Deze urenbeperking komt echter niet voor in de FML van 21 december 2018.
De arbeidskundige beoordeling
24. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 maart 2021 overwogen dat uit het rapport van 18 maart 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar voren komt dat de FML van 21 december 2018 geen bijstelling behoeft en nog altijd van kracht is, en dat daarom de conclusies uit de rapporten van 17 juni 2019 en 21 november 2019 gehandhaafd blijven. In de FML van 7 december 2020 wordt echter anders dan in de FML van 21 december 2018 uitgegaan van een urenbeperking. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 april 2022 komt naar voren dat deze urenbeperking blijkbaar nodig wordt acht in verband met de hoofdpijnklachten en de tinnitus van eiseres. De arbeidskundige beoordeling, die is gebaseerd op de FML van 21 december 2018, kan daarom niet in stand blijven.

De conclusie van de rechtbank

25. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het UWV zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
26. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
27. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan op 14 juli 2022 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Deze uitspraak is bij partijen bekend onder de zaaknummers ROT 19/4152 en ROT 19/4153.
2.De arts [naam arts] heeft haar bevindingen vastgelegd in het rapport van 21 december 2018. Het Sociaal Medisch Oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
3.ME/CVS: chronisch vermoeidheidssyndroom.