ECLI:NL:RBNHO:2023:13152

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
C/15/333172 / HA ZA 22-641
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aannemingsovereenkomsten en betalingsverplichtingen tussen aannemer en onderaannemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een aannemer, Enkhuizer Aannemersbedrijf (EAB) B.V., en een onderaannemer, [eenmanszaak]. De partijen hebben drie aannemingsovereenkomsten gesloten voor projecten in Enkhuizen. Het geschil betreft de voortijdige beëindiging van de overeenkomst voor het project Gitaarsalon, de betaling van openstaande facturen door EAB aan [eenmanszaak], en de vraag of EAB recht heeft op verrekening van bedragen wegens vermeende tekortkomingen van [eenmanszaak]. De rechtbank oordeelt dat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld. EAB wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 60.392,52 aan [eenmanszaak], terwijl [eenmanszaak] wordt veroordeeld tot betaling van € 25.191,03 aan EAB. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen fatale termijnen zijn overeengekomen en dat [eenmanszaak] niet in verzuim is geraakt. De beëindiging van de overeenkomst voor het project Gitaarsalon wordt gekwalificeerd als een opzegging, wat betekent dat er een afrekening moet plaatsvinden. De rechtbank heeft de vorderingen van beide partijen beoordeeld en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/333172 / HA ZA 22-641
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
[eiser]handelend onder de naam
[eenmanszaak],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eenmanszaak] ,
advocaat: mr. J.P. Groen te Hoorn (NH),
tegen
ENKHUIZER AANNEMERSBEDRIJF (E.A.B.) B.V.,
te Enkhuizen,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: EAB,
advocaat: mr. A. Heilig te Hoorn (NH).
De zaak in het kort
Partijen hebben drie aannemingsovereenkomsten met elkaar gesloten voor drie projecten in Enkhuizen. Daarbij heeft EAB als aannemer opdracht gegeven aan [eenmanszaak] om als onderaannemer (installatie)werkzaamheden uit te voeren. De aannemingsovereenkomst voor het project Gitaarsalon is voortijdig beëindigd. Partijen verschillen van mening over de kwalificatie van deze beëindiging in juridische zin en over de afrekening ervan. Partijen zijn ook verdeeld over de vraag of EAB voor de drie projecten nog facturen van [eenmanszaak] moet betalen en of EAB zelf nog een (opeisbare) vordering heeft op [eenmanszaak] uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming en minderwerk. De rechtbank oordeelt dat beide partijen deels in het ongelijk moeten worden gesteld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 oktober 2022 met producties 1-54;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie met producties 1-23;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte van wijziging van (de gronden van de) eis met producties 55-70;
- de akte overlegging producties met producties 24-30 van de zijde van EAB;
- het tussenvonnis van 26 april 2023, waarbij de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen.
1.2.
Op 20 september 2023 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Op de zitting zijn verschenen de heer [eiser] , vergezeld van mr. J.P. Groen, en de heren [bestuurder 1] en [bestuurder 2] , indirect bestuurders en directeuren van EAB, vergezeld van mr. A. Heilig.
1.3.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Groen en Heilig hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij ter zitting aan de rechtbank hebben overgelegd en die daarmee onderdeel zijn geworden van de processtukken.
1.4.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de zaak aangehouden en naar de rol van 4 oktober 2023 verwezen om partijen de gelegenheid te geven een minnelijke regeling te treffen. Partijen hebben de rechtbank op de rol van 4 oktober 2023 verzocht om vonnis te wijzen.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eenmanszaak] drijft een onderneming die zich onder meer bezig houdt met loodgieterswerk en de installatie van verwarmingsketels.
2.2.
EAB is een aannemer in de algemene bouw en utiliteitsbouw.
2.3.
Partijen deden regelmatig zaken met elkaar. In 2018 en 2019 heeft EAB opdracht gegeven aan [eenmanszaak] om als onderaannemer werkzaamheden uit te voeren voor de projecten Tussen Twee Havens, Vijzeltuin en Gitaarsalon in Enkhuizen. [eenmanszaak] heeft deze opdrachten geaccepteerd (hierna: de aannemingsovereenkomsten).
2.4.
Partijen verschillen van mening over de afrekening van de drie projecten. De achtergrond van de projecten blijkt uit het hierna volgende, voor zover voor de beoordeling van het geschil van belang.
Project Tussen Twee Havens2.5. Op 4 december 2018 en op 1 juli 2019 heeft EAB per e-mail aan [eenmanszaak] verzocht om een prijsopgave voor werkzaamheden met betrekking tot de renovatie van twee toiletgebouwen in en nabij de haven in Enkhuizen. De opdrachtgever van EAB voor dit project was SED, de ambtelijke werkorganisatie van de gemeenten Stede Broec, Enkhuizen en Drechterland.
2.6.
In de e-mail van EAB van 1 juli 2019 staat het volgende, voor zover van belang:
“De start van het werk staat gepland 4e kwartaal 2019. Oplevering is 1 april 2020 i.v.m. de start van het nieuwe seizoen 2020.”
In de meegezonden technische omschrijving staat op pagina 7 onder paragraaf 05 01:
“Als datum van aanvang wordt aangemerkt: zsm”
2.7.
Op 20 december 2018 en 16 juli 2019 heeft [eenmanszaak] een prijsopgave verzonden. EAB heeft op 11 december 2019 nog om een gespecificeerde begroting gevraagd, die [eenmanszaak] diezelfde dag heeft verzonden.
2.8.
Op 8 november 2019 was de eerste bouwvergadering. In het verslag staat onder 2.2. vermeld ‘
Conceptplanning 01-11-2019 is gemaild door MdB op vrijdag 01-11 jl.’
Onder 3.1 staat
‘Oplevering staat voor 1 april 2020 (week 14). Alle werkzaamheden, incl. verwerken van de opleverpunten, zijn dan afgerond.’
2.9.
Op 26 november 2019 was de tweede bouwvergadering. In het verslag staat onder 3.1. wederom vermeld
‘Oplevering staat voor 1 april 2020 (week 14). Alle werkzaamheden, incl. verwerken van de opleverpunten, zijn dan afgerond.’
Van [eenmanszaak] werd allereerst verwacht dat zij de installatiestukken, waaronder een plan van aanpak en tekenwerk, zou vervaardigen en aanleveren.
2.10.
In december 2019 is het werk gestart.
2.11.
Op 1 februari 2020, 8 februari 2020 en 21 februari 2020 zijn door EAB aangepaste (concept)planningen verzonden.
2.12.
Op 13 februari 2020 was de derde bouwvergadering. [eenmanszaak] was daarbij niet aanwezig. In het verslag staat onder 3.3 ‘
De planning wijzigt continu. Komt door achterblijven installatiewerk. Opleverdatum staat vast en moet behaald worden!’
2.13.
Naast [eenmanszaak] moesten ook andere partijen werkzaamheden voor het project verrichten. Er ontstond stagnatie in het werk, waardoor het zogenoemde ‘treintje van partijen’ die achtereen moesten werken tot stilstand kwam.
2.14.
Op 2 april 2020 heeft EAB een ingebrekestelling ontvangen van (de bouwadviseur van) SED wegens het niet halen van de opleverdatum van 1 april 2020. EAB heeft deze ingebrekestelling diezelfde dag doorgezet naar [eenmanszaak] .
2.15.
[eenmanszaak] heeft hierop bij e-mail van 2 april 2020 als volgt gereageerd, voor zover van belang:
“(..) reden dat wij de werkzaamheden niet gereed hebben. Is dat wij afhankelijk zijn van andere partijen; zoals de elektricien en leveranciers. (..)Zoals je weet heb ik je eerder op de betreffende locatie aangegeven dat mijn leveranciers niet op tijd kunnen leveren i.v.m. de huidige situatie met het corona virus.”
2.16.
Op 6 april 2020 is een opleverrapport opgesteld met betrekking tot de renovatie van sanitaire ruimten [adres] en [adres] . In dit rapport is onder meer vermeld dat tijdens de opname op 2 april 2020 is geconstateerd dat het werk aan de [adres] niet gereed was en dat daarom de oplevering was afgebroken.
2.17.
De geplande oplevering op 16 april 2020 is vervolgens verplaatst naar 21 april 2020.
2.18.
Op 20 april 2020 heeft [eenmanszaak] aan EAB bericht dat het werk gereed was. Vanwege afkeuring van de installatie van [eenmanszaak] , omdat deze niet zou voldoen aan de legionella eisen, heeft de oplevering op 21 april 2020 niet kunnen plaatsvinden.
2.19.
Op 22 april 2020 heeft EAB per e-mail onder meer de actiepunten voor [eenmanszaak] en andere betrokken partijen opgesomd voor het opleveringsgereed krijgen van [adres] .
EAB heeft daarbij een tweede ingebrekestelling van SED doorgezet naar [eenmanszaak] en haar aangemaand alles gereed te hebben op 24 april 2020.
[eenmanszaak] heeft daarna haar werkzaamheden voortgezet alsook overeengekomen meerwerk uitgevoerd.
2.20.
[eenmanszaak] heeft EAB op 30 april 2020, 20 mei 2020 en 7 december 2020 drie facturen toegestuurd. De factuur van 30 april 2020 (5e termijn) betreft een bedrag van € 20.811,32, de factuur van 20 mei 2020 (meerwerk toiletrenovatie) een bedrag van € 14.572,91 en de factuur van 7 december 2020 (meerwerk inregelen en reinigen installatie toiletgebouw) een bedrag van € 1.807,00. EAB heeft deze facturen deels onbetaald gelaten.
2.21.
Op 8 juni 2020 heeft de oplevering van het werk plaatsgevonden, waarna de onderhoudstermijn van drie maanden in werking is getreden. [eenmanszaak] heeft vervolgens op verzoek van EAB/SED een aantal restpunten opgepakt.
Project Vijzeltuin
2.22.
Op 19 september 2018 heeft EAB per e-mail aan [eenmanszaak] verzocht om een prijsopgave voor werkzaamheden met betrekking tot de bouw van zes woningen aan de [adres] en het [adres] in Enkhuizen. [eenmanszaak] heeft op 17 oktober 2018 een prijsopgave gestuurd.
2.23.
Bij e-mail van 26 maart 2019 heeft EAB haar akkoord gegeven op de door [eenmanszaak] uitgebrachte offerte.
2.24.
Op 13 mei 2019 heeft EAB aan [eenmanszaak] het tekenwerk en ‘de conceptplanning project Vijzeltuin d.d. 13-05-2019’ toegezonden. Op 17 februari 2020 heeft EAB [eenmanszaak] een reminder gestuurd met betrekking tot de planning. Daarbij heeft EAB aangegeven dat aan het einde van de week (8) al het installatiewerk van de zes woningen gereed moest zijn. Bij de e-mail heeft EAB als bijlage ‘de conceptplanning project Vijzeltuin d.d. 20-01-2020’ gevoegd.
2.25.
Op 17 april 2020 heeft EAB aan alle betrokken onderaannemers een opleverlijst toegezonden na de vooroplevering op 16 april 2020. [eenmanszaak] heeft haar punten afgehandeld.
2.26.
[eenmanszaak] heeft EAB op 30 april 2020 en 19 mei 2020 twee facturen toegestuurd.
De factuur van 30 april 2020 (5e termijn) betreft een bedrag van € 35.040,00 en de factuur van 19 mei 2020 (volgens sanitairlijst 4062020) betreft een bedrag van € 35.870,64.
EAB heeft deze facturen deels onbetaald gelaten.
Project Gitaarsalon
2.27.
Op 29 maart 2019 heeft EAB per e-mail aan [eenmanszaak] verzocht om een prijsopgave voor werkzaamheden aan een pand aan de [adres] te Enkhuizen. Op 9 april 2019 heeft [eenmanszaak] verzocht of EAB de link naar de stukken over de verbouwing nogmaals wilde sturen, waaraan EAB de dag erna gehoor heeft gegeven.
2.28.
Op 12 juni 2019 heeft [eenmanszaak] een offerte uitgebracht voor levering en montage van divers installatiewerk. De gespecificeerde offerte kwam uit op een bedrag van € 98.783,58. EAB is daarmee akkoord gegaan.
2.29.
Op 23 september 2019 is het bouwproject gestart met sloopwerk.
2.30.
Op 28 oktober 2019 heeft EAB een conceptplanning aan [eenmanszaak] verzonden.
2.31.
Op 29 oktober 2019 was de eerste bouwvergadering. Daarin is besproken dat het uitgangspunt was dat er in mei 2020 opgeleverd zou worden. [eenmanszaak] was bij die vergadering niet aanwezig.
2.32.
Op 31 januari 2020 heeft EAB aan [eenmanszaak] verzocht om een installatieberekening, met vermelding van ruimtetemperaturen, voordat er gestart zou worden met de verwarmingsinstallatie.
2.33.
Op 11 februari 2020 was er een vijfde bouwvergadering, waarbij [eenmanszaak] wel aanwezig was. In de notulen is vermeld dat het noodzakelijk was dat [eenmanszaak] zou starten om de voortgang van het werk te waarborgen. Verder is daarin vermeld dat, overeenkomstig planning, de derde week van mei als uitgangspunt gold voor opleveringsmoment.
2.34.
Bij e-mail van 20 februari 2020 heeft EAB aan [eenmanszaak] bericht dat de planning, zoals besproken, als volgt is (..) ‘
Gitaar salon: achter elkaar aan alle installatie aanleggen zodat we continu door kunnen gaan (..) Graag zie ik je reactie deze week nog tegemoet voor akkoord.
[eenmanszaak] heeft daarop op 21 februari 2020 geantwoord:
‘Zoals besproken.’
2.35.
Op 27 februari 2020, om 19.40 uur, heeft EAB een e-mail aan [eenmanszaak] gestuurd waarin onder meer het volgende staat:
“ (..) Project Gitaarsalon, [adres] daar zal uiterlijk a.s. 3 maart in 1 vloeiende voortgang met een koppel gestart worden. Tevens zijn wij daar nog steeds in afwachting van de ontbrekende gegevens betreffende de verwarming. Deze dienen voor start ook bekend te zijn. (..)Graag zien wij je reactie uiterlijk morgenochtend 10.00 uur per mail tegemoet, maar als het kan vandaag nog. (..)”
2.36.
Bij e-mail van 29 februari 2020 heeft [eenmanszaak] als volgt gereageerd:
“Deze mail heb ik ontvangen en ik ga er mee aan de slag. Ik vind zelf dat mij aardig een mes op de keel wordt gezet en dat is iets waar ik mij zeer onprettig bij voel. Wij doen namelijk ons uiterste best om alles op tijd af te krijgen, maar meer handen hebben we simpelweg niet. Er wordt aan ons veel getrokken door diverse opdrachtgevers, hierin zal ik keuzes moeten maken voor de toekomst. (..)
Wij gaan deze 3 projecten (havengebouwen, Gitaarsalon en Vijzeltuin) met alle inzet afmaken (..)”
2.37.
Bij e-mail van 2 maart 2020 heeft EAB aan [eenmanszaak] onder meer het volgende laten weten:
“Door het uitblijven van je reactie per mail afgelopen vrijdag voor van 10.00 uur hebben wij ons genoodzaakt gevoeld om direct hierna de installatiewerkzaamheden (..) per direct elders onder te brengen omdat de oplevering anders nog langer op zich laat wachten en dit kunnen wij ons niet permitteren. Omdat [eenmanszaak] niet is gestart, kunnen de vervolgwerkzaamheden niet meer binnen de planning plaatsvinden. De beoogde oplevering van het project in mei 2020 -datum die ons allen bekend is- aan onze opdrachtgever Welwonen is voor ons hierdoor niet meer mogelijk.De keuze om [eenmanszaak] van het project af te halen valt ons zwaar, echter wij zien hierin de enige oplossing om dit project niet verder uit de tijd te laten lopen en zo heeft [eenmanszaak] de ruimte om de andere lopende projecten van EAB mogelijk wel binnen de planning af te ronden. (..)”
2.38.
Uiteindelijk werd het project een maand te laat opgeleverd. Opdrachtgever Welwonen heeft EAB op 18 juni 2020 aangeschreven met betrekking tot de hierdoor ontstane huurderving ten bedrage van € 7.293,91 en EAB verzocht om afspraken te maken over het compenseren van de huurderving.
2.39.
[eenmanszaak] heeft EAB op 20 mei 2020 een factuur gestuurd voor een bedrag van € 6.811,07 in verband met voorbereidende werkzaamheden in regie. EAB heeft deze factuur onbetaald gelaten.
Na afloop van de drie projecten
2.40.
Op 1 juli 2020 heeft EAB aan [eenmanszaak] drie facturen toegezonden.
Factuur 493 betreft een boetebedrag van € 7.986,00 inclusief btw in verband met het te laat opleveren van het project Tussen Twee Havens;
Factuur 494 betreft een afrekening van het project Tussen Twee Havens ten bedrage van € 15.689,31, volgens het overzicht van EAB van 26 juni 2020;
Factuur 495 betreft een afrekening van het project Gitaarsalon ten bedrage van € 17.521,90, volgens het overzicht van EAB van 18 juni 2020.
2.41.
[eenmanszaak] heeft hiertegen per mail geprotesteerd. Bij e-mail van 4 september 2020 heeft (de advocaat van) [eenmanszaak] EAB gewezen op de nog openstaande facturen voor termijnen en meerwerk. Daarnaast heeft [eenmanszaak] aanspraak gemaakt op een opzeggingsvergoeding van € 37.368,51 voor het project Gitaarsalon. Op 9 maart 2021 heeft [eenmanszaak] aan EAB een ingebrekestelling gestuurd. Op 10 maart 2021 heeft (de advocaat van) [eenmanszaak] EAB gesommeerd tot betaling van € 62.885,89.
2.42.
Bij brief van 15 april 2021 met 42 bijlagen heeft (de advocaat van) EAB aan de hand van een eigen eindafrekening uiteengezet waarom EAB meent niets meer aan [eenmanszaak] verschuldigd te zijn.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eenmanszaak] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, EAB veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 99.000,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van de dagvaarding, met veroordeling van EAB in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eenmanszaak] legt aan de vorderingen - kort samengevat - het volgende ten grondslag.
EAB is op grond van de aannemingsovereenkomsten betaling verschuldigd van de openstaande facturen van [eenmanszaak] die zien op de projecten Tussen Twee Havens, Gitaarsalon en Vijzeltuin. Het betreft voor een deel termijnfacturen voor de projecten Tussen Twee Havens en Vijzeltuin. Daarnaast gaat het om twee facturen voor overeengekomen meerwerk voor het project Tussen Twee Havens en om een factuur waarbij voor het project Gitaarsalon voorbereidende werkzaamheden in regie in rekening zijn gebracht.
Voor het project Gitaarsalon maakt [eenmanszaak] ook aanspraak op een opzeggingsvergoeding, omdat EAB de aannemingsovereenkomst eenzijdig heeft opgezegd. Uit de opzegging vloeit een betalingsverplichting voort voor EAB als opdrachtgever. [eenmanszaak] heeft een eindafrekening opgesteld op de voet van artikel 7:764 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) die tot een door EAB te betalen bedrag van € 37.963,38 leidt.
De openstaande factuurbedragen bij elkaar opgeteld, vermeerderd met een bedrag van € 10.025,63 aan verschenen wettelijke rente tot en met 10 oktober 2022 en met de opzeggingsvergoeding van € 37.963,38, leiden tot een (door [eenmanszaak] beperkte) vordering van € 99.000,-.
3.3.
EAB vindt dat de vorderingen moeten worden afgewezen. EAB voert daartoe, samengevat, het volgende aan.
3.3.1.
EAB betwist nog enig bedrag aan [eenmanszaak] verschuldigd te zijn. EAB is het niet eens met de facturen waarop [eenmanszaak] zich beroept, omdat een aantal ervan onjuist is. Volgens EAB heeft [eenmanszaak] ook geen recht op een opzeggingsvergoeding voor het project Gitaarsalon. Er was namelijk geen sprake van een eenzijdige opzegging van de aannemingsovereenkomst. Partijen zijn de beëindiging gezamenlijk overeengekomen. Subsidiair geldt volgens EAB dat haar e-mail van 2 maart 2020 als buitengerechtelijke ontbinding van de aannemingsovereenkomst moet worden gekwalificeerd. Als de rechtbank dit niet volgt, beroept EAB zich alsnog op ontbinding vanwege structureel tekortschieten door [eenmanszaak] . Meer subsidiair geldt dat de e-mail van 2 maart 2020 als een omzettingsverklaring in de zin van artikel 6:87 BW moet worden aangemerkt. Als de rechtbank niet van ontbinding, maar van opzegging van de aannemingsovereenkomst uitgaat, kan [eenmanszaak] niet worden gevolgd in haar eindafrekening. [eenmanszaak] heeft namelijk onvoldoende inzicht gegeven in haar bedrijfsvoering en daarmee niet aan haar mededelingsplicht voldaan, aldus EAB.
3.3.2.
Voor zover EAB nog wel enig bedrag aan [eenmanszaak] moet betalen, stelt EAB dat zij dit bedrag mag verrekenen met het bedrag dat [eenmanszaak] aan haar verschuldigd is uit hoofde van minderwerk en (aanvullende) schadevergoeding wegens wanprestatie van [eenmanszaak] .
[eenmanszaak] heeft namelijk bij alle drie de projecten de werkzaamheden die zij moest uitvoeren niet tijdig uitgevoerd. Het niet halen van de opleverdata in de drie projecten levert overschrijding van fatale termijnen op. Subsidiair geldt dat EAB [eenmanszaak] in gebreke heeft gesteld bij e-mails van 20 februari 2020 en 27 februari 2020. Ook zonder de ingebrekestellingen ter zake van de projecten Gitaarsalon en Tussen Twee Havens is [eenmanszaak] in verzuim geraakt. [eenmanszaak] kwam namelijk vaak niet opdagen op de projecten, hield zich niet aan afspraken en verstrekte de benodigde gegevens niet, waardoor het werk stagneerde. Er was sprake van een blijvende onmogelijkheid om dit gebrek (stagnatie) te herstellen en ook had EAB al in februari 2020 goede gronden om te vrezen dat [eenmanszaak] tekort zou schieten. [eenmanszaak] heeft bovendien geweigerd toe te zeggen dat zij binnen de gestelde redelijke termijn zou nakomen. Er doet zich in dit geval een zogenoemde Fraanje/Alukon-situatie voor. [1] Verder trad in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid verzuim in zonder ingebrekestelling, omdat [eenmanszaak] bewust niet presteerde door haar laksheid. Als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten door [eenmanszaak] heeft EAB schade geleden. Diverse schadeposten en minderwerk vordert EAB als tegenvordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
EAB vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eenmanszaak] veroordeelt om aan EAB te betalen een bedrag van € 65.433,07, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
II. [eenmanszaak] veroordeelt om aan EAB te betalen een bedrag van € 1.729,49 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. [eenmanszaak] veroordeelt in de (na)kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
EAB heeft haar vordering van € 65.433,07 als volgt opgebouwd:
- interne kosten van € 13.500,- (algemeen);
- minderwerk en schadeposten van € 31.964,31(project Tussen Twee Havens);
- een (schade)bedrag van € 19.968,76 (project Gitaarsalon).
3.6.1.
Het bedrag van € 19.968,76 grondt EAB op een ongedaanmakingsverbintenis na ontbinding van de aannemingsovereenkomst en op aanvullende schadevergoeding op grond van de artikelen 6:272 en 6:277 BW dan wel op grond van artikel 6:87 jo. 6:74 BW. EAB baseert zich daarbij op een door haar opgesteld afrekenoverzicht van 18 juni 2020 waarin naast extra kosten van EAB facturen van [eenmanszaak] aan de orde komen die verrekening behoeven.
3.6.2.
De gevorderde interne kosten zijn volgens EAB kosten die zij heeft moeten maken omdat [eenmanszaak] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomsten. Volgens EAB heeft zij schade geleden doordat zij [eenmanszaak] telkens heeft moeten aansporen om te gaan werken en een vervangende aannemer heeft moeten zoeken voor het project Gitaarsalon. Ook heeft zij verweer moeten voeren tegen de vordering van [eenmanszaak] waardoor zij haar reguliere werkzaamheden niet heeft kunnen uitvoeren.
3.6.3.
De opgevoerde schadeposten in het project Tussen Twee Havens grondt EAB eveneens op wanprestatie van [eenmanszaak] . De tekortkomingen van [eenmanszaak] bestaan volgens EAB uit het niet tijdig opleveren van het werk alsook uit het gebrekkig presteren door [eenmanszaak] . Daarnaast vordert EAB minderwerk, omdat [eenmanszaak] bepaalde werkzaamheden niet heeft uitgevoerd.
3.7.
[eenmanszaak] vindt dat de vorderingen moeten worden afgewezen. [eenmanszaak] voert daartoe, samengevat, het volgende aan.
3.7.1.
[eenmanszaak] betwist dat zij bedragen uit hoofde van schadevergoeding of minderwerk verschuldigd is aan EAB. Partijen zijn volgens haar geen fatale datum van oplevering overeengekomen. Daarnaast zijn zij geen boete overeengekomen bij te late oplevering. [eenmanszaak] heeft ook niet te laat opgeleverd, noch is zij anderszins tekort geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomsten. Nimmer is zij daar bovendien door EAB op aangesproken. [eenmanszaak] verkeerde dan ook niet in verzuim. Voor project Gitaarsalon geldt dat van ontbinding van de overeenkomst geen sprake is, maar van opzegging. Verder betwist [eenmanszaak] een aantal opgevoerde (minderwerk)posten.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Omdat de vorderingen van partijen over en weer nauw met elkaar samenhangen zal de rechtbank deze hierna tezamen beoordelen.
4.2.
Partijen hebben drie overeenkomsten van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 BW gesloten, namelijk voor de projecten Vijzeltuin, Tussen Twee Havens en Gitaarsalon. In alle gevallen is EAB de opdrachtgever en [eenmanszaak] (als onderaannemer) de opdrachtnemer.
4.3.
[eenmanszaak] vordert met een beroep op de aannemingsovereenkomsten betaling van openstaande facturen voor alle drie de projecten.
4.4.
Voor het project Vijzeltuin heeft [eenmanszaak] aan EAB een factuur van 30 april 2020 van € 35.040,00 en een factuur van 19 mei 2020 van € 35.870,64 toegezonden. Daarvan is een deel onbetaald gebleven. Het gaat wat betreft de factuur van 30 april 2020 om een openstaand bedrag van € 7.008,00 en wat betreft de factuur van 19 mei 2020 om een openstaand bedrag van € 13.377,89. EAB heeft tegen de verschuldigdheid van deze bedragen geen afzonderlijk verweer gevoerd.
Ook tegen de termijnfactuur van 30 april 2020 ten bedrage van € 20.811,32 voor het project Tussen Twee Havens heeft EAB geen afzonderlijk verweer gevoerd.
Dit betekent dat de door [eenmanszaak] gevorderde betaling van facturen tot een totaalbedrag van (€ 7.008,00 + € 13.377,89 + € 20.811,32=)
€ 41.197,21in beginsel toewijsbaar is.
4.5.
EAB stelt echter dat [eenmanszaak] jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomsten en dat zij daardoor schade heeft geleden. EAB wenst deze schade vergoed te krijgen en beroept zich met betrekking tot de betaling van de facturen op verrekening. Dit verweer kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Daartoe is het volgende redengevend.
Wettelijk kader
4.6.
Voor schadevergoeding wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming is vereist dat hetzij nakoming blijvend onmogelijk is, hetzij de schuldenaar in verzuim is. [2] Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas wanneer de schuldenaar in verzuim is [3] . In de eerdergenoemde zaak Fraanje/Alukon [4] heeft de Hoge Raad zijn rechtspraak over verzuim en ingebrekestelling samengevat en onder meer het volgende overwogen:
(i) Is voor de nakoming geen termijn bepaald, dan treedt volgens artikel 6:82 lid 1 BW het verzuim in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. De functie van een ingebrekestelling is om de schuldenaar nog een laatste termijn voor nakoming te geven en aldus te bepalen tot welk tijdstip nakoming nog mogelijk is zonder dat van een tekortkoming sprake is, bij gebreke van welke nakoming de schuldenaar vanaf dat tijdstip in verzuim is. Hiermee strookt, zo overwoog de Hoge Raad later [5] , dat pas sprake is van een tekortkoming wegens niet tijdig presteren (ervan uitgaande dat nakoming nog mogelijk is), indien de schuldenaar in verzuim is.
(ii) Verzuim kan ook zonder ingebrekestelling intreden. Artikel 6:83 BW noemt drie gevallen waarin het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt, maar dit is geen limitatieve opsomming. Mede in verband met de hanteerbaarheid in de praktijk van het wettelijk stelsel, kan onder omstandigheden een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn of kan worden aangenomen dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kan blijven en de schuldenaar zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt.
Stelplicht
4.7.
Gezien deze regels over onmogelijkheid van nakoming en verzuim, volgt uit de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat het in beginsel aan de schuldeiser (EAB) is om te stellen dat nakoming blijvend onmogelijk is dan wel dat de schuldenaar ( [eenmanszaak] ) in verzuim verkeert. Met betrekking tot het verzuim geldt daarom als uitgangspunt dat EAB feiten moet stellen waaruit valt af te leiden dat dit is ingetreden.
Fatale termijnen?
4.8.
EAB stelt allereerst dat het verzuim van [eenmanszaak] is ingetreden door het verstrijken van een fatale termijn (artikel 6:83 aanhef en sub a BW). Dit betreft alle drie de projecten, aldus EAB in haar conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie onder randnummer 3.10.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft EAB onvoldoende onderbouwd dat een ‘voor de voldoening bepaalde termijn’ met [eenmanszaak] is overeengekomen als bedoeld in artikel 6:83 aanhef en onder a BW. Zij licht dit als volgt toe.
4.10.
Wat betreft het project Tussen Twee Havens verwijst EAB voor de oplevertermijn naar haar e-mail van 1 juli 2019 aan [eenmanszaak] en naar verslagen van de eerste en tweede bouwvergadering van 8 en 26 november 2019. Daarin staat echter slechts dat de
‘oplevering staat voor 1 april 2020 (week 14). Alle werkzaamheden, incl. verwerken van de opleverpunten, zijn dan afgerond.’ Daaruit blijkt niet dat tussen EAB en [eenmanszaak] een voldoende bepaalde termijn voor oplevering is overeengekomen. Van een contractuele bepaling op dit punt is geen sprake. In de relatie tussen EAB en SED ligt dit wellicht anders, gelet op de tussen hen overeengekomen boeteclausule, maar dat speelt hier niet. [eenmanszaak] is niet aan die overeenkomst gebonden.
Anders dan EAB stelt volgt het fatale karakter ook niet uit de data in de planningen waarmee [eenmanszaak] bekend was, zeker niet nu deze meermalen zijn aangepast al naargelang de omstandigheden. Een planning duidt uit de aard der zaak op een streven om naar een bepaalde datum toe te werken en behelst dus (juist) geen fatale termijn. Dat er op een gegeven moment ‘geen ruimte meer was op te schuiven in de planning’ bevestigt dat van een harde, afgesproken termijn geen sprake was. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan dus niet worden gezegd dat [eenmanszaak] voor het project Tussen Twee Havens tekort is geschoten doordat zij een fatale termijn voor oplevering niet heeft gehaald. Overigens was door de coronacrisis die zich openbaarde in de bewuste periode het belang van de voorgenomen opleverdatum inmiddels geheel weggevallen.
4.11.
Ook voor het project Gitaarsalon moet de rechtbank constateren dat EAB met [eenmanszaak] geen fatale termijn in de zin van artikel 6:83 sub a BW overeengekomen is. De bekendheid van [eenmanszaak] met de (concept)planning inhoudende dat de derde week van mei 2020 als uitgangspunt gold voor het opleveringsmoment, is daartoe onvoldoende. Die planning levert, zoals hiervoor onder 4.10 is overwogen, niet een fatale termijn op. Dat partijen een dergelijke termijn zijn overeengekomen kan evenmin worden afgeleid uit de gestelde afspraak met opdrachtgever Welwonen dat [eenmanszaak] de werkzaamheden snel zou oppakken, omdat volgens Welwonen ‘een snelle start bittere noodzaak was’. Van een tekortschieten doordat [eenmanszaak] een fatale termijn voor oplevering niet heeft gehaald is dan ook geen sprake, nog daargelaten dat [eenmanszaak] op 2 maart 2020, nog voor aanvang, al door EAB van het werk gestuurd was. Deze laatste omstandigheid maakt het verwijt dat [eenmanszaak] een fatale termijn niet zou hebben gehaald overigens nogal curieus.
4.12.
Wat betreft het project Vijzeltuin heeft EAB voor de oplevertermijn volstaan met een verwijzing naar de (concept) planning die zij op 13 mei 2019 aan [eenmanszaak] heeft toegezonden en naar haar reminder van 17 februari 2020. Dat is volstrekt onvoldoende om aan te nemen dat partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst het einde van week 8 (van 2020), waarnaar in de reminder wordt gerefereerd, als opleveringsmoment hebben afgesproken.
4.13.
Nu van fatale termijnen geen sprake is, is [eenmanszaak] niet van rechtswege in verzuim komen te verkeren.
Ingebrekestellingen?
4.14.
EAB stelt dat zij [eenmanszaak] schriftelijk in gebreke heeft gesteld bij e-mails van 20 februari en 27 februari 2020. In de e-mail van 20 februari 2020 heeft EAB de planning voor de drie projecten weergegeven, zoals met [eenmanszaak] besproken, met het verzoek aan [eenmanszaak] daarop akkoord te geven. De e-mail van 27 februari 2020 bevat eveneens een weergave van wat partijen telefonisch met elkaar hebben besproken over de planning. Beide e-mails zijn geen sommaties waarin door EAB heldere termijnen zijn gesteld en waarin aan [eenmanszaak] duidelijk werd gemaakt tot welk tijdstip nakoming nog mogelijk was zonder tekortkoming. Daarmee kwalificeren deze e-mails niet als ingebrekestelling. [eenmanszaak] hoefde deze e-mails dus niet als zodanig op te vatten.
Mededelingen [eenmanszaak] ?
4.15.
EAB stelt verder dat het verzuim van [eenmanszaak] is ingetreden doordat uit mededelingen van [eenmanszaak] bleek dat deze in de nakoming van haar verplichtingen tekort zou schieten.
4.16.
Dit beroep op artikel 6:80 lid 1 sub b en c en artikel 6:83 aanhef en sub c BW slaagt niet. Op de bouwvergadering van 13 februari 2020 voor het project Tussen Twee Havens, waarnaar EAB in dit verband verwijst, was [eenmanszaak] niet aanwezig zodat daar door [eenmanszaak] geen mededelingen in bedoelde zin gedaan kunnen zijn. EAB verwijst daarnaast naar een
e-mailwisseling tussen EAB en [eenmanszaak] van 27 en 29 februari 2020. Daaruit blijkt niet dat [eenmanszaak] het project Gitaarsalon zou willen teruggeven zoals gesteld door EAB. Integendeel, [eenmanszaak] heeft in haar reactie daarop van 29 februari 2020 uitdrukkelijk aangegeven dat zij aan de slag zou gaan, dat zij haar uiterste best zou doen om alles op tijd af te krijgen en dat zij alle drie projecten met alle inzet zou gaan afmaken. Uit de mededeling van [eenmanszaak] dat zij mankracht miste en ook andere opdrachtgevers had, heeft EAB, gelet op de overige bewoordingen van de e-mail van 29 februari 2020, niet mogen afleiden dat [eenmanszaak] in de nakoming van haar verplichtingen zou tekort schieten. EAB heeft ook overigens onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat [eenmanszaak] een mededeling in de zin artikel 6:83 aanhef en onder c BW heeft gedaan.
4.17.
De rechtbank volgt EAB verder niet in haar stelling dat zich in dit geval precies een Fraanje/Alukon-situatie voordoet. Dat [eenmanszaak] , naar aanleiding van het verzoek van EAB van 27 februari 2020, zou hebben geweigerd om te bevestigen dat zij op 3 maart 2020 met project Gitaarsalon zou starten, blijkt absoluut niet uit haar e-mail van 29 februari 2020. [eenmanszaak] heeft juist aangegeven aan de slag te gaan. Uit het niet noemen van de startdatum van 3 maart 2020 door [eenmanszaak] heeft EAB niet mogen afleiden dat [eenmanszaak] niet tijdig zou (willen) nakomen. Bovendien heeft EAB in haar e-mail van 27 februari 2020 een reactietermijn van minder dan 15 uur (waarvan ook nog een nacht deel uitmaakte) aan [eenmanszaak] gegeven, wat bepaald niet als een redelijke termijn kan worden aangemerkt.
4.18.
Op dat moment bleek uit de houding van [eenmanszaak] overigens ook niet dat aanmaning nutteloos zou zijn. In dit soort gevallen, waarin het verwijt ziet op het niet tijdig presteren, had naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad inzake tijdigheids- en kwaliteitskwesties, een ingebrekestelling niet mogen ontbreken. De functie van een ingebrekestelling is om een laatste termijn voor nakoming te geven om aldus helderheid te scheppen over de vraag tot welk tijdstip nakoming nog mogelijk is zonder tekortkoming. Daarmee strookt dat pas sprake is van een tekortkoming wegens het niet tijdig presteren, indien de schuldenaar in verzuim is. [6]
beroep op ontbreken ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?
4.19.
De rechtbank acht het invoelbaar dat bij EAB enige frustratie ontstond ten aanzien van de vertraging aan de zijde van [eenmanszaak] , met gevolgen voor het zogenoemde treintje van partijen die achtereen moesten werken. Gelet evenwel op het frequente overleg tussen partijen over de werkzaamheden, het feit dat EAB een professionele partij is en de mogelijk verstrekkende gevolgen van een beroep op verzuim en de daaruit voortvloeiende schade voor [eenmanszaak] , acht de rechtbank het door [eenmanszaak] gedane beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in het licht van alle omstandigheden van het geval, niet onaanvaardbaar. De door EAB aangevoerde omstandigheid dat het vertrouwen in [eenmanszaak] was geschaad omdat zij meerdere keren niet kwam opdagen op projecten, slecht bereikbaar en laks was in de nakoming van haar afspraken, vormt op zichzelf onvoldoende grond om een uitzondering aan te nemen op de hoofdregel dat voor het intreden van verzuim een ingebrekestelling nodig is.
Blijvende onmogelijkheid nakoming
4.20.
Het beroep van EAB op artikel 6:74 lid 2 BW treft ook geen doel. Volgens deze bepaling moet er sprake zijn van een blijvende onmogelijkheid in de nakoming van de overeenkomst, wil verzuim niet nodig zijn. Dat [eenmanszaak] de verloren tijd als gevolg van de stagnatie van het werk niet meer kon inhalen, levert geen schending op van een duurverbintenis waarop artikel 6:74 lid 2 BW slaat. EAB heeft onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat nakoming in dit geval blijvend onmogelijk was. Zeker nu er geen fatale termijnen speelden in de drie projecten was het voor [eenmanszaak] nog best mogelijk te presteren. Daartoe had [eenmanszaak] zich in haar e-mail van 29 februari 2020 ook bereid verklaard, alleen was het geduld bij EAB op. Op dit laatste punt wordt hierna onder het project Gitaarsalon verder ingegaan.
Conclusie verzuim
4.21.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat nakoming niet blijvend onmogelijk was en dat [eenmanszaak] niet in verzuim is geraakt. De vordering van EAB tot schadevergoeding wegens het niet tijdig presteren door [eenmanszaak] stuit hierop af.
4.22.
EAB heeft ook schade gevorderd vanwege gebrekkige prestaties van [eenmanszaak] . EAB heeft in dat kader echter geen andere stellingen over de onmogelijkheid van de nakoming en het verzuim naar voren gebracht dan die met betrekking tot de tijdigheidskwestie.
De rechtbank zal daarom ook die gevorderde schadeposten wegens het ontbreken van verzuim afwijzen.
4.23.
Concreet betekent dit dat de volgende, door EAB onder randnummer 4.18 van de eis in reconventie opgesomde (en door [eenmanszaak] betwiste) schadeposten worden afgewezen:
Interne kosten € 13.500,00
Lekkage visslag € 400,00
Kitwerk slechte montage € 219,00
Boete niet halen oplevertermijn € 6.600,00
Rioolverstopping
€ 672,50
Totaal € 21.391,50
De afrekeningsoverzichten van EAB van 18 juni 2020 en 26 juni 2020 bevatten respectievelijk voor project Gitaarsalon onder ‘extra kosten’ en voor project Tussen Twee Havens onder ‘minderwerk’ ook nog een aantal schadeposten vanwege gebrekkige prestaties van [eenmanszaak] . Voor zover die schadeposten worden betwist door [eenmanszaak] , worden ook die om dezelfde reden als hiervoor vermeld afgewezen. Op de afrekeningsoverzichten van EAB wordt onder 4.35 e.v. en 4.48 e.v. nader ingegaan.
4.24.
Gelet op het voorgaande heeft EAB dus geen opeisbare schadevergoedingsvordering op [eenmanszaak] die zij met de te betalen facturen kan verrekenen.
Project Gitaarsalon4.25. Vast staat dat het project Gitaarsalon voortijdig voor EAB is beëindigd. Partijen verschillen van mening hoe deze beëindiging juridisch moet worden gekwalificeerd.
4.26.
De rechtbank volgt EAB niet in haar primaire stelling dat partijen tot gezamenlijke beëindiging van de werkzaamheden door [eenmanszaak] zijn gekomen, omdat [eenmanszaak] niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. In haar e-mail van 2 maart 2020 heeft EAB richting [eenmanszaak] aangegeven dat zij zich genoodzaakt heeft gevoeld om de installatiewerkzaamheden per direct elders onder te brengen. Die e-mail kan niet anders worden gezien als een eenzijdige actie van EAB om [eenmanszaak] van het project af te halen, ondanks de bereidverklaring van [eenmanszaak] van 29 februari 2020 om het project met alle inzet af te maken. Op het moment van de beëindiging van de samenwerking was de door EAB (eenzijdig) gestelde startdatum van 3 maart 2020 ook nog niet voorbij. Bovendien was, zoals hiervoor overwogen, van een fatale termijn geen sprake en is ook niet eerder een ingebrekestelling gestuurd vanwege een tekortkoming aan de zijde van [eenmanszaak] .
Verder heeft EAB niet onderbouwd op grond waarvan zij erop mocht vertrouwen [eenmanszaak] zich had neergelegd bij de beëindiging zonder daaraan financiële gevolgen te verbinden. Ook aan die stelling gaat de rechtbank voorbij.
4.27.
Anders dan EAB subsidiair stelt, kan de e-mail van 2 maart 2020 niet worden geduid als een buitengerechtelijke ontbindingsverklaring. De bewoordingen in die e-mail wijzen op geen enkele wijze in die richting en verder was, zoals hiervoor overwogen, nakoming niet blijvend onmogelijk en was [eenmanszaak] niet in verzuim, wat één van de wettelijke vereisten is om te mogen ontbinden.
Om die reden bestaat ook nu geen grond voor ontbinding, waarop EAB zich meer subsidiair beroept. Terzijde merkt de rechtbank op dat bij een vordering tot ontbinding - gelet op wat hierna onder 4.28 wordt overwogen - geen belang bestaat.
De rechtbank volgt EAB, tot slot, niet in haar stelling dat de e-mail van 2 maart 2020 moet worden aangemerkt als een omzettingsverklaring in de zin van artikel 6:87 BW. Uit de bewoordingen en strekking van deze e-mail blijkt niet van een mededeling dat EAB schadevergoeding in plaats van nakoming vordert. Ook hier geldt dat [eenmanszaak] niet in verzuim was.
4.28.
Omdat [eenmanszaak] van het project was gehaald door EAB, voordat een door haarzelf gestelde termijn was verstreken, en EAB het werk per direct had opgedragen aan een derde, ziet de rechtbank aanleiding om de beëindiging van de aannemingsovereenkomst als een opzegging in de zin van artikel 7:764 BW te beschouwen.
De afrekening
4.29.
Er dient in dat geval tussen partijen afgerekend te worden. Partijen zijn het erover eens dat die afrekening moet plaatsvinden op de wijze zoals voorgeschreven in artikel 7:764 lid 2 BW.
4.30.
Artikel 7:764 lid 2 BW bepaalt dat ingeval van opzegging van de aannemingsovereenkomst de opdrachtgever de voor het gehele werk geldende prijs moet betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien, tegen aflevering door de aannemer van het reeds voltooide werk. De stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de besparingen rusten op de opdrachtgever, in dit geval EAB. In dat kader rust echter op de aannemer - [eenmanszaak] - een belangrijke mededelingsplicht, aangezien deze de beschikking heeft over de noodzakelijke gegevens. Deze mededelingsplicht wordt ook wel aangeduid als een verzwaarde motiveringsplicht aan de zijde van de aannemer. Het is dus aan [eenmanszaak] om aan de hand van feitelijke gegevens voldoende concreet en onderbouwd inzicht te geven in haar besparingen.
4.31.
[eenmanszaak] heeft berekend dat haar nog een bedrag van € 37.963,38 toekomt. Zij verwijst ter onderbouwing van dit bedrag naar een als productie 53 in het geding gebrachte interne calculatie voor het werk. Daarbij gaat [eenmanszaak] uit van het saldo van de oorspronkelijke aanneemsom van € 98.783,58 verminderd met de besparingen op materiaal, arbeid en gelopen risico. Verder hanteert [eenmanszaak] een winstopslag.
4.32.
EAB voert gemotiveerd verweer tegen de afrekening van [eenmanszaak] . Zij vindt deze onredelijk en onvoldoende onderbouwd. Volgens EAB kon [eenmanszaak] ten tijde van de opzegging het werk voor andere projecten niet bijbenen. De arbeidsuren (inclusief de marge) die [eenmanszaak] kwijt zou zijn aan project Gitaarsalon hadden in de berekening meegenomen moeten worden als besparingen. Verder had rekening gehouden moeten worden met de mogelijkheid dat [eenmanszaak] andere opdrachten en werkzaamheden kon vervroegen, waaruit ook besparingen voortvloeien. [eenmanszaak] heeft geen inzicht gegeven in haar bedrijfsvoering en daarmee niet voldaan aan de op haar rustende mededelingsplicht met betrekking tot de bespaarde kosten. [eenmanszaak] kent zichzelf verder ten onrechte winsten van 50% van de aanneemsom toe, hetgeen onredelijk is, aldus EAB.
4.33.
De rechtbank overweegt als volgt. [eenmanszaak] volstaat in de dagvaarding wat betreft de door haar gehanteerde besparingen met een verwijzing naar een eindafrekening. Deze bijlage bij de dagvaarding betreft één pagina, een software-uitdraai met verkoopprijzen, verrekenprijzen en marges. Het is voor de rechtbank uiteraard niet doenlijk om het standpunt van [eenmanszaak] uit een dergelijke bijlage af te leiden. [eenmanszaak] had haar standpunt over de afrekening in haar processtuk concreet moeten uitwerken. Dat heeft [eenmanszaak] niet gedaan. Zij heeft het afrekeningsdocument in de processtukken niet nader toegelicht, noch heeft zij dat met feitelijke gegevens onderbouwd aan de hand van haar interne boekhouding. Zo is niet inzichtelijk geworden hoe [eenmanszaak] het gat als gevolg van de opzegging met vervangende werkzaamheden en inkomsten heeft gevuld en welke besparingen dat heeft opgeleverd. Het geven van dit inzicht in haar bedrijfsvoering had wel van [eenmanszaak] mogen worden verwacht in het kader van haar mededelingsplicht. [eenmanszaak] heeft voorts op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt wat de kostenpost ‘overig’ inhoudt en hoe zij tot de genoemde (erg hoge) winstmarges is gekomen, zodat zij op dat punt ook niet aan haar mededelingsplicht heeft voldaan.
Conclusie afrekening
4.34.
De rechtbank volgt [eenmanszaak] daarom niet in haar eindafrekening. De rechtbank zal de vordering van [eenmanszaak] in conventie tot betaling van een opzeggingsvergoeding van € 37.963,38 door EAB afwijzen.
4.35.
EAB vordert in reconventie een bedrag van € 19.968,76 van [eenmanszaak] , waarbij EAB zich baseert op een door haar als bijlage 19 bij productie 21 overgelegd afrekeningsdocument van 18 juni 2020.
4.35.1.
Een onderdeel van de afrekening betreft opgevoerde ‘extra kosten’ ten bedrage van in totaal € 14.129,28 (uitgaande van 100% voor derving huurinkomsten en doucheschermen, zie randnummer 4.17 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie). EAB grondt de vordering op een ongedaanmakingsverbintenis na ontbinding en op aanvullende schadevergoeding op grond van de artikelen 6:272 en 6:277 BW dan wel op grond van artikel 6:87 jo. 6:74 BW. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt echter dat voor ontbinding en schadevergoeding wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming geen grond bestaat. Het in reconventie gevorderde bedrag van € 14.129,28 is daarom bij gebrek aan een deugdelijke grondslag niet toewijsbaar.
4.35.2.
Op het afrekeningsoverzicht van EAB staan verder vermeld de eerste termijnfactuur van [eenmanszaak] van € 9.878,36 en de factuur van [eenmanszaak] van 20 mei 2020. Daarop wordt hieronder verder ingegaan.
Eerste termijnfactuur van [eenmanszaak] van € 9.878,36
4.36.
[eenmanszaak] heeft op 5 januari 2020 de eerste termijn van € 9.878,36 (exclusief btw) bij EAB in rekening gebracht. In de dagvaarding staat dat [eenmanszaak] deze factuur later heeft gecrediteerd. [eenmanszaak] komt daarop terug in de conclusie van antwoord in reconventie. EAB heeft deze factuur betaald, zodat het door [eenmanszaak] ontvangen bedrag kan worden verrekend met de vergoeding die EAB aan [eenmanszaak] verschuldigd is, aldus [eenmanszaak] .
4.37.
Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat EAB de door [eenmanszaak] gevorderde opzeggingsvergoeding niet verschuldigd is, kan de rechtbank niet overgaan tot verrekening. De rechtbank zal [eenmanszaak] veroordelen tot (terug)betaling van een bedrag van
€ 9.878,36.
Factuur van [eenmanszaak] van 20 mei 2020
4.38.
[eenmanszaak] heeft EAB op 20 mei 2020 een factuur gestuurd voor een bedrag van € 6.811,07. Deze factuur ziet volgens [eenmanszaak] op werkzaamheden in regie die zij voorafgaand aan de start van het project in week 50/51 heeft uitgevoerd. Naar aanleiding van het verweer van EAB tegen de tekenkosten uit deze factuur heeft [eenmanszaak] deze kosten ten bedrage van € 720,- in mindering gebracht. Er resteert nog een openstaand bedrag van € 6.091,07, aldus [eenmanszaak] .
4.39.
EAB betwist de juistheid van de factuur.
4.40.
De rechtbank overweegt dat [eenmanszaak] in de dagvaarding zelf heeft aangegeven dat de gefactureerde werkzaamheden in regie zijn uitgevoerd en op zichzelf niet(s) van doen hadden met de eigenlijke opdracht. Dat veronderstelt dat die werkzaamheden niet vallen onder de overeengekomen vaste aanneemsom, maar dat daaraan een afzonderlijke opdracht ten grondslag ligt. [eenmanszaak] heeft niet onderbouwd gesteld dat er een aanvullende afspraak met EAB is gemaakt op grond waarvan EAB gehouden is de gefactureerde (deel)bedragen te betalen.
Echter, EAB erkent dat er door [eenmanszaak] werkzaamheden, zoals gefactureerd, zijn uitgevoerd. EAB kan zich blijkens randnummers 3.73 en 4.15 van de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie gelezen in combinatie met bijlage 34 van productie 51 en bijlage 18 van productie 21 verenigen met de factuur van [eenmanszaak] tot een bedrag van € 5.280,30.
4.41.
De rechtbank zal de vordering van [eenmanszaak] in conventie dan ook toewijzen tot een bedrag van
€ 5.280,30. Dat EAB een hoger bedrag (van € 6.091,07) is verschuldigd, heeft [eenmanszaak] onvoldoende onderbouwd. Daarbij is van belang dat [eenmanszaak] geen inzicht heeft gegeven hoe zij tot het aantal meters gasleiding en de prijs ervan, zoals vermeld in de factuur, is gekomen. De stelling van [eenmanszaak] dat er wijzigingen zijn geweest waarover ter plekke overleg is gevoerd, vindt de rechtbank hiertoe onvoldoende. Gelet op de betwisting door EAB van de opgevoerde bedragen op dit punt had een nadere onderbouwing van [eenmanszaak] mogen worden verwacht.
Project Tussen Twee Havens
Meerwerkfactuur van [eenmanszaak] van 20 mei 2020
4.42.
[eenmanszaak] heeft EAB op 20 mei 2020 een factuur gestuurd voor een bedrag van € 14.572,91 in verband met meerwerk. EAB heeft deze factuur onbetaald gelaten. EAB heeft in de conclusie van antwoord in conventie verweer gevoerd tegen de in de factuur vermelde kosten van de dakventilator en van de Dyson airblades.
4.43.
Wat betreft de Dyson airblades (€ 2.996,00) overweegt de rechtbank dat deze weliswaar in de technische omschrijving zijn opgenomen (p. 23 van het bestek onder 05 03), maar dat deze niet zijn opgenomen in de specificeerde prijsopgave van [eenmanszaak] van 20 december 2018 die EAB op 11 december 2019 is toegezonden. Vast staat dat de Dyson airblades door [eenmanszaak] wel zijn aangebracht conform de wens van de opdrachtgever. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de Dyson airblades geen onderdeel uitmaken van de aannemingsovereenkomst. Voor EAB moet duidelijk geweest zijn dat hier sprake is van meerkosten. Het lag immers op haar weg dat zij met haar deskundigheid de gespecificeerde offerte van [eenmanszaak] zou controleren aan de hand van de technische omschrijving. Dat zij dit niet, althans niet afdoende heeft gedaan komt voor haar rekening en risico.
4.44.
Naar aanleiding van het verweer van EAB en om praktische redenen heeft [eenmanszaak] in de conclusie van antwoord in reconventie een aantal posten van de factuur afgetrokken, waaronder de reparatiekosten van de dakventilator, zodat deze kosten geen bespreking meer behoeven. Een openstaand bedrag van € 13.734,31 resteert.
4.45.
De rechtbank acht dit bedrag van
€ 13.734,31toewijsbaar bij gebrek aan een betwisting in conventie van de overige posten van de factuur. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij de in de conclusie van antwoord in reconventie verrichte verrekening door [eenmanszaak] met een aantal minderwerkposten uit het afrekeningsdocument van EAB van 26 juni 2020 buiten beschouwing laat. Die minderwerkposten komen hieronder, bij de bespreking van de factuur van EAB van 1 juli 2020 ten bedrage van € 15.689,31 in reconventie, aan de orde.
Meerwerkfactuur van [eenmanszaak] van 7 december 2020
4.46.
[eenmanszaak] heeft EAB op 7 december 2020 een meerwerkfactuur gestuurd voor een bedrag van € 1.807,00 voor het inregelen en reinigen van de installatie in het toiletgebouw.
[eenmanszaak] heeft in eerste instantie gesteld dat deze factuur nog niet was betaald door EAB.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eenmanszaak] erkend dat EAB de factuur voor 90% heeft voldaan, zodat daarvan € 180,70 resteert.
4.47.
EAB betwist de verschuldigdheid van dit bedrag niet, maar zij beroept zich blijkens randnummer 3 van de akte overlegging producties bij wijze van verweer op opschorting, omdat het inregelen volgens haar nog steeds niet is uitgevoerd. Dit opschortingsverweer slaagt niet, omdat EAB geen opeisbare vordering heeft op [eenmanszaak] wegens het ontbreken van verzuim aan de zijde van [eenmanszaak] . Dit betekent dat het door [eenmanszaak] gevorderde bedrag van
€ 180,70toewijsbaar is.
Minderwerkfactuur van EAB van 1 juli 2020
4.48.
EAB vordert een bedrag van € 15.689,31 (inclusief btw) uit hoofde van minderwerk, gelet op de kosten die EAB heeft gehad vanwege werkzaamheden die [eenmanszaak] niet heeft uitgevoerd. EAB heeft voor deze kosten op 1 juli 2020 een factuur gestuurd aan [eenmanszaak] . EAB verwijst ter onderbouwing van deze factuur naar een afrekeningsdocument van 26 juni 2020 en naar een door haar als productie 19 overgelegde toelichting.
4.49.
Het afrekeningsdocument van 26 juni 2020 bestaat uit 13 posten ‘minderwerk’ waarvan sommige posten door EAB worden gevorderd ten titel van schadevergoeding.
4.50.
[eenmanszaak] heeft onder randnummer 67 van de conclusie van antwoord in reconventie erkend dat een totaalbedrag van € 12.655,10 (voor douchekleppen, een douchesysteem, uitstortbakken H3 en T2H, een ontbrekend schaamschot en het verplaatsen van een aansluiting naar zolder) als minderwerk kan gelden.
4.51.
EAB vordert verder een bedrag van € 4.560,00 voor 15st wastafelmengkranen T2H en een bedrag van € 3.040,00 voor 10st wastafelmengkranen H3 als minderwerk, omdat deze wastafelkranen niet zijn geleverd.
4.51.1.
[eenmanszaak] betwist dat de wastafelmengkranen minderwerkposten zijn. De wastafelkranen staan op de gespecifieerde prijsopgave van [eenmanszaak] van 18 en 20 december 2018. Volgens [eenmanszaak] heeft zij deze kranen wel degelijk geleverd. Daartoe verwijst zij naar de door haar overgelegde productie 62.
4.51.2.
Hiertegenover heeft EAB onvoldoende gesteld om aan te nemen dat sprake is van minderwerk. De stelling van EAB dat partijen dit minderwerk zijn overeengekomen in een bespreking op 17 juni 2020 wordt betwist door [eenmanszaak] en blijkt verder nergens uit.
Voor zover EAB bedoelt te stellen dat door [eenmanszaak] de verkeerde kranen zijn geoffreerd en geleverd, gaat het niet om een post uit hoofde van minderwerk maar om een schadevergoedingspost vanwege wanprestatie. Zoals hiervoor is overwogen bestaat voor een dergelijke vordering uit schadevergoeding geen grond.
4.52.
Dat laatste geldt ook voor de overige vijf posten uit het afrekeningsdocument, die EAB alle ten titel van schadevergoeding vanwege wanprestatie van [eenmanszaak] vordert (totaal € 3.625,00). Het gaat om de volgende schadeposten:
a) aanpassen tegelwerk H3 ivm leidingwerk;
b) herstelwerk uitlijning plafond H3;
c) aanpassen tegelwerk T2H ivm drukknoppen;
d) stagnatiekosten derden;
e) extra uitvoeringskosten.
4.53.
Het voorgaande leidt ertoe dat de minderwerkfactuur van EAB van 1 juli 2020 tot een bedrag van € 12.655,10 wordt toegewezen, te vermeerderen met de onweersproken gebleven btw (21%) hierover ten bedrage van € 2.657,57, dus in totaal
€ 15.312,67. De overige posten van de factuur worden afgewezen.
Minderwerk: afsluiter
4.54.
EAB vordert verder een bedrag van € 1.479,00 (exclusief btw) aan minderwerk, omdat [eenmanszaak] geen afsluiter heeft gemaakt, terwijl partijen dit wel hadden besproken in een bouwvergadering op 26 november 2019. [eenmanszaak] wist zodoende dat zij voor de afsluiter moest zorgdragen. [eenmanszaak] heeft hiervoor een bedrag van € 1.479,00 geoffreerd. Dit bedrag dient [eenmanszaak] nu aan EAB te betalen, omdat de loodgieter van EAB de werkzaamheden heeft moeten verrichten.
4.55.
Uit het verslag van de bouwvergadering van 26 november 2019 blijkt dat [eenmanszaak] moest zorgdragen voor het
‘opzetten principe (plan van aanpak, tekening en berekening) voor verwarming, water en ventilatie systeem’. Verder is in dit verslag (onder randnummer 6.13 ‘Info’) vermeld dat rekening gehouden moet worden met installaties in verband met de winterruimte. Terecht voert [eenmanszaak] aan dat daaruit niet valt af te leiden dat [eenmanszaak] opdracht voor het maken van de afsluiter kreeg. Een getekende meerwerkopdracht ontbreekt ook. De rechtbank zal de reconventionele vordering met betrekking tot de afsluiter daarom bij gebrek aan een voldoende onderbouwing afwijzen.
Minderwerk: niet-calculeren rioleringswerk
4.56.
EAB vordert tot slot een bedrag van € 6.904,50 (inclusief btw). EAB stelt dat [eenmanszaak] dit bedrag aan rioleringskosten dat zij bij EAB heeft opgevoerd aan EAB moet terugbetalen. Volgens EAB zijn de rioleringswerkzaamheden geen meerwerk, maar vielen deze onder de reguliere aannemingsovereenkomst waarvoor [eenmanszaak] een vaste prijs heeft afgegeven. [eenmanszaak] is kennelijk vergeten de post ‘riolering’ te calculeren bij de prijsopgave voor het project, wat zij normaliter bij andere projecten wel doet. Deze fout moet voor rekening van [eenmanszaak] blijven, aldus EAB.
4.57.
De rechtbank constateert dat [eenmanszaak] het rioleringswerk in haar prijsopgave van 16 juli 2019 (productie 4 bij dagvaarding) heeft opgenomen, tezamen met andere werkzaamheden. Van een vergeten calculatie is dus geen sprake. EAB heeft niet concreet aangegeven waarom zij de post ‘riolering’ zonder grondslag zou hebben betaald aan [eenmanszaak] . Een onderbouwing van het gestelde bedrag van € 6.904,50 ontbreekt ook. Zo heeft EAB geen factuur van [eenmanszaak] overgelegd. De rechtbank kan dan ook, evenals [eenmanszaak] , de stellingen van EAB op dit punt niet volgen. De reconventionele vordering van EAB van € 6.904,50 zal bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing worden afgewezen.
Verschenen wettelijke rente over factuurbedragen van [eenmanszaak]
4.58.
heeft in de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte van wijziging van (de gronden van de) eis aangegeven dat de wettelijke rente over de zes openstaande factuurbedragen tot en met de dag van de dagvaarding (10 oktober 2022) € 10.025,63 bedraagt. Deze post schaart zij onder haar vordering van € 99.000,-.
4.59.
[eenmanszaak] heeft het gestelde bedrag van € 10.025,63 echter op geen enkele wijze onderbouwd. Ook blijkt uit het hiervoor overwogene dat niet alle opgevoerde factuurbedragen toewijsbaar zijn. De rechtbank zal de rentevordering van € 10.025,63 daarom afwijzen.
Slotsom
in conventie4.60. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank EAB zal veroordelen tot betaling aan [eenmanszaak] van een bedrag van (€ 41.197,21 + € 5.280,30 + € 13.734,31 +
€ 180,70 =)
€ 60.392,52. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
4.61.
De door [eenmanszaak] gevorderde wettelijke handelsrente over de hoofdsom zal eveneens worden toegewezen, nu EAB hiertegen geen zelfstandig verweer heeft gevoerd. De rechtbank zal de rente, zoals gevorderd, toewijzen vanaf de datum van de dagvaarding, te weten 10 oktober 2022.
in reconventie
4.62.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank [eenmanszaak] zal veroordelen tot betaling aan EAB van een bedrag van (€ 9.878,36 + € 15.312,67 =)
€ 25.191,03. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
4.63.
De door EAB gevorderde wettelijke handelsrente over de hoofdsom zal eveneens worden toegewezen, nu [eenmanszaak] hiertegen geen zelfstandig verweer heeft gevoerd.
Als ingangsdatum vordert EAB primair de datum van opeisbaarheid van elk der facturen, althans 15 april 2021. Bij gebreke aan duidelijkheid over een uiterste datum van betaling zal de rechtbank (net als in conventie) de wettelijke handelsrente toewijzen vanaf de datum van de dagvaarding, zoals subsidiair gevorderd.
Buitengerechtelijke kosten
4.64.
EAB maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.729,49. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. EAB heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Het door EAB gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten ziet op de gevorderde hoofdsom van € 65.433,07. De hoofdsom wordt echter toegewezen tot een bedrag van € 25.191,03. De rechtbank zal het bedrag aan buitengerechtelijke kosten dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief berekend over deze toegewezen hoofdsom, zijnde een bedrag van € 1.026,91.
4.65.
De (impliciet) gevorderde btw is niet toewijsbaar, omdat EAB niet heeft gesteld dat zij geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of dat zij als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht waarop de vordering betrekking heeft.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is wel toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de eis in reconventie, zijnde 21 december 2022, omdat EAB in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
in conventie en in reconventie
Proceskosten
4.66.
Omdat partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, compenseert de rechtbank proceskosten. Iedere partij draagt dus de eigen kosten.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt EAB tot betaling aan [eenmanszaak] van een bedrag van € 60.392,52, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 10 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
5.2.
veroordeelt [eenmanszaak] tot betaling aan EAB van een bedrag van € 25.191,03, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 10 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eenmanszaak] tot betaling aan EAB van een bedrag van € 1.026,91 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 21 december 2022 tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.
ST/ACH

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1581
2.artikel 6:74 lid 2 BW
3.artikel 6:265 lid 2 BW
4.Hoge Raad 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1581
5.Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:141
6.Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:141