22.3.Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht een boete is opgelegd omdat sprake is van een betaalverzuim. Van een pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld is geen sprake.
Beoordeling van het geschil
Is eiseres ondernemer voor de omzetbelasting?
23. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet OB is ondernemer voor de omzetbelasting diegene die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Een bedrijf is een organisatie van kapitaal en arbeid waarmee wordt deelgenomen aan het economische verkeer om maatschappelijke behoeften te bevredigen. Het deelnemen aan het economische verkeer houdt in dat economische activiteiten worden verricht. Op grond van artikel 9, eerste lid, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de btw-richtlijn) worden als economische activiteiten onder meer beschouwd alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter en beoefenaars van vrije beroepen.
24. Niet in geschil is dat eiseres in de periode 2020 tot en met 2022 vijf auto’s heeft gekocht en heeft verkocht aan ten minste drie verschillende afnemers. Eiseres heeft ter zitting bij monde van haar (middellijk) aandeelhouders uiteengezet dat deze beschikken over een uitgebreid netwerk door hun werkzaamheden in de horeca- en evenementenorganisatiebranche en als personal trainer en dat zij dat netwerk succesvol inzetten om via mond tot mond reclame aan afnemers te komen. Potentiële afnemers kunnen via het Instagram-account van eiseres hun belangstelling aan eiseres kenbaar maken of vragen of een bepaalde auto leverbaar is. De verkoop van auto’s verliep in de periode 2020 tot en met 2022 moeizaam door corona en door het tekort aan chips als gevolg van de oorlog in Oekraïne. Inmiddels zijn tien auto’s verkocht. Er is gekozen om de auto’s aan te schaffen via een huurkoopconstructie, omdat dit financieel voordeliger is, aldus eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiertegen onvoldoende ingebracht om niet uit te gaan van ondernemerschap.
25. Op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en letter b, van de Wet OB in verbinding met post a.6 van de bij de Wet OB behorende tabel II bedraagt het bij de heffing van omzetbelasting te hanteren tarief nihil voor leveringen van goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen (nultarief).
26. Het nultarief geldt wanneer de macht om als een eigenaar over het goed te beschikken aan de afnemer is overgedragen, de leverancier aantoont dat het goed naar een andere lidstaat is verzonden of vervoerd en het goed dientengevolge Nederland fysiek heeft verlaten (HvJ EU 27 september 2007, Teleos, C-409/04, ECLI:EU:C:2007:548, r.o. 42 (Teleos-arrest)). Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat het nultarief terecht is toegepast.
27. De vraag of het bewijs is geleverd dat het nultarief terecht is toegepast moet worden beoordeeld aan de hand van de eisen die naar nationaal recht aan dat bewijs worden gesteld (HvJ EU 16 december 2010, Euro Tyre Holding B.V, C-430/09, ECLI:EU:C:2010:786, r.o. 39 (hierna: Euro Tyre-arrest)). Artikel 45bis van de Uitvoeringsverordening EU 282/2011 (Uitvoeringsverordening) bevat een bewijsvermoeden. Dit bewijsvermoeden laat onverlet dat aan de hand van boeken en bescheiden als bedoeld in artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (UB OB) het bewijs van de verzending of het vervoer kan worden aangetoond.
28. In artikel 12, eerste lid, van het UB OB is bepaald dat de toepasselijkheid van het nultarief uit boeken en bescheiden dient te blijken. Ingevolge artikel 45bis van de Uitvoeringsverordening geldt het vermoeden dat goederen zijn verzonden of vervoerd naar een lidstaat buiten het grondgebied van de verkoper wanneer de verkoper daartoe twee niet tegenstrijdige bewijsstukken bezit zoals opgenomen in dat artikel. In artikel 12, tweede lid, aanhef en letter a, onder 2, van het UB OB is opgenomen dat de ondernemer die de goederen levert dient te beschikken over het btw-identificatienummer van degene die de goederen afneemt. Indien de betrokken belastingplichtige boeken en bescheiden overlegt die volgens hem uitwijzen dat zij betrekking hebben op de goederen waarvoor aanspraak wordt gemaakt op toepassing van het nultarief alsmede uitwijzen dat die goederen daadwerkelijk in het kader van de levering naar een andere lidstaat zijn vervoerd, dient te worden onderzocht of de in de desbetreffende documenten voorkomende gegevens naar hun aard geschikt zijn om voornoemd fysiek vervoer van de in geding zijnde goederen aan te tonen (HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1604, r.o. 2.2.3). Voor het door de leverancier te leveren bewijs geldt dat ook rekening moet worden gehouden met boeken en bescheiden die niet ten tijde van de leveringen in de boekhouding zijn vastgelegd, maar nadien zijn overgelegd (HvJ EU 27 september 2007, Collée, C-146/05, ECLI:EU:C:2007:549, r.o. 24-25, 28-31; en HR 5 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN9568, r.o. 3). 29. Eiseres heeft enkel de onder 14 genoemde factuur overgelegd. Op die factuur staat niet het btw-identificatienummer van de afnemer vermeld en eiseres heeft die informatie ook niet later alsnog aan verweerder verstrekt. Ter zitting heeft de heer [naam 1] verder verklaard dat de koper de auto zelf is komen ophalen in Nederland en dat deze de auto na betaling heeft meegenomen. Eiseres heeft daarmee niet met boeken en bescheiden onderbouwd dat aan alle materiële voorwaarden voor toepassing van het nultarief is voldaan. Eiseres is er dan ook niet geslaagd om aannemelijk te maken dat zij het nultarief heeft mogen toepassen. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres over de levering van de auto € 12.699 aan btw verschuldigd is. Verweerders beroep op interne compensatie slaagt dan ook.
Vermindering van de naheffingsaanslag
30. Gezien al het voorgaande volgt de rechtbank verweerder in zijn subsidiaire standpunt. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij niets op te merken heeft over de cijfermatige uitwerking die verweerder aan zijn subsidiaire standpunt heeft gegeven. De rechtbank zal de naheffingsaanslag dan ook overeenkomstig dat standpunt verminderen tot € 12.556.
31. De verzuimboete is gebaseerd op artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en betreft een betaalverzuimboete. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat met betrekking tot het onderhavige tijdvak reeds eerder in verband met een systeemaanslag een betaalverzuimboete is opgelegd, maar dat deze boete is komen te vervallen .
32. Voor het opleggen van boetes geldt dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt indien aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd (het ne bis in idem-beginsel zoals opgenomen in artikel 5:43 Awb). Als een boete is vernietigd voor een overtreding, kan daarna voor dezelfde overtreding niet opnieuw een boete worden opgelegd (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 137).
33. De rechtbank maakt uit de stukken en uit hetgeen door verweerder ter zitting is verklaard op dat beide verzuimboetes zijn opgelegd op basis van artikel 67c van de Awr omdat de over het derde kwartaal 2020 verschuldigde omzetbelasting niet is betaald.
Dat betekent dat de onderhavige verzuimboete is opgelegd ter zake van een gedraging waarvoor reeds eerder een betaalverzuimboete is opgelegd en dat het opleggen van de verzuimboete een schending is van het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank zal de verzuimboete daarom vernietigen.
Beschikking belastingrente
34. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de rentebeschikking. Wel dient de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag te worden verminderd.
35. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
36. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).