ECLI:NL:RBNHO:2023:12816

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
22/3359
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie kinderopvangtoeslag en terugvordering in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de compensatie kinderopvangtoeslag. Eiser, die jarenlang in een schuldsaneringstraject heeft gezeten, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen om niet terugbetaalde bedragen aan teruggevorderde kinderopvangtoeslag in mindering te brengen op de compensatie. De Belastingdienst had eiser voor de jaren 2009 tot en met 2011 een compensatiebedrag van € 87.161 toegekend, maar na het in mindering brengen van de niet terugbetaalde bedragen van € 40.774, resteerde er een uitbetaling van € 27.161. Eiser betoogde dat deze vermindering onterecht was, omdat hij een schone lei had gekregen na het schuldsaneringstraject.

De rechtbank overwoog dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de niet terugbetaalde bedragen in mindering had gebracht op de compensatie. De rechtbank stelde vast dat de compensatie alleen wordt toegekend voor daadwerkelijk terugbetaalde of verrekende kinderopvangtoeslag. Eiser had geen recht op compensatie voor het bedrag dat niet was terugbetaald, omdat hij in dat geval materieel meer zou ontvangen dan waar hij recht op had. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van andere rechtbanken die een vergelijkbare lijn volgden.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het voorkomen van dubbele compensatie in het kader van de hersteloperatie voor gedupeerden van de toeslagenaffaire.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3359

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Bozla),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2009 tot en met 2011 met dagtekening 20 januari 2021 bij definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag een compensatiebedrag toegekend ter hoogte van € 87.161.
Verweerder is bij beslissing op bezwaar van 1 april 2022 gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet gekomen. Eiser heeft een aanvullend compensatiebedrag ontvangen van € 4.078.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2023 te Haarlem.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn echtgenote [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] en mr. [naam 3] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft jarenlang in een traject van beschermingsbewind gezeten. Op de schuldenlijst “Wet schuldsanering natuurlijke personen” (hierna: wsnp) komt een bedrag van ruim € 67.000 aan schuld aan de Belastingdienst voor. Toen het traject werd ingezet was de verwachting dat bijna 16% van de schulden van eiser aan de diverse schuldeisers terugbetaald zouden worden.
2. Na beëindiging van de wsnp en verlening van de schone lei aan eiser is een deel van de schuld van eiser aan de Belastingdienst feitelijk niet terugbetaald. Van de terugvordering over 2010 is een bedrag van € 13.932 niet terugbetaald, van de terugvordering over 2011 is een bedrag van € 26.842 niet terugbetaald, samen dus € 40.774.
3. Eiser heeft een compensatie kinderopvangtoeslag ontvangen over de jaren 2009, 2010 en 2011. Bij brief van 3 november 2020 ontving eiser de vooraankondiging van de compensatieberekening. De hoogte van de (voorlopige) compensatie bedraagt € 62.782.
Op 10 november 2020 heeft eiser een eerste betaling vanwege acute nood van € 60.000 ontvangen.
4. In de definitieve beschikking van 20 januari 2021 betrof het compensatiebedrag € 87.161. De niet terugbetaalde bedragen aan teruggevorderde kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 en 2011 (€ 40.774) zijn in mindering gekomen op de compensatie. Feitelijk leidde de definitieve beschikking tot een betaling aan eiser van € 27.161, omdat hij eerder al een voorschot van € 60.000 had ontvangen.
5. Eiser heeft op 15 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking.
6. Eiser is op 26 november 2021 gehoord door de Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC). De BAC adviseerde de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) de niet terugbetaalde kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 en 2011 wél in mindering te brengen op het compensatiebedrag, zoals reeds was gebeurd.
7. Het advies van de BAC om de niet terugbetaalde kinderopvangtoeslag 2010 en 2011 wél in mindering te brengen op het compensatiebedrag is door de UHT gevolgd, zoals blijkt uit de aanvullende schriftelijke reactie van 8 december 2021.
Achtergrond
8. In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in voorgaande jaren zijn fouten gemaakt, waarvan ouders de dupe zijn geworden. Deze toeslagenaffaire heeft geleid tot verschillende herstelregelingen om burgers te compenseren voor deze fouten. De compensatie wordt door Belastingdienst/Toeslagen toegekend. De uitvoering van deze regelingen is belegd bij de UHT. De rechtbank stelt vast dat het compensatiebesluit dat hier in het geding is, gebaseerd is op de compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) en de beleidsregels zoals neergelegd in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken. Met ingang van
5 november 2022 is de Wet hersteloperatie Toeslagen (hierna: Wht) van kracht. Voornoemde compensatieregeling is met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen, die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht.

Geschil9. In geschil is of de door eiser niet terugbetaalde kinderopvangtoeslag over de jaren 2010 en 2011 (€ 40.774) in mindering gebracht moet worden op het compensatiebedrag, nadat hem in het kader van de schuldsanering een schone lei is verleend.

10. Eiser stelt dat het bedrag van € 40.774 ten onrechte in mindering is gebracht op het compensatiebedrag en heeft dit standpunt als volgt toegelicht.
Het doel van een schuldsaneringstraject is om te voorkomen dat mensen jarenlang door hun schulden worden achtervolgd. Eiser had een contract met de Belastingdienst en heeft aan alle voorwaarden voldaan. Eiser heeft jarenlang zoveel mogelijk geld gespaard om op deze manier zoveel mogelijk schulden af te betalen en uiteindelijk met een schone lei verder te gaan. Gelet op deze omstandigheden is er in feite aan de betalingsverplichting voldaan: enerzijds is er gedeeltelijk betaald middels de opbrengst van het schuldsaneringstraject en anderzijds is een groot deel van de schulden in natura betaald door het enorme leed en de financiële gevangenschap waarin eiser zich jarenlang bevond. Het bedrag van € 40.774 is niet langer opeisbaar en dit bedrag moet daarom worden gezien als een betaalde belastingschuld. Het is dan ook onredelijk en onevenredig om een dergelijke vermindering op de compensatie toe te passen.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2019 (ECLI:NL:HR:2019:377) volgt, aldus eiser, dat door beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar is. Dit brengt mee dat slechts een natuurlijke verbintenis overblijft. De natuurlijke verbintenis is nu door verweerder verrekend, maar de grond daarvoor ontbreekt.
11. Verweerder stelt dat overeenkomstig het advies van de BAC de niet door eiser terugbetaalde kinderopvangtoeslag in mindering moet worden gebracht op het compensatiebedrag. Als er geen vermindering wordt toegepast, dan zou eiser dit deel van de kinderopvangtoeslag namelijk dubbel ontvangen. Verweerder verwijst naar twee uitspraken in vergelijkbare situaties, van de rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2023:1657) en van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2023:5470). De vermindering van het compensatiebedrag is in overeenstemming met artikel 2.3, eerste lid, onder a van de Wht, aldus verweerder.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Voorts merkt verweerder op dat hier het forfaitair vastgestelde schadebedrag in geschil is en dat eiser voor het verzoek om vergoeding van overige geleden schade terecht kan bij de Commissie Werkelijke schade.
12. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
13. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft een schuldsaneringstraject gevolgd en daarbij de teruggevorderde kinderopvangtoeslag gedeeltelijk terugbetaald. Het bedrag dat niet is terugbetaald (€ 40.774) heeft Belastingdienst/Toeslagen in mindering gebracht op het compensatiebedrag.
14. Belastingdienst/Toeslagen heeft daarbij aangegeven dat een compensatie alleen wordt toegekend voor teruggevorderde kinderopvangtoeslag indien en voor zover die teruggevorderde kinderopvangtoeslag door de ouder is betaald of ten nadele van hem is verrekend. Volgens verweerder is de ratio daarvan om te voorkomen dat een ouder materieel meer kinderopvangtoeslag of compensatie ontvangt dan waar hij of zij recht op heeft. Dit uitgangspunt geldt onverminderd wanneer een ouder een wsnp-traject heeft doorlopen.
15. De rechtbank overweegt dat met de inwerkingtreding van de Wht de vermindering van niet-ingevorderde kinderopvangtoeslag is gebaseerd op artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder a van de Wht. Noch in de toelichting van de (toenmalige) Wet hardheidsaanpassing Awir, het Besluit Compensatieregeling of de huidige Wht is een aanwijzing te vinden om aan te nemen dat niet-betaalde teruggevorderde bedragen na een wsnp-traject anders behandeld zouden moeten worden dan die van gedupeerden die niet een dergelijk traject hebben doorlopen.
16. Dit is ook in overeenstemming met artikel 2.3, eerste lid, onder a van de Wht. De rechtbank is van oordeel dat Belastingdienst/Toeslagen dat zo heeft mogen doen. Als de Belastingdienst/Toeslagen dit bedrag niet in mindering zou brengen op het compensatiebedrag, dan zou eiser dit deel van de kinderopvangtoeslag namelijk dubbel ontvangen. Dat is niet de bedoeling van de herstelregeling (vergelijk de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2023:1657) en van Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2023:5470)). Omdat de herstelregeling slechts voorziet in een compensatie van daadwerkelijk terugbetaalde of verrekende kinderopvangtoeslag leidt de omstandigheid dat, zoals eiser betoogt, een groot deel van de schulden van eiser middels het schuldsaneringstraject wel is afbetaald, niet tot een ander oordeel. Ook het door eiser geleden leed en de financiële gevangenschap waarin hij jarenlang heeft verkeerd en waarvan de rechtbank zich kan voorstellen dat dit voor eiser voelt als een ‘betaling in natura’, leidt gelet hierop niet tot een ander oordeel.
17. Het beroep van eiser op het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2019 (ECLI:NL:HR:2019:377) kan niet slagen. Uit dit arrest volgt dat door beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar is. Dit brengt mee dat slechts een natuurlijke verbintenis overblijft. In het geval van eiser is er echter geen sprake van verrekening van een schuld van eiser aan de Belastingdienst/Toeslagen met een bedrag dat eiser tegoed heeft. Het bedrag van € 40.774 was in eerste instantie een schuld, doch deze is niet terugbetaald en derhalve hoeft eiser voor dat bedrag niet te worden gecompenseerd. Eiser heeft immers in zoverre geen financieel nadeel geleden. Eiser had derhalve geen vordering ter hoogte van dit bedrag. Hiervan staat los dat, zoals uit de uitspraak van de Hoge Raad volgt, indien ter zake van deze schuld nog een natuurlijke verbintenis zou bestaan, met betrekking tot deze schuld geen beroep op verrekening zou kunnen worden gedaan.
18. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.