ECLI:NL:RBNNE:2023:1657

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
22/1200
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteloperatie Toeslagen en de beoordeling van compensatie voor kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, op 21 april 2023, is het beroep van eiseres tegen de Belastingdienst/Toeslagen beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de compensatie voor de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008, 2009 en 2010. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst de compensatie correct had vastgesteld, maar dat er fouten waren gemaakt in de berekening van de immateriële schadevergoeding en de rente. Eiseres had een verzoek ingediend voor herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag, en de rechtbank stelde vast dat de Belastingdienst een bedrag van € 26.610,00 aan compensatie had toegekend, dat later was verhoogd tot € 30.000,-. De rechtbank oordeelde dat de immateriële schadevergoeding op € 12.000,- had moeten worden vastgesteld in plaats van € 11.000,-. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de hoogte van de immateriële schadevergoeding correct moest worden vastgesteld en de renteberekeningen inzichtelijk moesten worden gemaakt. Eiseres kreeg ook een vergoeding van haar proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1200

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. van Dijk),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Burghout).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de hoogte van de aan haar toegekende compensatie voor de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008, 2009 en 2010.
1.1.
Verweerder heeft de hoogte van de compensatie vastgesteld bij het besluit van 30 maart 2021. Met het bestreden besluit van 3 januari 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de compensatie vastgesteld op een hoger bedrag.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft de beroepsgronden vervolgens aangevuld.
1.3.
Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank nadere stukken ingediend en daarop een schriftelijke toelichting gegeven. Daarnaast heeft verweerder bij afzonderlijke brief een aanvulling op het verweerschrift gegeven.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de compensatie voor de kinderopvangtoeslag die verweerder aan eiseres heeft toegekend in het kader van de herstelregeling toeslagenaffaire. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in voorgaande jaren zijn fouten gemaakt, waarvan ouders de dupe zijn geworden. Deze toeslagenaffaire heeft geleid tot verschillende herstelregelingen om burgers te compenseren voor deze fouten. De compensatie wordt door verweerder toegekend. De uitvoering van deze regelingen is belegd bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT).
4.1.
Bestaande herstelregelingen, waaronder bepalingen uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en beleidsregels, zijn met ingang van 5 november 2022 ondergebracht in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht, ook al was die wet nog niet in werking getreden ten tijde van het primaire besluit of de beslissing op bezwaar.
4.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiseres heeft op 12 mei 2020 een verzoek gedaan voor de herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag over de jaren 2008, 2009 en 2010. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres compensatie toegekend voor de fouten die verweerder heeft gemaakt bij de beoordeling van de situatie van eiseres over de toeslagjaren 2008 tot en met 2010.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiseres voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2010 bij het primaire besluit een bedrag van € 26.610,00 aan compensatie heeft toegekend. Bij beschikking van 18 mei 2021 is het compensatiebedrag als gevolg van de Catshuisregeling aangevuld tot een bedrag van € 30.000,-. In het bestreden besluit heeft verweerder aanvullend nog een bedrag van € 2.642,00 aan compensatie toegekend. Eiseres is het op verschillende punten niet eens met het totaalbedrag dat haar is toegekend.
5.2.
In het bestreden besluit wordt het bedrag van € 2.642,00 genoemd, terwijl de bijgevoegde berekening uitkomt op een te ontvangen bedrag van € 2.462,00. Volgens eiseres heeft verweerder het lagere bedrag uitbetaald. Ter zitting heeft verweerder toegezegd het verschil tussen de twee bedragen alsnog aan eiseres te betalen.
Volgt uit de nieuwe berekening dat de noodbetaling niet terugbetaald hoeft te worden?
6. Eiseres voert aan dat uit de berekening bij het bestreden besluit niet expliciet volgt dat de noodbetaling op grond van het Besluit noodvoorziening toeslagen niet verrekend is. Verweerder heeft wel besloten dat verrekening niet mocht plaatsvinden, maar uit het besluit blijkt volgens eiseres niet of de uitvoering van dit besluit correct heeft plaatsgevonden. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder nader toegelicht hoe de noodbetaling in het bestreden besluit is verwerkt. Eiseres heeft daarop aangegeven dat zij niet langer ter discussie stelt dat de noodbetaling op de toegekende compensatie in mindering is gebracht. De rechtbank zal deze grond daarom niet bespreken.
Is de immateriële schadevergoeding correct berekend?
6. Eiseres voert aan dat de immateriële schadevergoeding om twee redenen niet correct is berekend. Ten eerste had verweerder conform het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie de start van de berekeningsperiode moeten bepalen op drie maanden voor de datum van 26 februari 2010, waarop de eerste neerwaartse beschikking is genomen. De commissie heeft dit gemotiveerd door te benoemen dat aangenomen mag worden dat een zogeheten ‘baliebrief’ zo’n drie maanden voor de genoemde beschikking moet zijn verstuurd. Ten tweede stelt eiseres dat de immateriële schade moet worden berekend tot en met de datum van de beslissing op bezwaar (3 januari 2022). Dat is bijna 12 jaar na het besluit van 26 februari 2010 waar verweerder vanuit gaat. Daarmee had de immateriële schadevergoeding op € 12.000,- moeten worden vastgesteld in plaats van € 11.000,-.
6.1.
Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij de immateriële schadevergoeding op € 12.000,- had moeten vaststellen in plaats van € 11.000,-, omdat er bijna 12 jaar zijn verstreken tussen het besluit van 26 februari 2010 en de beslissing op bezwaar.
6.2.
De rechtbank overweegt dat de berekening van de immateriële schadevergoeding zoals verweerder die bij het bestreden besluit heeft uitgevoerd, in strijd is met artikel 2.2 onderdeel d., gelezen in samenhang met artikel 2.3, vierde lid, van de Wht. Zoals verweerder heeft erkend, heeft eiseres op basis van dit artikel en de door verweerder aangehouden einddatum (de datum waarop de beslissing op bezwaar is genomen) recht op een immateriële schadevergoeding van € 12.000,-.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt.
Is de berekening van de rente in het bestreden besluit voldoende inzichtelijk?
7. Eiseres voert aan dat de berekening van de rente niet navolgbaar is. Weliswaar kan niet ter discussie staan dat de betreffende rente gestoeld is op de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), maar het gaat er nu juist om dat gecontroleerd moet worden dat toepassing daarvan tot de genoemde bedragen had moeten leiden. Dat is niet het geval.
7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de toeslagrente over de gemiste kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008, 2009 en 2010 correct is berekend. Als startdatum voor de berekening is bij alle jaren de datum van 1 juli van het opvolgende berekeningsjaar gebruikt. De dagtekening van de beslissing op bezwaar (3 januari 2022) is de einddatum voor de berekening van de toeslagrente. Verweerder verwijst naar productie 18 tot en met 20 voor de berekeningen. De uit die producties blijkende bedragen komen overeen met de toeslagrente die eiseres bij de beslissing op bezwaar heeft ontvangen en die blijkt uit de compensatieberekening in productie 16. De berekening is gebaseerd op artikel 27, eerste en tweede lid, van de Awir. De basis van de gecompenseerde toeslagrente is met het in werking treden van de Wht gelegen in artikel 2.3, zevende lid van de Wht.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder verwijst naar wettelijke bepalingen en naar overzichten waaruit de berekening van de rente zou blijken (productie 18 tot en met 20). Deze overzichten bevatten echter slechts data, percentages, aantallen dagen en totaalbedragen. Anders dan verweerder meent, bevatten deze overzichten geen daadwerkelijke berekening van de rentebedragen. De rekenkundige bewerkingen die verweerder heeft uitgevoerd om tot de totaalbedragen te komen, ontbreken namelijk. Het is daarmee voor eiseres niet controleerbaar of de rente correct is berekend. Het primaire besluit is daarom genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat dit gebrek niet is hersteld bij het bestreden besluit, is dat besluit genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb.
7.3.
Deze beroepsgrond slaagt.
Had verweerder de in de Wsnp meegenomen toeslagenschulden buiten de berekening moeten laten?
8. Eiseres voert aan dat de toeslagschulden die zijn meegenomen in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), geacht worden niet langer te bestaan. Daarom hadden ze niet als niet-betaalde schuld in de berekening van de compensatie kunnen worden opgevoerd.
8.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat een compensatie alleen wordt toegekend voor teruggevorderde kinderopvangtoeslag indien en voor zover die teruggevorderde kinderopvangtoeslag door de ouder is betaald of ten nadele van haar is verrekend. De ratio daarvan is te voorkomen dat een ouder materieel meer kinderopvangtoeslag of compensatie ontvangt dan waar zij recht op heeft. Dit uitgangspunt geldt onverminderd wanneer een ouder een Wsnp-traject heeft doorlopen. Verweerder wijst erop dat de bezwaaradviescommissie dit standpunt meerdere malen heeft bevestigd. Met de inwerkingtreding van de Wht is de vermindering van niet ingevorderde kinderopvangtoeslag gebaseerd op artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder a van de Wht. Noch in de toelichting van de (toenmalige) Wet hardheidsaanpassing Awir, het Besluit compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare CAF-zaken of de huidige Wht is een aanwijzing te vinden om aan te nemen dat niet betaalde teruggevorderde bedragen na een traject van beschermingsbewind anders behandeld zouden moeten worden dan die van gedupeerden die niet een dergelijk traject hebben doorlopen. Verweerder verwijst naar de Memorie van Toelichting op de Wht (kamerstuk 36151, nr. 3, blz. 108) en naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2023, gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RBAMS:2023:220.
8.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres heeft een schuldsaneringstraject gevolgd en daarbij de teruggevorderde kinderopvangtoeslag gedeeltelijk terugbetaald. Het bedrag dat niet is terugbetaald (€ 16.920,-) heeft verweerder in mindering gebracht op de compensatie. Dat is in overeenstemming met artikel 2.3, eerste lid, onder a van de Wht en de rechtbank vindt dat verweerder dat zo heeft mogen doen. Als de verweerder dit bedrag niet in mindering zou brengen op het compensatiebedrag, dan zou eiseres dit deel van de kinderopvangtoeslag namelijk dubbel ontvangen. Dat is niet de bedoeling van de herstelregeling. Zoals verweerder tijdens de zitting heeft toegelicht, geldt ook voor ouders die nu nog een schuldsaneringstraject doorlopen, dat niet terugbetaalde toeslagen worden afgetrokken van de compensatie. Zij worden voor wat de compensatie betreft dan ook niet anders behandeld dan eiseres.
8.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.2 onderdeel d., gelezen in samenhang met artikel 2.3, vierde lid, van de Wht en artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Dit omdat verweerder zelf renteberekeningen zal moeten maken en deze op schrift zal moeten stellen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek in het kader van deze beroepsprocedure te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus), omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
9.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken. Daarbij zal verweerder de hoogte van de immateriële schadevergoeding moeten vaststellen op € 12.000,-. Daarnaast zal verweerder door middel van berekeningen moeten aantonen dat hij de rentebedragen correct heeft berekend. Daarbij zal verweerder niet alleen overzichten van data, percentages, aantallen dagen en totaalbedragen mogen verstrekken, maar moet hij daarnaast daadwerkelijke berekeningen overleggen, waaruit blijkt welke rekenkundige bewerkingen verweerder heeft uitgevoerd om op basis van de data, percentages en aantallen dagen tot de totale rentebedragen te komen.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. Verweerder heeft eiseres bij het bestreden besluit al een proceskostenvergoeding toegekend voor de bezwaarprocedure. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en de zitting bijgewoond. De vergoeding bedraagt daarom in totaal € 1.674,-. Anders dan eiseres, ziet de rechtbank geen aanleiding om een wegingsfactor 2 toe te passen, omdat de zaak niet bovengemiddeld ingewikkeld, omvangrijk of tijdrovend is. Het gegeven dat verweerder tijdens de bezwaarprocedure wel een wegingsfactor 2 heeft toegepast, maakt dit niet anders omdat de rechtbank op dit punt een eigen beoordeling dient te maken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 januari 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
21 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
(…)
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 27
1. Over uit te betalen bedragen wordt rente vergoed en over terug te vorderen bedragen wordt rente in rekening gebracht.
2. De rente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, tot herziening van de tegemoetkoming of tot herziening van de terugvordering.
3. Het percentage van de rente is gelijk aan het percentage dat ingevolge artikel 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ten aanzien van de inkomstenbelasting wordt gehanteerd.
Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 2.1.
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
2. De compensatie wordt niet toegekend indien de door de aanvrager van een kinderopvangtoeslag geleden schade is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan hem toerekenbaar zijn.
3. Aan een aanvrager van compensatie die aannemelijk maakt dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan een bedrag als bedoeld in artikel 2.3, eerste tot en met zevende lid, wordt door de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag aanvullende compensatie voor de werkelijke schade toegekend.
4. Een aanvrager van een kinderopvangtoeslag als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, komt niet in aanmerking voor compensatie van schade met betrekking tot een berekeningsjaar waarover minder dan € 1.500 aan kinderopvangtoeslag is teruggevorderd of het recht op kinderopvangtoeslag met minder dan € 1.500 is verlaagd.
5. De compensatie en de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade blijven achterwege voor zover op een andere wijze in een vergoeding of tegemoetkoming ter zake is voorzien of voor zover aan de aanvrager een O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, zoals dit luidde ten tijde van de aanvraag van de O/GS-tegemoetkoming, of als bedoeld in artikel 2.6 is toegekend.
Artikel 2.2
De compensatie bestaat uit:
a. een bedrag vanwege een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een kinderopvangtoeslag of het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, of de hardheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, vermeerderd met een bedrag voor de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering;
[…]
d. een bedrag voor immateriële schade;
[…]
g. een rentevergoeding voor het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de kinderopvangtoeslag of het beëindigen van de voorschotverlening kinderopvangtoeslag.
Artikel 2.3
1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, is gelijk aan het bedrag dat als gevolg van de beschikking niet is toegekend of is teruggevorderd, vermeerderd met het bedrag van de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering en verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met:
a. een nog niet betaald bedrag van de terugvordering en van de rente; of
b. […]
[…]
4. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel d, is ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie betrekking heeft, gelijk aan € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van een half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar, met dien verstande dat het bedrag niet hoger is dan de som van de bedragen die overeenkomstig het eerste lid voor de berekeningsjaren zijn vastgesteld, zonder de verminderingen.
[…]
7. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel g, wordt berekend over het bedrag, bedoeld in het eerste lid, zonder de verminderingen, met overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en verminderd met rente die is vergoed op grond van een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan.
Artikel 8.6
Beschikkingen ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor de werkelijke schade, O/GS- tegemoetkomingen, aanvullende O/GS-tegemoetkomingen voor de werkelijke schade of andere tegemoetkomingen of vergoedingen, ter zake van brede ondersteuning op de vijf leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg aan gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag, hun partners, kinderen en pleegkinderen van een van hen die woonachtig zijn buiten Nederland, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden en betaling of overneming van privaatrechtelijke schulden die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 onderscheidenlijk 4.2, worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 of 4.2 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.
Artikel 9.1. Hardheidsclausules
1. De Belastingdienst/Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van artikel 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die heeft verzocht om de toekenning.
2. Voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard kan:
a. Onze Minister van Financiën afwijken van artikel 2.15, 3.13, 4.1, 4.2 of 4.3;
b. het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in Hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.6;
c. de Sociale verzekeringsbank, genoemd in Hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, afwijken van artikel 3.7;
d. het college van burgemeester en wethouders afwijken van artikel 3.8 of 2.21;
e. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afwijken van artikel 3.9;
f. het CAK, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.10 afwijken;
g. de Wlz-uitvoerder, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg, van artikel 3.11 afwijken; en
h. het college, bedoeld in de artikelen 1.1 van de Jeugdwet en 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, van artikel 3.12 afwijken.
Artikel 9.2
1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld en werkt terug ten aanzien van:
a. […]
e. de artikelen 2.1 tot en met 2.6, 2.7, met uitzondering van het tweede lid, tweede en derde zin, 2.8, 2.9, 2.18, 2.21, 5.1, 5.2, 6.1, eerste lid, met betrekking tot aanvragen als bedoeld in de artikelen 2.1, eerste en derde lid, en 2.6, eerste en derde lid, 6.2, eerste lid, met betrekking tot aanvragen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en artikel 2.6, eerste lid, 6.3, 6.7, 6.8, eerste lid, en zevende en achtste lid juncto eerste lid, met betrekking tot uitbetalingen op basis van de artikelen 2.1, 2.6, 2.7, eerste lid, 2.8 en 2.18, 6.9, eerste tot en met derde lid, 6.12, eerste lid, en elfde lid, met betrekking tot nadere regels ter uitvoering van het eerste lid, 8.2, onderdeel A, 8.5 en 8.6 tot en met 26 januari 2021;