ECLI:NL:RBNHO:2023:1242

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
C/15/330345 / HA ZA 22-452
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid van terugkoopverplichting en boeterente in factoringovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, staat de factoringovereenkomst tussen CS Factoring B.V. en [gedaagde 1] centraal. CS Factoring heeft facturen van [gedaagde 1] overgenomen, maar deze zijn niet door de debiteuren betaald. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde 1] verplicht is om deze facturen terug te kopen, evenals het bijbehorende factorloon en boeterente. De indirecte bestuurders van [gedaagde 1], [gedaagde 3] en [gedaagde 4], kunnen hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor deze verplichtingen. De rechtbank wijst de vorderingen van CS Factoring toe, met uitzondering van de vorderingen tegen [gedaagde 2], waarvoor onvoldoende bewijs van bestuurdersaansprakelijkheid is geleverd.

De procedure begon met een dagvaarding op 30 juni 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 29 november 2022. CS Factoring vorderde betaling van een totaalbedrag van € 196.002,44, inclusief factorloon en boeterente. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen tegen [gedaagde 1], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] toewijsbaar zijn, terwijl de vorderingen tegen [gedaagde 2] worden afgewezen wegens gebrek aan bewijs van persoonlijk ernstig verwijt.

De rechtbank concludeert dat de boeterente en het factorloon rechtmatig zijn en dat de aansprakelijkheid van de indirecte bestuurders gerechtvaardigd is. De rechtbank legt de proceskosten en beslagkosten op aan de gedaagden, die grotendeels ongelijk krijgen in deze procedure. Het vonnis is uitgesproken op 15 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/330345 / HA ZA 22-452
Vonnis van 15 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CS FACTORING B.V.,
die is gevestigd in Bunschoten,
eisende partij,
hierna te noemen: CS Factoring,
advocaat: mr. T. Spronk kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] B.V.,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
die beiden zijn gevestigd in Tilburg,
3.
[gedaagde 3],
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
4.
[gedaagde 4],
hierna te noemen: [gedaagde 4] ,
die beiden wonen in [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. T.G.G. Raijmakers kantoorhoudende te Eindhoven.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over een factoringovereenkomst. De vraag is of de facturen die het factoringbedrijf van [gedaagde 1] heeft overgenomen maar niet door de debiteuren zijn betaald, door [gedaagde 1] moeten worden teruggekocht. Volgens de rechtbank is dat het geval. Daarnaast moet [gedaagde 1] factorloon en boeterente betalen. Verder oordeelt de rechtbank dat de indirecte bestuurders van [gedaagde 1] hoofdelijk voor deze terugkoopverplichting, het factorloon en de boeterente kunnen worden aangesproken.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 juni 2022 met bijlagen 1 tot en met 11,
- de akte overlegging producties van CS Factoring met bijlagen 12 tot en met 16,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 5 oktober 2022 waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen. Deze zitting heeft op 29 november 2022 plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De advocaat van CS Factoring heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die hij heeft overgelegd. Ter zitting zijn bijlagen 17 tot en met 19 van CS Factoring aan het procesdossier toegevoegd. Aan het eind van de zitting heeft de rechter de zaak op verzoek van partijen in verband met schikkingsonderhandelingen tot 21 december 2022 aangehouden. Partijen hebben echter geen schikking bereikt, waarna de rechter heeft bepaald dat in deze zaak een vonnis zal worden gewezen. De datum van het vonnis is (uiteindelijk) bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
CS Factoring is een factoringbedrijf.
2.2.
[gedaagde 1] handelt onder meer in kantoorartikelen. [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn via hun vennootschap [gedaagde 2] bestuurder van [gedaagde 1] . [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn met elkaar getrouwd.
2.3.
Op 27 mei 2016 hebben CS Factoring en [gedaagde 1] een factoringovereenkomst gesloten. Op grond van de factoringovereenkomst heeft [gedaagde 1] haar (gefactureerde) vorderingen op debiteuren aan CS Factoring voor een bepaald bedrag verkocht en geleverd (gecedeerd). Daarbij is over nog niet betaalde facturen een factorloon afgesproken van 0,1% per dag vanaf de dag dat CS Factoring aan [gedaagde 1] voor de betreffende factuur heeft betaald. Verder is in de factoringovereenkomst onder meer bepaald:
artikel 11 - Terugbetaling en schadeplichtigheid Verkoper
(…)
- 2. Indien een debiteur de Vordering niet binnen negentig (90) dagen na factuurdatum van de Vordering op debiteur door CS Factoring aan CS Factoring heeft voldaan, dan is Verkoper verplicht de Vordering ten aanzien waarvan door CS Factoring dit gebrek wordt gesteld op eerste verzoek van CS Factoring en binnen vijf (5) dagen terug te kopen tegen betaling van een bedrag van 100% van het factuurbedrag (inclusief de op de factuur genoemde omzetbelasting). Verkoper en de tekenbevoegde ondertekenaar van deze Overeenkomst van Verkoper is ieder jegens CS Factoring aansprakelijk tot terugbetaling daarvan.
(…)
- 6. Indien Verkoper niet binnen vijf (5) dagen aan de verplichting als omschreven in de leden 1, 2 en 3 voldoet is Verkoper primair een direct opeisbare en niet voor matiging vatbare boete aan CS Factoring verschuldigd ter hoogte van tien procent (10%) van het nominale bedrag van de Vordering waarop het door Verkoper in gebreke blijven betrekking heeft, dan wel subsidiair een rente van anderhalf procent (1,5%) per maand vanaf de datum waarop Verkoper de bedoelde verplichtingen jegens CS Factoring had moeten nakomen.
(…)
- 8. Verkoper is aan CS Factoring alle buitengerechtelijke kosten verschuldigd, welke noodzakelijk zijn om de uit hierboven genoemde leden voortvloeiende en overige door Verkoper aan CS Factoring verschuldigde bedragen te incasseren, alsmede de daadwerkelijk gemaakte gerechtelijke kosten, anders dan die welke worden bedoeld in de artikelen 237 tot en met 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De buitengerechtelijke kosten worden gesteld op vijftien procent (15%) van het betreffende te vorderen bedrag, evenwel met een minimum van € 125,00 (…)”
2.4.
Bijlage 1 van de factoringovereenkomst is een door [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ondertekend document getiteld “Persoonlijke garantie (hoofdelijke aansprakelijkheid)” (hierna: bijlage 1). Op grond van bijlage 1 hebben [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zich als medeschuldenaren hoofdelijk verbonden voor onder meer de juiste nakoming van artikel 11 en voor mogelijke schade voortvloeiende uit schending van de terugkoopverplichting van artikel 11 lid 2.
2.5.
CS Factoring heeft een aantal van [gedaagde 1] overgenomen facturen niet kunnen incasseren. Bij brief van 23 mei 2022 heeft CS Factoring de betreffende factuurbedragen op grond van artikel 11 lid 2 van de factoringovereenkomst van [gedaagde 1] teruggevorderd. Deze brief heeft CS Factoring op 31 mei 2021 aan [gedaagde 3] en [gedaagde 4] laten betekenen, waarbij CS Factoring [gedaagde 3] en [gedaagde 4] heeft laten weten dat zij op grond van bijlage 1 naast [gedaagde 1] hoofdelijk worden aangesproken.
2.6.
Op 20 juni 2022 heeft CS Factoring ten laste van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] conservatoir beslag laten leggen op een onroerende zaak.

3.De vorderingen

3.1.
CS Factoring vordert dat de rechtbank [gedaagden] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hoofdelijk veroordeelt tot:
I. betaling van € 196.002,44 (door CS Factoring berekend door optelling van een hoofdsom van € 172.617,30, een factorloon van € 19.514,11 inclusief btw en een boeterente van
€ 3.871,04, een en ander berekend tot en met 14 juni 2022);
II. een bedrag van 0,1% per dag over € 172.617,30 vanaf 15 juni 2022 aan factorloon, te vermeerderen met btw;
III. een bedrag van 0,05% per dag over € 172.617,30 vanaf 15 juni 2022 aan boeterente;
IV. buitengerechtelijke incassokosten van € 28.888,15 en (subsidiair ten aanzien van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ) € 2.700,88;
V. de proces- en beslagkosten.
3.2.
De vorderingen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn gebaseerd op nakoming van de factoringovereenkomst en bijlage 1. [gedaagde 2] wordt door CS Factoring op grond van bestuurdersaansprakelijkheid aangesproken.

4.De beoordeling

4.1.
CS Factoring vordert de hoofdsom, het factorloon en de boeterente van alle vier gedaagde partijen. De rechtbank zal deze vorderingen toewijzen voor zover deze zijn ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 3] en [gedaagde 4] . De vorderingen tegen [gedaagde 2] acht de rechtbank niet toewijsbaar. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
Vorderingen tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4]
4.2.
In deze zaak staat vast dat CS Factoring facturen van [gedaagde 1] heeft overgenomen die voor een totaalbedrag van € 172.617,30 niet zijn betaald. [gedaagden] hebben niet betwist dat dit betekent dat [gedaagde 1] de betreffende facturen op grond van artikel 11 lid 2 van de factoringovereenkomst moet terugkopen tegen betaling van 100% van het factuurbedrag en dat [gedaagde 1] dus in principe nog € 172.617,30 aan CS Factoring moet betalen. Ook hebben [gedaagden] niet weersproken de stelling van CS Factoring dat [gedaagde 1] op grond van de factoringovereenkomst over dat bedrag van € 172.617,30 een factorloon is verschuldigd van 0,1% per dag vanaf de dag dat de betreffende uitbetalingen aan [gedaagde 1] zijn gedaan en dat dit tot en met 14 juni 2022 neerkomt op een bedrag van € 19.514,11 inclusief btw. Hiervan zal de rechtbank dan ook uitgaan. Dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] op grond van bijlage 1 van de factoringovereenkomst voor de hoofdsom en het factorloon hoofdelijk zijn aan te spreken, hebben [gedaagden] evenmin betwist. Daarmee is de van [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] gevorderde hoofdelijke betaling tot een bedrag van € 192.131,41 (€ 172.617,30 +
€ 19.514,11) in principe toewijsbaar. Dit naast het factorloon dat CS Factoring in 3.1.II. vordert.
Is dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?
4.3.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om deze bedragen volledig ten laste van [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] te laten komen. Volgens [gedaagden] zou dat onaanvaardbaar zijn omdat het in feite gaat om twee grote debiteuren en het [gedaagde 1] niet is toe te rekenen dat deze debiteuren niet hebben betaald. Dat de facturen niet zijn betaald heeft namelijk in het ene geval te maken met problemen van de afnemer van de betreffende debiteur en in het andere geval met oplichting en diefstal van de door [gedaagde 1] gefactureerde en verscheepte batterijen. Daarnaast zou CS Factoring ook zelf onderzoek naar de betreffende debiteuren hebben gedaan, maar te lichtvaardig zijn overgegaan tot het factoren van de facturen waarmee CS Factoring haar zorgplicht zou hebben geschonden.
4.4.
De rechtbank gaat hier niet in mee. Artikel 11 lid 2 van de factoringovereenkomst komt er kort gezegd op neer dat als een factuur om wat voor reden dan ook niet binnen 90 dagen wordt geïncasseerd, [gedaagde 1] de factuur tegen 100% van het factuurbedrag moet terugkopen. Het debiteurenrisico blijft daarmee in feite bij [gedaagde 1] . Net als CS Factoring ziet de rechtbank niet dat dit risico zou moeten verschuiven naar CS Factoring. Dat CS Factoring gebruik maakt van haar in artikel 4 van de factoringovereenkomst neergelegde bevoegdheid om kredietinformatie over een debiteur te verzamelen en met de debiteur direct in contact te treden, speelt in dit geval voor de rechtbank geen rol. [gedaagden] hebben namelijk niet gesteld dat CS Factoring in de betreffende gevallen over informatie beschikte die haar ervan had moeten weerhouden om aan [gedaagde 1] te betalen, laat staan dat [gedaagden] duidelijk hebben gemaakt om welke inhoudelijke informatie het dan gaat. Daargelaten dat de rechtbank het met CS Factoring eens is dat [gedaagden] onvoldoende hebben gesteld om een zorgplicht voor CS Factoring aan te nemen, is dus onduidelijk gebleven waarom CS Factoring te lichtvaardig tot uitbetaling zou zijn overgegaan. Andere feiten en/of omstandigheden die het onaanvaardbaar zouden kunnen maken dat [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] aan hun contractuele verplichtingen worden gehouden, zijn door [gedaagden] niet genoemd.
4.5.
Het beroep van [gedaagden] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid slaagt dan ook niet, zodat de in 4.2 van dit vonnis in principe toewijsbaar geachte vorderingen zullen worden toegewezen.
4.6.
De rechtbank gaat niet nader in op het eigenschuldverweer van [gedaagden] omdat CS Factoring geen schadevergoeding vordert maar nakoming.
Boeterente
4.7.
De contractuele boeterente die CS Factoring hoofdelijk van [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] vordert (zie vorderingen 3.1.I. en 3.1.III.), vindt de rechtbank toewijsbaar omdat CS Factoring nakoming van het afgesproken boetebeding kan vorderen en de rechtbank geen reden ziet om de boete te matigen. De rechtbank zal dit hierna nader toelichten.
4.8.
Artikel 11 lid 6 van de factoringovereenkomst is een boetebeding dat bepaalt:
“Indien Verkoper[opmerking van de rechtbank: dat is in dit geval [gedaagde 1] ]
niet binnen vijf (5) dagen aan de verplichting als omschreven in de leden (…) 2 (…) voldoet is Verkoper primair een direct opeisbare en niet voor matiging vatbare boete aan CS Factoring verschuldigd ter hoogte van tien procent (10%) van het nominale bedrag van de Vordering waarop het door Verkoper in gebreke blijven betrekking heeft, dan wel subsidiair een rente van anderhalf procent (1,5%) per maand vanaf de datum waarop Verkoper de bedoelde verplichtingen jegens CS Factoring had moeten nakomen.”
4.9.
CS Factoring maakt geen aanspraak op de “direct opeisbare en niet voor matiging vatbare boete van 10%”, maar op de rente van 1,5% per maand vanaf de datum dat [gedaagde 1] de terugkoopverplichting van artikel 11 lid 2 van de factoringovereenkomst had moeten nakomen. Uit het hiervoor weergegeven artikel 11 lid 6 volgt duidelijk dat deze boeterente is gesteld op de niet-tijdige nakoming van de terugkoopverplichting (binnen vijf dagen). CS Factoring kan daarom tegelijkertijd nakoming van de terugkoopverplichting én betaling van de boeterente van [gedaagde 1] vorderen. Dat deze boeterente neerkomt op 0,05% per dag en tot en met 14 juni 2022 € 3.871,04 bedraagt, hebben [gedaagden] niet betwist. Daarmee is de van [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] gevorderde hoofdelijke betaling van deze boeterente van
€ 3.871,04 in beginsel toewijsbaar. Dit naast de boetrente die CS Factoring vanaf 15 juni 2022 vordert (vordering 3.1.III.).
Matiging
4.10.
De vraag is vervolgens of deze boete moet worden gematigd. Ter onderbouwing van het beroep op matiging hebben [gedaagden] gewezen op de substantiële wanverhouding die volgens hen bestaat tussen de daadwerkelijke schade en de boete. Ook vinden [gedaagden] de boete excessief omdat ook het factorloon blijft doorlopen. Daarnaast hebben [gedaagden] aangevoerd dat de aanspraak op de boete met name ten aanzien van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] niet gerechtvaardigd is omdat CS Factoring haar zorgplicht jegens [gedaagde 3] en [gedaagde 4] heeft geschonden door [gedaagde 3] en [gedaagde 4] niet te wijzen op de gevolgen van de boetebepaling. Vanwege hun hoofdelijke aansprakelijkheid had dat volgens [gedaagden] wel gemoeten.
4.11.
Met CS Factoring is de rechtbank van oordeel dat geen plaats is voor matiging. Pas als de toepassing van de boetebepaling in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, kan de rechtbank de boete matigen [1] . Daar is in deze zaak geen sprake van. Daargelaten dat de door [gedaagden] gestelde wanverhouding tussen schade en boete niet wordt toegelicht, dient de boeterente van 1,5% per maand hier als prikkel voor [gedaagde 1] om aan de terugkoopverplichting te voldoen. Niet valt in te zien dat een dergelijke boeterente bij zakelijke overeenkomsten, zoals een factoringovereenkomst, ongebruikelijk is. [gedaagden] beweren dat ook niet. Dat CS Factoring naast de boeterente aanspraak maakt op het factorloon maakt de boete bovendien nog niet buitensporig. Dat CS Factoring een op haar rustende zorgplicht zou hebben geschonden ziet de rechtbank evenmin. In de factoringovereenkomst is namelijk duidelijk omschreven wanneer de boeterente gaat lopen, wat voor [gedaagde 3] en [gedaagde 4] als indirect bestuurders van [gedaagde 1] ook duidelijk had moeten zijn.
4.12.
[gedaagden] hebben in verband met de boeterente nog een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Daaraan hebben [gedaagden] dezelfde feiten en/of omstandigheden ten grondslag gelegd als aan hun beroep op matiging. Wat in 4.10 van dit vonnis staat, maakt het beroep op de boetebepaling (de boeterente) echter niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Daarmee faalt ook het beroep van [gedaagden] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
4.13.
Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] de volledige gevorderde boeterente (hoofdelijk) dienen te betalen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
CS Factoring vordert buitengerechtelijke incassokosten op grond van artikel 11 lid 8 van de factoringovereenkomst. De rechtbank constateert dat CS Factoring niet heeft gesteld dat zij kosten heeft gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventuele herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan CS Factoring vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als kosten die zien op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. Daarom zijn [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] geen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. Als de factoringovereenkomst zou zijn aan te merken als een handelsovereenkomst dan was op grond van artikel 6:94 lid 4 BW een bedrag van € 40,- toewijsbaar (ook als geen incassowerkzaamheden zijn verricht). CS Factoring heeft echter niet gesteld dat de factoringovereenkomst een handelsovereenkomst is, zodat ook het bedrag van € 40,- niet toewijsbaar is.
Vorderingen tegen [gedaagde 2]
4.15.
CS Factoring baseert haar vorderingen tegen [gedaagde 2] op bestuurdersaansprakelijk-heid. Het enige wat CS Factoring in dit verband stelt is dat zij vermoedt dat [gedaagde 2] als bestuurder wist, althans dat [gedaagde 2] behoorde te weten, dat de twee grote debiteuren van [gedaagde 1] de betreffende facturen niet zouden betalen.
4.16.
De rechtbank is het met [gedaagden] eens dat de vorderingen tegen [gedaagde 2] niet kunnen worden toegewezen op grond van een enkel (vaag) vermoeden. Om [gedaagde 2] als bestuurder van [gedaagde 1] te kunnen aanspreken is nodig dat [gedaagde 2] een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. Welk concreet persoonlijk ernstig verwijt [gedaagde 2] in deze zaak is te maken, heeft CS Factoring echter niet duidelijk gemaakt. De tegen [gedaagde 2] ingestelde vorderingen zijn daarom niet toewijsbaar.
Proces- en beslagkosten
4.17.
CS Factoring vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de beslagkosten. De rechtbank acht de beslagkosten van het ten laste van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] op 20 juni 2022 gelegde beslag op grond van de wet [2] toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 389,69 voor verschotten en € 598,- voor salaris advocaat (1 rekest × het door CS Factoring gevorderde tarief II). De rechtbank zal [gedaagde 3] en [gedaagde 4] veroordelen tot betaling van € 989,69.
4.18.
[gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn de partijen die grotendeels ongelijk krijgen. Zij zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de kant van CS Factoring tot dit vonnis worden als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 146,74
- griffierecht € 5.737,-
- salaris advocaat
€ 5.290,- (2 punten × tarief VI)
totaal € 11.173,74.
4.19.
Omdat [gedaagden] de gevorderde hoofdelijke veroordeling van de beslag- en proceskosten niet hebben betwist, zal de rechtbank deze veroordelingen hoofdelijk uitspreken.
4.20.
Volgens vaste rechtspraak [3] levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten (voor zover nakosten worden gemaakt). De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hoofdelijk om aan CS Factoring te betalen een bedrag van € 196.002,44,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hoofdelijk om aan CS Factoring te betalen een bedrag aan factorloon van 0,1% per dag over € 172.617,30 te vermeerderen met btw, vanaf 15 juni 2022 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hoofdelijk om aan CS Factoring te betalen een bedrag aan boeterente van 0,05% per dag over € 172.617,30 vanaf 15 juni 2022 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hoofdelijk om aan CS Factoring te betalen een bedrag van € 989,69 aan beslagkosten,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hoofdelijk in de proceskosten, aan de kant van CS Factoring tot op vandaag begroot op € 11.173,74,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken op
15 februari 2023.
type: NBI
coll:

Voetnoten

1.op grond van artikel 6:94 lid 1 BW en naar vaste jurisprudentie (Hoge Raad 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638 en Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4986).
2.artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
3.zie Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853