ECLI:NL:RBNHO:2023:12023

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
22/5014
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom op grond van artikel 2:74 APV en de beoordeling van overtreding en evenredigheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 24 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen een opgelegde last onder dwangsom op grond van artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Purmerend beoordeeld. De last onder dwangsom werd aan eiser opgelegd door de burgemeester van Purmerend na een bestuurlijke rapportage van de politie, waarin werd gesteld dat eiser zich verdacht gedroeg met betrekking tot drugshandel. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat de last onterecht is opgelegd en dat de term 'kennelijke doel' in de APV onvoldoende duidelijk is. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester op basis van de feiten en omstandigheden, zoals vastgelegd in de bestuurlijke rapportage, terecht heeft geconcludeerd dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. De rechtbank wijst erop dat de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid drugs en contant geld in combinatie met andere aangetroffen voorwerpen voldoende aanwijzingen geven voor een overtreding van de APV.

Daarnaast behandelt de rechtbank de stelling van eiser dat de opgelegde last in strijd is met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel. Eiser betoogt dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank oordeelt echter dat de door eiser aangevoerde medische omstandigheden geen bijzondere omstandigheden vormen die aanleiding geven om van handhaving af te zien. Ook de hoogte van de dwangsom wordt door de rechtbank als redelijk beoordeeld, waarbij wordt opgemerkt dat de dwangsom is bedoeld om herhaling van de overtreding te voorkomen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de last onder dwangsom in stand blijft, zonder dat eiser recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/5014

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. S.G.H. Langeweg),
en

de burgemeester van de gemeente Purmerend, verweerder

(gemachtigden: mr. S.B.M. de Graaf, M. Hellenberg en L. Aznou).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een aan hem opgelegde last onder dwangsom op grond van artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening Purmerend (APV).
1.2
Verweerder heeft deze last onder dwangsom met het besluit van 9 maart 2022 aan eiser opgelegd. Met het bestreden besluit van 22 augustus 2022 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de last onder dwangsom in stand gelaten.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder aan eiser een last onder dwangsom mocht opleggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
3. Op 17 januari 2022 heeft verweerder van de Politie Eenheid Noord-Holland een bestuurlijke rapportage ontvangen. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de politie op 6 januari 2022 naar aanleiding van een melding bij de auto van eiser is gaan controleren. Volgens de melding was sprake van een verdachte situatie waarbij eiser al een tijdje stilstond met draaiende motor op het Beatrixplein in Purmerend. Tijdens de controle in de auto van eiser is een grote hoeveelheid aan vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen, grote hoeveelheden (deels valse) geldbiljetten, een weegschaaltje, twee mobiele telefoons, pepperspray en een alarmpistool. Ook stond de auto met draaiende motor stil in een buurt waar volgens meerdere bestuurlijke rapportages van de politie Purmerend drugsoverlast plaatsvindt. In totaal zijn in de auto van eiser 23,2 gram softdrugs, 7,29 gram harddrugs, 10 ml GHB, € 2.200,- aan valse biljetten, € 2.965,- briefgeld, een weegschaaltje en twee mobiele telefoons aangetroffen. Ook zijn er verschillende bontjassen in de kofferbak van eisers auto aangetroffen.
Bestreden besluit
4. Verweerder heeft aan eiser een last onder dwangsom opgelegd ter voorkoming van herhaling van overtreding van artikel 2:74 van de APV. De last houdt in dat het eiser verboden is zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen. Bij constatering van herhaling en/of voortduring van een overtreding van artikel 2:74 van de APV wordt een dwangsom van rechtswege verbeurd. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld op een bedrag van €5.000,- per overtreding met een maximum van € 20.000,-. Aan dit besluit heeft verweerder de bestuurlijke rapportage ten grondslag gelegd.
Is artikel 2:74 van de APV in strijd met lex certa-beginsel?
5.1
Eiser voert aan dat de term ‘kennelijke doel’ uit artikel 2:74 van de APV onvoldoende duidelijk is, omdat in de praktijk kennelijk de aanwezigheid van ‘goederen’ zonder dat daarbij aanwijzingen bestaan van daadwerkelijke handel of objectieve plannen daartoe reeds onder deze term wordt gebracht. Eiser meent dat het niet voor eenieder helder is wat onder deze bepaling moet worden verstaan. De wet bepaalt dat een bestuurlijke sanctie slechts kan worden opgelegd indien de overtreding en sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven. Het enkel aanwezig hebben van een hoeveelheid die als handelshoeveelheid kan worden aangemerkt levert nog geen indicatie van handel op.
5.2
De beroepsgrond slaagt niet. Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld in de uitspraak van 2 juni 2022 is artikel 2:74 van de APV vanwege de koppeling met artikel 2 en 3 van de Opiumwet in beginsel voldoende duidelijk en objectief. [1] De term ‘met het kennelijke doel’ zal per geval moeten worden onderbouwd. Dat hiervoor geen nadere regels zijn vastgesteld of een toelichting in de APV is opgenomen, maakt niet dat moet worden geoordeeld dat de bepaling daarom onvoldoende duidelijk of objectief is.
Is er sprake van overtreding van artikel 2:74 APV?
6.1
Eiser voert aan dat hij artikel 2:74 van de APV niet heeft overtreden. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt niet heel veel meer dan een vermoeden van drugshandel. Enkel om deze reden zou een risico bestaan tot herhaling, terwijl eiser een blanco strafblad heeft. Hoewel in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van een bestuurlijke rapportage, zal uit die bestuurlijke rapportage wel moeten blijken dat eiser handelingen heeft verricht die verband houden met handel in drugs. Daarvan is geen sprake. Eiser stond daar toevallig stil met zijn auto, te wachten op een vriend. Feitelijke handel was er niet Een kennelijk doel evenmin. Om te kunnen spreken van een overtreding van artikel 2:74 van de APV moet er meer aan de hand zijn dan het enkel aanwezig hebben van drugs, anders zou iedereen die in het bezit is van drugs en zich verplaatst de APV overtreden. Eiser verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 september 2022. [2] Tot slot voert eiser aan dat de bestuurlijke rapportage slordigheden bevat. Zo had hij geen pepperspray bij zich, maar verfspray.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij in beginsel mag uitgaan van de inhoud van een bestuurlijke rapportage. De stellingen van eiser geven geen aanleiding om aan de inhoud van de bestuurlijke rapportage te twijfelen. Eiser ontkent weliswaar dat hij artikel 2:74 van de APV heeft overtreden, maar hij heeft de feiten en omstandigheden in de bestuurlijke rapportage niet gemotiveerd en onderbouwd weersproken. Er is door eiser uitsluitend (gemotiveerd) betwist dat hij GHB bij zich had en dat de hoeveelheid aangetroffen drugs 7,02 gram betrof. Verder gaat verweerder uit van de constateringen zoals opgenomen in de bestuurlijke rapportage. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag, behoudens tegenbewijs, er van worden uitgegaan dat drugs boven de handelshoeveelheid (mede) bestemd zijn voor de handel, zelfs als niet daadwerkelijk is aangetoond dat sprake is van handel. [3] De aangetroffen softdrugs, waarvan eiser zegt dat dit voor eigen gebruik is, is al een verviervoudiging van de toegestane gebruikershoeveelheid. Daar bovenop komt veertien maal de gebruikershoeveelheid aan harddrugs. Daarnaast wijst verweerder op het feit dat eiser een groot bedrag aan contant geld bij zich had en dat biljetten van € 20,- en € 50,- vaak gebruikt worden voor drugshandel. Eiser was ook in het bezit van twee telefoons. Gelet op het feit dat in de auto van eiser een handelshoeveelheid soft- en harddrugs is aangetroffen in combinatie met de overige aangetroffen spullen en dat eiser zich bevond in een wijk waar volgens verweerder sprake is van een toenemende mate van (drugs)criminaliteit, acht verweerder het aannemelijk dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden en zich binnen de gemeente Purmerend bezighield met het verhandelen van drugs.
6.3
Op grond van artikel 2:74 van de APV is het, onverminderd het bepaalde in de Opiumwet, verboden om op of aan de weg of op een andere openbare plaats post te vatten of zich heen en weer te bewegen of zich in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op basis van de feiten en omstandigheden zoals blijkt uit de bestuurlijke rapportage op het standpunt kunnen stellen dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat naast de gebruikershoeveelheden soft- en harddrugs in kleinere verpakkingen, in de auto van eiser twee telefoons, een groot bedrag aan cash geld, een weegschaal, een alarmpistool en (naar de rechtbank aanneemt) verfspray zijn aangetroffen. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat eiser zich in zijn auto bevond met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen. Eiser heeft ter zitting verklaard dat de aangetroffen methanol en de weegschaal voor zijn modelauto’s zijn, de bontjassen zijn een erfstuk van de familie en deze mocht eiser van zijn ouders verkopen in het buitenland. Ook voerde eiser ter zitting aan dat er CBD is aangetroffen in plaats van hennep, dit ziet er hetzelfde uit alleen is CBD volgens eiser wel legaal. De extra telefoon gebruikte eiser als navigatiemiddel. Over veel spullen die zijn aangetroffen in de auto weet eiser niet waar ze vandaan komen, door zijn medische toestand is het volgens eiser een rotzooi in zijn huis en ook in zijn auto. Het contante geld had eiser bij zich om te kijken naar een nieuwe occasion na een ongeluk het jaar daarvoor. Alles wat eiser ter zitting heeft gesteld maakt het oordeel niet anders, omdat de rechtbank het gestelde niet aannemelijk acht. Ook de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 september 2022 leidt niet tot een ander oordeel, omdat in die uitspraak sprake was van andere feiten en omstandigheden. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel?
7.1
Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, nu verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten en belangen die een rol spelen. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser met betrekking tot zijn gezondheid. Gelet hierop en omdat van feitelijke drugshandel geen sprake is geweest, is de opgelegde last onder dwangsom onevenredig en is een waarschuwing volgens hem passend in deze situatie.
7.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat de gezondheid van eiser niet maakt dat de opgelegde last onevenredig is. De door eiser gestelde maar niet onderbouwde medische omstandigheden vormen geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhaving had moeten afzien. De beroepsgrond slaagt niet.
Is voldaan aan het evenredigheidsbeginsel met betrekking tot de hoogte van de dwangsom?
8.1
Eiser voert aan dat de hoogte van de dwangsom onevenredig is. Een last onder dwangsom heeft als doel de overtreder te stimuleren niet nogmaals de regels te overtreden. Hierbij moet rekening worden gehouden met de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Uit de oriëntatiepunten bij artikel 3b, onder c, van de Opiumwet volgt dat in strafrechtelijke zin op de aanwezigheid van harddrugs van 0-10 gram een geldboete van
€ 750,- staat en op de aanwezigheid van 31-100 gram softdrugs een geldboete van € 200,-. Eiser had minder bij zich. Tot slot wijst eiser erop dat bijvoorbeeld in de gemeente Zaanstad een dwangsom van € 2.500,- tot € 10.000,- wordt gehanteerd, met een duidelijk beleid daarbij. Dergelijk beleid ontbreekt in Purmerend, waardoor de burger niet weet waar hij aan toe is.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het doel van een last onder dwangsom is het voorkomen van herhaling van de overtreding van artikel 2:74 van de APV. Dit artikel ziet op het voorkomen van verstoring van de openbare orde. De last onder dwangsom is niet strafrechtelijk van aard. Zolang eiser de overtreding niet opnieuw begaat, verbeurt hij geen dwangsom en zal verweerder niet overgaan tot invordering. Dit heeft eiser zelf in de hand. Het doel van de last onder dwangsom is niet het toevoegen van leed, maar om herhaling te voorkomen. Verweerder kent een zwaar gewicht toe aan het belang dat wordt geschonden door overtreding van het wettelijk voorschrift. Verweerder stelt dat hij op grond van voorgaande feiten en omstandigheden in redelijkheid tot een dwangsom van € 5.000.- met een maximum van € 20.000,- heeft kunnen komen in verhouding tot het ermee te dienen doel. Bovendien heeft verweerder bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsom aangesloten bij de Beleidsregels bestuursrechtelijke aanpak drugshandel op straat Purmerend 2022 (de beleidsregels).
8.3
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de aan eiser opgelegde dwangsom onredelijk hoog is. De dwangsom staat in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom. [4] Dat de burgemeester van de gemeente Zaanstad lagere bedragen hanteert maakt niet dat de door verweerder gehanteerde bedragen onredelijk hoog zijn. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt verbeurt eiser geen dwangsom zo lang hij niet opnieuw een overtreding begaat. Eiser heeft dit zelf in de hand. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de opgelegde last onder dwangsom in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Wammes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.