ECLI:NL:RBNHO:2022:6114
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een beroep tegen een last onder dwangsom wegens overtreding van de APV met betrekking tot drugshandel
In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen een last onder dwangsom beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A.T. Leigh, heeft het primaire besluit van de burgemeester van Zandvoort aangevochten, waarin hem werd gelast om geen verdovende middelen meer te verhandelen of in zijn bezit te hebben. Dit besluit volgde op een bestuurlijke rapportage van de politie, waarin werd vastgesteld dat eiser betrokken was bij drugshandel. De rechtbank heeft op 2 juni 2022 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelt dat de burgemeester terecht heeft gehandeld op basis van artikel 2:74 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Zandvoort. Eiser betoogde dat de APV in strijd is met het lex certa-beginsel, maar de rechtbank oordeelt dat de bepaling voldoende duidelijk is. De rechtbank stelt vast dat de aanwezigheid van harddrugs bij eiser voldoende grond vormt voor de conclusie dat hij zich met het kennelijke doel ophield om deze te verhandelen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de bestuurlijke rapportage onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiser over de schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel verworpen. De rechtbank concludeert dat de burgemeester voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de opgelegde dwangsom in verhouding staat tot de overtreding. Eiser kan zijn grondrechten niet als geschonden beschouwen, aangezien hij nog steeds in Zandvoort kan verblijven en zijn familie kan bezoeken. De rechtbank bevestigt dat de hoogte van de dwangsom gerechtvaardigd is om herhaling van de overtreding te voorkomen.