In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een last onder dwangsom die door de burgemeester van Lansingerland aan eiser was opgelegd. De burgemeester had op 12 maart 2021 een last onder dwangsom opgelegd van € 5.000,- voor elke overtreding van artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), met een maximum van € 50.000,-. Dit besluit volgde op een bestuurlijke rapportage van de politie waarin werd gesteld dat eiser zich op openbare plaatsen ophield met het kennelijke doel om drugs te verhandelen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2022 behandeld. Eiser voerde aan dat de burgemeester niet aannemelijk had gemaakt dat hij de APV had overtreden en dat de dwangsom te hoog was. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende bewijs had geleverd dat eiser zich op een openbare plaats ophield met het doel om drugs te verhandelen. De rechtbank concludeerde dat het enkele feit dat er drugs in de auto van eiser waren aangetroffen, niet voldoende was om de overtreding van artikel 2:74 aan te tonen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond, waardoor de last onder dwangsom verviel. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de burgemeester om concrete feiten en omstandigheden aan te voeren die de aannemelijkheid van een overtreding onderbouwen, in plaats van enkel te steunen op eerdere meldingen zonder directe waarnemingen van de eiser zelf.