ECLI:NL:RBROT:2022:7839

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
21-4862
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom wegens overtreding van artikel 2.74 van de APV

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een last onder dwangsom die door de burgemeester van Lansingerland aan eiser was opgelegd. De burgemeester had op 12 maart 2021 een last onder dwangsom opgelegd van € 5.000,- voor elke overtreding van artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), met een maximum van € 50.000,-. Dit besluit volgde op een bestuurlijke rapportage van de politie waarin werd gesteld dat eiser zich op openbare plaatsen ophield met het kennelijke doel om drugs te verhandelen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2022 behandeld. Eiser voerde aan dat de burgemeester niet aannemelijk had gemaakt dat hij de APV had overtreden en dat de dwangsom te hoog was. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende bewijs had geleverd dat eiser zich op een openbare plaats ophield met het doel om drugs te verhandelen. De rechtbank concludeerde dat het enkele feit dat er drugs in de auto van eiser waren aangetroffen, niet voldoende was om de overtreding van artikel 2:74 aan te tonen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond, waardoor de last onder dwangsom verviel. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de burgemeester om concrete feiten en omstandigheden aan te voeren die de aannemelijkheid van een overtreding onderbouwen, in plaats van enkel te steunen op eerdere meldingen zonder directe waarnemingen van de eiser zelf.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4862

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. W.J. van Bel),
en

de burgemeester van Lansingerland (de burgemeester)

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2]).

Procesverloop

1.1
De burgemeester heeft op 12 maart 2021 aan eiser een last onder dwangsom opgelegd. De hoogte van de dwangsom bedraagt € 5.000,-- voor elke geconstateerde overtreding van artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening Lansingerland (hierna: APV) met een maximum van € 50.000,-
1.2
Met het bestreden besluit van 5 augustus 2021 heeft de burgemeester het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3
Eiser heeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld. De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of de burgemeester een last onder dwangsom aan eiser mocht opleggen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Eiser voert aan dat de burgemeester de last onder dwangsom niet had mogen opleggen, omdat hij de APV niet heeft overtreden. Verder voert hij aan dat de dwangsom te hoog is en dat de burgemeester had kunnen volstaan met een waarschuwing.
2.2
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
3.1
De burgemeester heeft van de politie een bestuurlijke rapportage ontvangen. Daarin is beschreven dat eiser vermoedelijk artikel 2.74 van de APV heeft overtreden. Het artikel verbiedt kort gezegd het zich op een openbare plaats ophouden met het kennelijke doel om drugs te verhandelen. Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester aan eiser een last onder dwangsom van € 5000,- opgelegd, voor elke keer dat hij artikel 2.74 van de APV overtreedt.
3.2
In de bestuurlijke rapportage is beschreven dat op 24 november 2020 diverse politieambtenaren belast waren met een actie gericht op het tegengaan van de drugsoverlast in de gemeente Lansingerland. Tijdens deze actie werd door één van de politieambtenaren in onherkenbare kleding gezien dat er op de [straatnaam 1] in [plaatsnaam 1] een zwarte Volkswagen Polo, met het kenteken [kentekennummer 1], reed. Uit de registers van de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek dat dit een huurauto was en dat er in het verleden diverse personen met antecedenten op grond van de Opiumwet in dit voertuig gecontroleerd waren. Gezien deze informatie werd besloten om het voertuig te controleren. Deze controle vond plaats op de [straatnaam 2] in [plaatsnaam 2]. Eiser bleek de bestuurder van het voertuig. In de bestuurdersdeur werd een flesje aangetroffen waarin zich een grote hoeveelheid gripzakjes met verdovende middelen bevond. De bijrijder had harddrugs bij zich. Eiser heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. De politie relateert verder dat er op naam van eiser twee registraties zijn, die wijzen op mogelijke handel in verdovende middelen. De eerste registratie is van 8 september 2020. Toen is gemeld dat men vermoedde dat er uit een zwarte Kia Rio met het kenteken [kentekennummer 2] gedeald werd in de omgeving van de [straatnaam 3] te [plaatsnaam 1]. De auto stond ten tijde van deze melding op naam van eiser. Op 4 juni 2020 werd melding gedaan dat er vanuit een zwarte Citroen Cl met het kenteken [kentekennummer 3] gedeald werd aan de bewoner van de [naam 3]. Dit voertuig bleek op naam te staan van de zus van eiser.
Wat zijn de regels?
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Mocht de burgemeester een last onder dwangsom opleggen?
5.1
Eiser voert aan dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij artikel 2.74 van de APV heeft overtreden. Daarvoor is namelijk onvoldoende dat de auto eenmalig in de [straatnaam 1] is gezien, terwijl niet is vastgesteld dat eiser toen in die auto zat. Dat er later in [plaatsnaam 2] drugs in de auto zijn aangetroffen kan niet redengevend zijn. Volgens eiser blijkt uit niets dat hij zich in de auto in [plaatsnaam 1] ophield met het kennelijke doel in drugs te handelen. De meldingen van juni en september 2020 zeggen ook niets over eventuele drugshandel door eiser, omdat hij toen zelf niet is gezien. Het ging alleen om een auto op zijn naam en de auto van zijn zus.
5.2
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat het op basis van de bestuurlijke rapportage van de politie voldoende aannemelijk is dat eiser zich in enige vorm bezighoudt met drugs dealen op openbare plaatsen. De eerdere meldingen bij de politie waaruit blijkt dat er in drugs wordt gehandeld uit voertuigen die gelinkt zijn aan eiser, dragen ook bij aan de aannemelijkheid van betrokkenheid van eiser bij drugshandel. De aangetroffen hoeveelheid drugs wijst op betrokkenheid bij handel in drugs.
5.3
De rechtbank moet beoordelen of de burgemeester bevoegd was een last onder dwangsom aan eiser op te leggen. Daarvoor is in dit geval vereist dat de burgemeester aannemelijk maakt dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. Centraal staat de vraag of de burgemeester voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zich op een openbare plaats ophield met het kennelijke doel om - kort gezegd - drugs te verhandelen.
5.4.
Vast staat dat op 24 november 2020 in [plaatsnaam 2] in een auto die eiser bestuurde verdovende middelen zijn aangetroffen. Door een politieambtenaar is gezien dat deze auto daarvoor door de [straatnaam 1] in [plaatsnaam 1] is gereden.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. Uit de toelichting bij artikel 2.74 volgt dat dit artikel bedoeld is om overlast door het dealen van drugs op straat tegen te gaan. Het ‘kennelijke doel’ om drugs te verhandelen kan volgens de toelichting blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden zoals het aanspreken van mensen en het zien van transacties. De burgemeester heeft aan het bestreden besluit niet zulke concrete omstandigheden ten grondslag gelegd. Uit niets blijkt dat eiser zich in [plaatsnaam 1] ophield met het kennelijke doel om drugs te verhandelen. Het enkele feit dat er kort nadat de auto in [plaatsnaam 1] was gezien, bij de controle van de auto in [plaatsnaam 2] een hoeveelheid drugs is aangetroffen die kennelijk voor handel bestemd was, is daarvoor onvoldoende. Dan zou alleen het vervoeren of aanwezig hebben van de drugs al voldoende zijn voor de overtreding van artikel 2.74. Dat zijn echter feiten waartegen op grond van de Opiumwet kan worden opgetreden. Het vervoeren of aanwezig hebben zorgt op zichzelf niet voor de overlast die artikel 2.74 beoogt tegen te gaan. De twee eerdere mutaties zijn onvoldoende redengevend om de overtreding van artikel 2.74 op 24 november 2020 aannemelijk te maken. Immers, uit beide meldingen blijkt niet dat eiser zelf is gezien.
5.6
Gelet op het voorgaande had de burgemeester aan eiser geen last onder dwangsom mogen opleggen. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal tevens met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

6.1
Gelet op wat in 5.6 is overwogen is het beroep gegrond. Dat betekent dat de last onder dwangsom vervalt. De overige door eiser naar voren gebrachte gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
6.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart moet de burgemeester aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6.3
Omdat het beroep gegrond is en het primaire besluit wordt herroepen, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij in bezwaar en beroep heeft gemaakt. De burgemeester moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor de aanwezigheid bij de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, alles met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 3.036,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond en herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.036-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van S. van Oosterbosch, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2022.
Griffier
Rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Gemeentewet
Artikel 125
3. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:31d
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
De Algemene Plaatselijke Verordening Lansingerland
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Toelichting
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Om niet in de sfeer van de Opiumwet te treden is de passage “onverminderd het bepaalde in de Opiumwet” opgenomen. De Opiumwet is een strafrechtelijk instrument waarin onder meer de verbodsbepalingen staan van middelen die worden genoemd op lijst I (“harddrugs”) en II (“softdrugs”) die behoren bij deze wet. Zo wordt verboden deze middelen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren en aanwezig te hebben. In de Opiumwet wordt geen aandacht besteed aan overlast ten gevolge van drugshandel op straat. Om hiertegen te kunnen optreden is het noodzakelijk in de APV een artikel op te nemen dat het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten tot doel heeft.
Artikel 2:74 is opgenomen om de overlast op straat tegen te gaan. Uit het rapport van SGBO (2001) over het gebruik van de model-APV blijkt dat 86% van alle gemeenten deze bepaling heeft overgenomen in de eigen APV. Ongeveer de helft van de gemeenten gebruikt deze bepaling ook (incidenteel) in de praktijk. De straathandel in drugs kan leiden tot een verstoring van de openbare orde. Om daartegen op te treden is het noodzakelijk in de APV een bepaling op te nemen, die tot doel heeft het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten. In de praktijk gaat het met name om harddrugs.
In dit artikel zijn zowel de aanbieders als ontvangers en bemiddelaars (‘drugsrunners’) strafbaar gesteld. Het ‘kennelijke doel’ kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden zoals het aanspreken van voorbijgangers, het waarnemen van transacties enzovoort.