Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
2.1. Deze overeenkomst is gesloten voor de duur van 06-01-2021 tot en met 30-06-2021, met een optie om te verlengen.2.2. Met de ondertekening van deze overeenkomst verklaart de Huurder dat hij een overeenkomst is aangegaan die van bepaalde duur is als bedoeld in artikel 7:232 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Na het verstrijken van de in artikel 3.1. bedoelde termijn eindigt deze overeenkomst bij wet zonder dat daartoe een opzeggingstermijn vereist is.Partijen zijn een all-in huurprijs van € 900,- per maand overeengekomen.
Zoals u weet loopt uw huurovereenkomst voor kamer [adres 2] per 30 juni 2023 aanstaande af. Er is niet nogmaals de gelegenheid om te verlengen. Wij gaan er vanuit dat u de kamer per 30 juni 2023 schoon aan ons oplevert.
(…) Doel van het onderzoekHet onderzoek omvat het opstellen van de woningwaardering naar aanleiding van een verzoek van de huurder om de kale huurprijs van een nieuwe huurovereenkomst te toetsen. Daarnaast is er gekeken naar eventuele (ernstige) onderhoudsgebreken die vanaf de ingangsdatum van de huurovereenkomst aanwezig zijn. (…)Algemene conclusieVolgens de bevindingen van de rapporteur is er sprake van een all-in prijs. De huurprijs kan ambtshalve worden vastgesteld op 55% van de all-in prijs en het voorschotbedrag voor de bijkomende kosten op 25% van de all-in prijs.De ambtshalve vastgestelde huurprijs bedraagt dan € 825,00. Het voorschotbedrag voor de bijkomende kosten bedraagt dan € 275,00.Volgens de bevindingen van de rapporteur bedraagt het puntenaantal van de woonruimte 69. Hierbij hoort een maximaal redelijke huurprijs van € 358,80 per maand.De ambtshalve gesplitste huurprijs is hoger dan de maximaal redelijke huurprijs. Dit betekent dat de commissie/voorzitter kan uitspreken dat de ambtshalve vastgestelde huurprijs niet redelijk is. Redelijk is een huurprijs van € 358,80 per maand.Volgens de bevindingen van de rapporteur kent de woonruimte ernstige gebreken in de categorie C. Dit kan lijden tot een tijdelijke verlaging van 40% van de (ambtshalve) vastgestelde huurprijs. (…)
3.De vordering
A. binnen 24 uur na betekening van het vonnis, de woonruimte van DRD (unit [adres 2]) aan de [complex] te [plaats] te ontruimen en onder afgifte van de sleutels aan DRD beschikbaar te stellen, op straffe van een dwangsom;
B. aan DRD te betalen 1) € 3.158,49 aan achterstallige huur, 2) € 4.400,00 aan schadevergoeding wegens onrechtmatig gebruik van de unit, 3) € 1.100,00 voor elke maand vanaf november 2023 dat [gedaagde] de unit nog gebruikt, een en ander vermeerderd met wettelijke rente en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding, te vermeerderen met nakosten en rente.
1 juli 2023 de woonruimte zonder recht of titel in gebruik te houden en ook geen gebruiksvergoeding voor dat gebruik te betalen. Door het verloop van de bepaalde tijd en de tijdig door DRD verzonden aanzegging is de huurovereenkomst immers geëindigd en is [gedaagde] gehouden het gehuurde leeg en ontruimd op te leveren.
4.Het verweer
5.De beoordeling
De tweede overeenkomst met betrekking tot dezelfde ruimte moet als een voortzetting van de eerste worden beschouwd. Weliswaar hebben partijen een nieuwe overeenkomst gesloten, maar op grond van de wet is het niet mogelijk om na een contract voor bepaalde tijd weer een contract voor bepaalde tijd te sluiten, althans een dergelijke constructie is strijdig met de bescherming van de huurder die uit de wet voortvloeit. Na 1 juli 2022 is de huurovereenkomst dus voor onbepaalde tijd gaan lopen.
Met haar opmerking dat als [gedaagde] niet had ingestemd met de verhuizing, zij de huurovereenkomst voor [adres 1] zou hebben opgezegd, ziet DRD eraan voorbij dat die overeenkomst (de tweede overeenkomst) als een verlenging van de eerste huurovereenkomst moet worden gezien en dus al voor onbepaalde tijd liep. Opzegging van die overeenkomst zonder inmenging van de rechter was dus niet mogelijk geweest.
De grondslag dat de huurovereenkomst voor bepaalde tijd door het verstrijken van de tijd is geëindigd, kan de gevorderde ontruiming dus niet dragen.
Een geldvordering kan in kort geding echter alleen worden toegewezen als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk geworden zijn en daarnaast sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is, terwijl in de afweging van belangen van partijen mede betrokken dient te worden het risico van onmogelijkheid tot terugbetaling. Nu aan dit vereiste niet is voldaan, wordt de vordering tot betaling afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering tot betaling van toekomstige huurtermijnen. Zolang de Huurcommissie nog geen uitspraak heeft gedaan, kan de hoogte van het door [gedaagde] te betalen bedrag niet worden bepaald. Overigens wordt [gedaagde] er wel op gewezen dat de situatie waarin hij in het geheel niets betaalt aan DRD niet ongestraft kan voortduren en dat, als hij geen oplossing zoekt voor zijn gebrek aan inkomsten, hij een zeer groot risico loopt dat in een door DRD aan te spannen bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zullen worden toegewezen.