Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
vonnis van de kantonrechter
[eiser]
[gedaagde]
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
- conclusie van antwoord van 27 maart 2018;
- instructievonnis van 17 april 2018;
- dagbepaling comparitie.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
€ 2.270,00 per maand, op grond van artikel 3.1 van de per die datum gesloten huurovereenkomst;
Vordering
Door dit wel toe te passen, handelt de huurcommissie in strijd met de (bedoeling van de) wet en met jurisprudentie van het gerechtshof Amsterdam. Indien de stelling van [gedaagde] en de beslissing van de huurcommissie zou worden gevolgd, zou dit tot gevolg hebben, dat bij een huurovereenkomst met een all-in huur geen sprake is van geliberaliseerde verhuur. Dat is ook in strijd met de wetsgeschiedenis.
Verweer
Beoordeling
primairgesteld dat de huurcommissie ten onrechte op grond van artikel 7:258 BW de all-in prijs heeft uitgesplitst, omdat dit artikel niet van toepassing is: het betreft hier een duurdere woning, derhalve een geliberaliseerde huurprijs waarop artikel 7:258 BW niet van toepassing is, aldus [eiser] .
€ 710,68 ligt.
Het systeem van de wet, zoals hiervoor aangegeven, brengt dan mee dat de hoofdregel prevaleert, te weten dat sprake is van een niet-geliberaliseerde huurprijs, waarop de gehele Onderafdeling, inclusief artikel 7:258 BW van toepassing is. Dat betekent dat naar het oordeel van de kantonrechter de huurcommissie terecht artikel 7:258 BW van toepassing heeft verklaard.
subsidiairgesteld dat toepassing van de sanctie van artikel 7:258 BW tot een onevenredige zware bestraffing van [eiser] leidt en dat de verhuurder eerst nog de mogelijkheid had moeten krijgen om de all-in prijs uit te splitsen, voordat de zware sanctie van artikel 7:258 BW kon worden toegepast. Hij stelt daartoe dat de all-in prijs uitgesplitst had moeten worden in een kale huurprijs van 75% van de all-in prijs, te weten € 1.702,50. [eiser] stelt terecht dat ten aanzien van artikel 11a Huurprijzenwet woonruimte, de voorganger van artikel 7:258 BW in de wetsgeschiedenis (nota van wijziging) is aangegeven, dat het de voorkeur verdient dat de huurder - alvorens hij zich tot de huurcommissie wendt - eerst de verhuurder om een uitsplitsing verzoekt.
Bij wijziging van artikel 7:258 BW per 1 juli 2014 is het initiatief voor de uitsplitsing echter uitdrukkelijk bij de huurder gelegd, zodat hetgeen in voornoemde nota van wijzigingen is opgemerkt geen wettelijke basis heeft gekregen. Daarom gaat de kantonrechter hieraan voorbij.