2.8.Naar aanleiding van de klachten van verschillende ouders over het optreden van [gedaagde] , is onderzoek gedaan door Bureau Bezemer & Schubad, die daarover op 19 november 2019 een rapport heeft opgesteld. In de verstrekte samenvatting van dat rapport is onder meer het volgende vermeld:
“
De klachten
(…) De klacht betreft ‘onorthodoxe manieren van straffen van hun kinderen’ (zoals de ouders zelf stelden). Men benoemde in eerste instantie: schreeuwen tegen de kinderen, hen op de grond laten zitten en tafel wegtrekken als zij een foute opdracht maken, kind apart zetten met de rug naar de klas, kind middenin de klas op de grond laten zitten, tegen kinderen zeggen dat hun ouders dom zijn, omdat ze te laat wakker worden, blindering voor de ramen van het lokaal. Meer ouders sloten zich met klachten aan en voegden toe: kind voor de klas laten zitten of door de klas laten bewegen en dierengeluiden laten maken terwijl de anderen verplicht moeten lachen, kind in een aparte ruimte zetten en
dierengeluiden laten maken, kind in een ‘hok’ plaatsen op handen en knieën, kind hard vastpakken, kind laten voorlezen voor in de klas terwijl hij niet goed kan lezen zodat hij wordt uitgelachen, kinderen op de grond in de hal laten zitten/eten met de deuren gesloten. (…)
Analyse en conclusies
Niemand kent de zogenaamde straffen van de leerkracht uit eigen waarneming. Men heeft alles van ‘horen zeggen’. Hoe de ouders met hun kinderen over de leerkracht hebben gepraat, en vice versa, is de onderzoeker niet duidelijk geworden. Evenmin is duidelijk geworden in welke context de leerkracht de ‘straffen’ zou hebben opgelegd. De onderzoeker heeft dan ook geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de straffen inderdaad hebben plaatsgevonden.
De onderzoeker treft zeker een geëscaleerde situatie tussen ouders en leerkracht/school aan. Hij kan zich daarbij niet aan de indruk onttrekken dat er door en na het incident van 19 september een situatie is ontstaan die ruimte bood voor elkaar overtreffende verhalen over de leerkracht. Hij acht het niet aannemelijk dat alle gedragingen van de leerkracht, zoals door de ouders naar voren gebracht, daadwerkelijk zo zijn voorgevallen. De onderzoeker betrekt hierbij dat de leerkracht al twee decennia werkzaam is in het onderwijs en dat nooit eerder – noch door ouders, noch door collega’s van de leerkracht – te kennen is gegeven dat de leerkracht deze ‘strafmethoden’ zou hanteren.
De onderzoeker trof plausibele verklaringen aan voor enkele van de genoemde ‘straffen’. Zo zitten kinderen die vanuit didactische overwegingen even een rustiger plekje nodig hebben inderdaad niet midden in de groep, verheft de leerkracht soms haar stem (om boven 30 kinderstemmen uit te komen), geeft zij een kind weleens een tikje tegen het hoofd om aandacht te vragen, en zet zij kinderen die niet kunnen ophouden met het wip-pen op hun stoeltje korte tijd op de grond, en zitten ze ook op de grond als zij vanwege de les even dichtbij de leerkracht moeten zitten. Een kind dat te laat kwam en vertelde dat de wekker kapot was, kreeg te horen dat papa een nieuwe wekker moeten kopen. En de ‘blindering’ voor de ramen bestaat uit opgeplakte folie, die op verzoek van omwonenden van de school (een noodschool in de wijk) is aangebracht.
Het moeten maken van dierengeluiden en eten van de grond kan de onderzoekers nergens plaatsen, een ‘hok’ is er niet.
(…)
Op grond van het bovenstaande acht de onderzoeker het niet plausibel dat de leerkracht buiten haar boekje zou zijn gegaan door het opleggen van genoemde ‘straffen’.
(…)
Terecht hebben ouders zorgen als zij gedragsveranderingen bij hun kind waarnemen en het is logisch dat zij verklaringen zoeken. Maar de onderzoeken kan niet meegaan met de verklaring van een aantal ouders dat dit alles veroorzaakt wordt door de leerkracht.”