ECLI:NL:RBNHO:2023:10649

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
15.124253.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige kleindochters met voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 24 oktober 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarige kleindochters. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2005 tot 25 april 2011, en van 1 januari 2004 tot 6 augustus 2008, seksuele handelingen heeft gepleegd met zijn kleindochters, die op dat moment onder de twaalf jaar waren. De verdachte heeft zijn kleindochters betast en is ook seksueel binnengedrongen. De rechtbank heeft de aangiften van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, waarbij de verklaringen elkaar ondersteunden en er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De verdachte ontkende echter het seksueel binnendringen en stelde dat hij alleen had betast.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, rekening houdend met zijn broze gezondheidstoestand, waaronder dementie en prostaatkanker. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan beide slachtoffers. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen deels toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding voor de eerste benadeelde partij € 16.138,86 bedroeg en voor de tweede benadeelde partij € 10.735,70. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel aan de Staat, bij gebreke van betaling te vervangen door gijzeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.124253.22 (P)
Uitspraakdatum: 24 oktober 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.H.I. van Dongen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van wat door de benadeelde partij [benadeelde 1] naar voren is gebracht en van wat namens de benadeelde partijen door de gemachtigde advocaat mr. J.W.E. Groot naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na door de rechtbank toegewezen wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot 25 april 2011, op diverse data, te Alkmaar en/of Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, met [benadeelde 2], geboren
op [geboortedatum 2], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2], hebbende verdachte
- zijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen, van die [benadeelde 2] gebracht en/of gehouden en/of
- zijn penis tegen de vagina van die [benadeelde 2] gedrukt en/of gehouden en/of
- de (al dan niet met kleding bedekte) borsten en/of de (al dan niet met kleding bedekte) vagina en/of de bovenbenen van die [benadeelde 2] betast en/of gestreeld;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2011, op diverse data, te Alkmaar en/of Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, met [benadeelde 2],
geboren op [geboortedatum 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten en/of strelen van de (al dan niet met kleding bedekte) vagina en/of schaamstreek van die [benadeelde 2] (met het kennelijke doel om met zijn, verdachtes,
vingers de vagina van die [benadeelde 2] binnen te dringen) en/of
- het drukken en/of houden van zijn penis tegen de vagina van die [benadeelde 2] en/of
- het vastpakken en/of betasten van de (al dan niet met kleding bedekte) borst(en) van die [benadeelde 2];
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot 6 augustus 2008, op diverse data, te Alkmaar en/of Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, met [benadeelde 1] geboren op [geboortedatum 3], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1], hebbende verdachte
- zijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen, van die [benadeelde 1] gebracht en/of gehouden en/of
- de (al dan niet met kleding bedekte) borsten en/of de (al dan niet met kleding bedekte) vagina en/of de bovenbenen van die [benadeelde 1] betast en/of gestreeld;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot 6 augustus 2008, op diverse data, te Alkmaar en/of Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, met [benadeelde 1], geboren op [geboortedatum 3], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
-zijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen, van die [benadeelde 1] gebracht en/of gehouden en/of
-de (al dan niet met kleding bedekte) borsten en/of de (al dan niet met kleding bedekte) vagina en/of de bovenbenen van die [benadeelde 1] betast en/of gestreeld;
3.
hij in of omstreeks de periode van 7 augustus 2008 tot en met 7 augustus 2011, op diverse data, te Alkmaar en/of Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, met
[benadeelde 1] geboren op [geboortedatum 3], die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1], hebbende verdachte
- zijn vinger(s) in de vagina, althans tussen de schaamlippen, van die [benadeelde 1] gebracht en/of gehouden en/of
- de (al dan niet met kleding bedekte) borsten en/of de (al dan niet met kleding bedekte) vagina en/of de bovenbenen van die [benadeelde 1] betast en/of gestreeld;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie acht de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar. Deze verklaringen ondersteunen elkaar in de zin van schakelbewijs en vinden tevens steun in de geluidopnamen die in het dossier zijn uitgewerkt.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte beide aangeefsters heeft betast. Niet kan worden bewezen dat de verdachte bij de aangeefsters seksueel is binnengedrongen, aldus de raadsman. Met de verklaringen van de aangeefsters op dit punt dient terughoudend te worden omgegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen
Door de verdachte is bekend dat hij zijn kleindochters (hierna te noemen: de aangeefsters) heeft betast. De verdachte ontkent dat hij seksueel is binnengedrongen bij de aangeefsters.
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken veelal worden gekenmerkt door het gegeven dat bij de ten laste gelegde seksuele handelingen vaak alleen het vermeende slachtoffer en de vermeende dader aanwezig zijn geweest. Dit brengt in veel gevallen mee dat naast de verklaring van het vermeende slachtoffer weinig of geen andere wettige bewijsmiddelen voorhanden zijn. De rechtbank zal allereerst toetsen of de verklaringen van de aangeefsters als betrouwbaar worden aangemerkt.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters ten aanzien van het seksueel binnendringen
Op 23 december 2021 heeft de aangeefster [benadeelde 2] aangifte gedaan van seksueel misbruik door haar opa, de verdachte, in de periode tussen haar 6e en 12e jaar. Enkele maanden later, op 24 februari 2022, heeft ook [benadeelde 1], een andere kleindochter van de verdachte, aangifte gedaan tegen hem wegens seksueel misbruik in de periode tussen haar 8ste en 15e jaar. Beide aangeefsters hebben verklaard dat de seksuele handelingen die de verdachte heeft gepleegd niet alleen bestonden uit het betasten van de bovenbenen, borsten en vagina, maar ook uit het seksueel binnendringen tussen de schaamlippen en/of in de vagina met zijn vingers. Deze handelingen vonden onder meer plaats in de woning van de verdachte tijdens logeerpartijtjes.
De rechtbank acht de verklaringen van de aangeefsters in zijn geheel betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs en overweegt daartoe als volgt.
Uit de jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de aangifte gekeken dient te worden naar de consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid, oorspronkelijkheid) van de verklaring.
Beide aangeefsters hebben in hun aangifte – die in beide gevallen vooraf is gegaan door een informatief gesprek – naar het oordeel van de rechtbank authentiek, consistent en gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, die de verdachte bij hen heeft gepleegd en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. De aangiften, die betrekking hebben op een periode van meerdere jaren, volgden voor beide aangeefsters ongeveer 11 jaar nadat het laatste misbruik heeft plaatsgevonden. Beide aangeefsters benoemen concrete gebeurtenissen waarbij details worden vermeld met betrekking tot waar en wanneer deze hebben plaatsgevonden en onder welke omstandigheden. Op specifieke vragen van de politie over het seksueel binnendringen hebben beide aangeefsters verklaard dat de verdachte met zijn vinger(s) bij hen is binnengedrongen. [benadeelde 2] heeft hierover verklaard dat de verdachte met zijn vingers tussen haar schaamlippen is geweest en aan haar clitoris heeft gezeten. [benadeelde 1] heeft verklaard dat de verdachte met zijn vingers in haar vagina is geweest en haar heeft gevingerd.
Ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen?
Uit het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) volgt dat het bewijs dat een verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (vgl. Hoge Raad 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7746). Uit deze jurisprudentie volgt dat niet is vereist dat het springende punt (het door de verdachte betwiste onderdeel van de betreffende verklaring; hier het seksueel binnendringen in de vagina) steun vindt in een ander bewijsmiddel. Voldoende is dat de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Bovendien is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen (vgl. Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717).
De rechtbank is van oordeel dat de aangiften op het punt van seksueel binnendringen voldoende steun vinden in het dossier. De verdachte heeft verklaard dat er bij beide aangeefsters sprake is geweest van ontucht maar alleen in de zin van betasten. In het dossier bevindt zich onder meer een uitwerking van de confrontatie die de aangeefster [benadeelde 1] in de maand september 2022 heeft gehad in het bijzijn van haar oma met de verdachte waarin zij hem confronteert met het seksueel misbruik.
[benadeelde 1] vraagt op een gegeven moment: “maar je bent ook met jouw handen in mij geweest, je hebt mij gezoend, je hebt aan mijn borsten gezeten”.
Als oma (ex-vrouw van de verdachte) tegen de aangever zegt:
“wat je hebt gedaan heb je gedaan toch”reageert de verdachte met
“ja”.
Aan het einde van de confrontatie zegt de verdachte: “Het spijt mij van [benadeelde 2] en van jou wat er is gebeurd”. [benadeelde 1] vraagt of hij dan wil vertellen wat hij heeft gedaan. De verdachte zegt dat het moeilijk voor hem is om dat te vertellen.
[benadeelde 1] vraagt of hij wil zeggen wat hij gedaan heeft.
De verdachte zegt: “Alles wat op papier staat”. Dit gesprek heeft plaatsgevonden in september 2022, terwijl de verdachte reeds in mei van 2022 door de politie is verhoord en hij derhalve van de strekking en reikwijdte van de beschuldigingen tegen hem op de hoogte was.
Conclusie
Op grond van de als betrouwbare geoordeelde aangiften die niet alleen elkaar ondersteunen maar ook op onderdelen voldoende steun vinden in de hierna te noemen bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1. primair.
hij in de periode van 1 januari 2006 tot 25 april 2011, op diverse data, te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, met [benadeelde 2], geboren op [geboortedatum 2], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2], hebbende verdachte
- zijn vingers tussen de schaamlippen van die [benadeelde 2] gebracht en
- de (al dan niet met kleding bedekte) borsten en de (al dan niet met kleding bedekte) vagina en/of de bovenbenen van die [benadeelde 2] betast;
2 primair.
hij in de periode van 1 januari 2004 tot 6 augustus 2008, op diverse data, te Alkmaar en/of Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, met [benadeelde 1] geboren op [geboortedatum 3], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1], hebbende verdachte
- zijn vinger(s) in de vagina van die [benadeelde 1] gebracht en
- de (al dan niet met kleding bedekte) borsten en de (al dan niet met kleding bedekte) vagina en de bovenbenen van die [benadeelde 1] betast;
3.
hij in de periode van 7 augustus 2008 tot en met 7 augustus 2011, op diverse data, te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, met [benadeelde 1] geboren op [geboortedatum 3], die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1], hebbende verdachte
- zijn vinger(s) in de vagina van die [benadeelde 1] gebracht en
- de (al dan niet met kleding bedekte) borsten en de (al dan niet met kleding bedekte) vagina en de bovenbenen van die [benadeelde 1] betast.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair, telkens:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Ten aanzien van feit 3:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte detentie-ongeschikt is. De verdachte is dementerend en zijn gezondheid gaat snel achteruit. Door detentie zal zijn mentale achteruitgang verder in een stroomversnelling raken. De raadsman vraagt zich af of de verdachte in staat is om een taakstraf uit te voeren nu ook de Reclassering heeft aangegeven dat zelfs simpele dagbesteding te belastend is voor de verdachte.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de verdachte in het geval van een bewezenverklaring schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Subsidiair heeft de raadsman betoogd om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft seksuele handelingen verricht met twee van zijn kleindochters. Met zijn kleindochter [benadeelde 2] tussen haar 6e en 12e jaar en met zijn kleindochter [benadeelde 1] tussen haar 8ste en 15e jaar. De verdachte heeft in deze periode zijn kleindochters veelvuldig misbruikt, waarbij hij ook met zijn vingers is binnengedrongen in de vagina. Het misbruik heeft onder meer plaatsgevonden in de woning van de verdachte in achtereenvolgens Alkmaar en Heerhugowaard, waar de slachtoffers frequent kwamen logeren. Het huis van (oma en) opa is een plek waar de slachtoffers zich veilig hadden moeten voelen. De slachtoffers en hun ouders mochten en moesten erop kunnen vertrouwen dat de slachtoffers in goede handen waren bij hun opa. Dit vertrouwen heeft de verdachte op grove wijze langdurig en stelselmatig beschaamd. De verdachte heeft met deze gedragingen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn kleindochters. Het is een feit van algemene bekendheid dat misbruik van jonge kinderen hun seksuele ontwikkeling kan verstoren en dat zij lange tijd op diverse vlakken ernstige gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is aangedaan. Dat geldt zeker als – zoals in deze zaak – het misbruik heeft plaatsgevonden door iemand uit hun directe omgeving in wie zij juist hun vertrouwen hadden moeten kunnen stellen.
De rechtbank acht het zorgelijk dat de verdachte zijn handelen niet ziet als seksueel misbruik en dat hij ook op de zitting nog slechts schoorvoetend toegeeft dat hij verkeerd heeft gehandeld.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder wegens enig feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 11 augustus 2023, opgesteld door [reclasseringswerker], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland en op de toelichting hierop door [reclasseringswerker] ter terechtzitting. Uit het rapport komt naar voren dat de verdachte, die 77 jaar is, is gediagnosticeerd met prostaatkanker. Hij ondergaat hiervoor bestraling en hormoontherapie. Voorts is er bij hem sprake van dementie. Het lukt hem steeds moeilijker om zich zelfstandig staande te houden in het leven. Hij heeft geen contact meer met vrienden en familie.
De verdachte is al enige tijd in zorg bij de GGZ, die heeft geconstateerd dat zijn gezondheid achteruit gaat en dat zijn vergeetachtigheid steeds erger wordt. Sinds relatief recent wordt door Home Instead een paar uur per week zorg aan de verdachte verleend. Men schat in dat dit onvoldoende is om de verdachte de juiste zorg te bieden. Ter terechtzitting heeft [reclasseringswerker] als getuige verklaard dat inmiddels de organisatie Geriant is ingeschakeld, die specialistische hulp kan bieden bij dementie. De dagbesteding die de verdachte volgde moest worden gestaakt, omdat de verdachte niet langer in staat was de activiteiten uit te voeren.
De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. Er zijn vanwege de kwetsbare gezondheid van de verdachte zwaarwegende negatieve consequenties te verwachten van het ondergaan van een gevangenisstraf. De verdachte wordt door de reclassering ook niet in staat geacht een werkstraf te verrichten.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Hoewel de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, zal de rechtbank in dit specifieke geval de straf geheel voorwaardelijk opleggen. De reden daarvoor is gelegen in de kwetsbare gezondheidstoestand van de verdachte, met een progressief vorderende verslechtering. Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat een detentie zwaarwegende negatieve gezondheidsconsequenties met zich mee zou brengen. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd verbinden van twee jaren.

7.Vorderingen benadeelde partijen

7.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft via de gemachtigde advocaat mr. J.W.E. Groot een vordering tot schadevergoeding van € 21.138,86 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit medische kosten, reiskosten naar de therapeut alsmede reiskosten naar de advocaat, de officier van justitie en de rechtbank. Subsidiair vordert de benadeelde partij laatstgenoemde reiskosten als proceskosten. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 8,75 als proceskosten (aansprakelijkheidstelling per brief aan de verdachte). De advocaat van de benadeelde partij heeft op de terechtzitting wijziging van de vordering gevraagd in die zin dat het bedrag aan reiskosten met € 29,70 moet worden verminderd, nu de benadeelde partij niet naar de zitting is gekomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gewijzigde vordering in zijn geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft geen opmerkingen met betrekking tot de vordering, behoudens dat de reiskosten naar de advocaat en de officier van justitie onder proceskosten vallen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.138,86 (medische kosten en reiskosten therapeut) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De gevorderde reiskosten naar de rechtbank zal de rechtbank afwijzen, nu deze benadeelde partij niet op de terechtzitting is verschenen. De gevorderde reiskosten naar de advocaat en het Openbaar Ministerie zal de rechtbank aanmerken als proceskosten.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon. Uit de stukken in het dossier, de toelichting op de vordering en uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte geestelijk letsel heeft opgelopen in de vorm van psychische schade. Het bestaan van dit letsel blijkt onder andere uit de overgelegde gegevens van de psycholoog. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
De benadeelde partij heeft dan ook recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Gelet op de gevolgen die het bewezenverklaarde voor haar heeft gehad en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend, komt een bedrag van € 15.000,- de rechtbank billijk voor. Voor de overige immateriële schade is de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 16.138,86, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 173,95 (kosten aansprakelijkheidstelling en reiskosten naar advocaat en OM).
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft via de gemachtigde advocaat mr. J.W.E. Groot een vordering tot schadevergoeding van € 15.735,70 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit medische kosten, reiskosten naar de huisarts, naar de GZ praktijkondersteuner en naar de politie voor het doen van aangifte, alsmede reiskosten naar de advocaat, de officier van justitie en de rechtbank. Subsidiair vordert de benadeelde partij laatstgenoemde reiskosten als proceskosten. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 8,75 als proceskosten (aansprakelijkheidstelling per brief aan de verdachte). De advocaat van de benadeelde partij heeft op de terechtzitting wijziging van de vordering gevraagd in die zin dat het bedrag aan reiskosten met een bedrag van € 57,72 moet worden verminderd, nu de benadeelde partij ter terechtzitting met een gemachtigde advocaat procedeert.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gewijzigde vordering in zijn geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft geen opmerkingen met betrekking tot de vordering, behoudens dat de reiskosten naar de advocaat en de officier van justitie onder proceskosten vallen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 735,70 (medische kosten en reiskosten huisarts, GZ ondersteuner en politie) rechtstreeks voortvloeit uit de onder 2 primair en 3 bewezen verklaarde feiten. De gevorderde reiskosten naar de rechtbank zal de rechtbank afwijzen, nu de benadeelde partij procedeert met een gemachtigde advocaat. De gevorderde reiskosten naar de advocaat en het Openbaar Ministerie zal de rechtbank aanmerken als proceskosten.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon. Uit de stukken in het dossier, de toelichting op de vordering en uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte geestelijk letsel heeft opgelopen in de vorm van psychische schade. Het bestaan van dit letsel blijkt onder andere uit de overgelegde gegevens van de psycholoog. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
De benadeelde partij heeft dan ook recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Gelet op de gevolgen die het bewezenverklaarde voor haar heeft gehad en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend, komt een bedrag van € 10.000,- de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de overig gevorderde immateriële schade.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 10.735,70, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 88,68 (kosten aansprakelijkheidstelling en reiskosten naar advocaat en OM).
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 primair en 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244, 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 16.138,86 (zestienduizend honderdachtendertig euro en zesentachtig cent), bestaande uit € 1.138,86 als vergoeding voor de materiële en € 15.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 173,95 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af de gevorderde reiskosten naar de rechtbank.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 16.138,86 (zestienduizend honderdachtendertig euro en zesentachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 115 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 10.735,70 (tienduizend zevenhonderdvijfendertig euro en zeventig cent), bestaande uit € 735,70 als vergoeding voor de materiële en € 10.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 88,68, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige immaterieel gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering
Wijst af het meer of anders materieel gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.735,70 (tienduizend zevenhonderdvijfendertig euro en zeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 88 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. B.S. Selier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 oktober 2023.
Mr. H.P.H.I. Cleerdin is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.