ECLI:NL:RBNHO:2023:1055

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
C/15/325469 / HA ZA 22-137
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitvoering van een koopovereenkomst voor een garnalendetectiesysteem met dwaling en opschorting als verweren

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een garnalenvisser, [gedaagde], en een besloten vennootschap, [eiseres], over de koop van een garnalendetectiesysteem. [gedaagde] heeft in juni 2021 het systeem aangeschaft, maar na installatie zijn er problemen ontstaan, waardoor hij zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen. Hij beroept zich op dwaling en opschorting, maar de rechtbank oordeelt dat deze verweren niet slagen. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] alleen de reeds vervallen termijnen hoeft te betalen en dat hij zijn vorderingen op [eiseres] mag verrekenen. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 15.300,35 toe, vermeerderd met wettelijke handelsrente. In reconventie worden de vorderingen van [gedaagde] afgewezen, waaronder de terugvordering van de aanbetaling van € 50.000,- en schadevergoeding. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/325469 / HA ZA 22-137
Vonnis van 1 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. B. Korvemaker te Leeuwarden,
tegen
[gedaagde] ,handelend onder de naam
[bedrijfsnaam],
wonende en gevestigd te [plaats] , gemeente [gemeente 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B.J. Mekkelholt te Den Helder.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kort
[gedaagde] - een garnalenvisser - heeft in juni 2021 een garnalendetectiesysteem gekocht van [eiseres] . Na installatie daarvan zijn problemen ontstaan met het systeem. [gedaagde] voldoet daarom niet de maandelijkse termijnen die hij op rond van de overeenkomst moet betalen. Hij beroept zich primair op dwaling en subsidiair op opschorting. Beide verweren slagen niet. Wel hoeft [gedaagde] , anders dan gevorderd, alleen de termijnen te betalen die al zijn verstreken en slaagt het beroep op verrekening met vorderingen van [gedaagde] op [eiseres] deels.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 februari 2022 met producties 1-3;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in reconventie met producties 1-24;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 1-2;
  • het tussenvonnis van 22 juni 2022;
  • de akte overlegging productie 25 van de zijde van [gedaagde] ;
  • de akte houdende wijziging c.q. vermeerdering van eis in reconventie.
1.2.
Op 2 december 2022 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Op de zitting zijn verschenen de heer [naam] , statutair bestuurder van [eiseres] , vergezeld van mr. B. Korvemaker, en de heer [gedaagde] , vergezeld van mr. B.J. Mekkelholt. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Mekkelholt heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die hij ter zitting aan de rechtbank heeft overgelegd en die daarmee onderdeel zijn van de processtukken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] drijft een onderneming die zich toelegt op de productie en verkoop van RVS-producten. Een onderdeel van de activiteiten betreft het ontwikkelen, produceren en verkopen van producten ten behoeve van de zeevisserij, en dan met name de garnalenvisserij.
2.2.
[eiseres] heeft een garnalendetectiesysteem ontwikkeld (met behulp van het Italiaanse bedrijf Raytec Vision Spa), dat vissers in staat stelt om aan boord de ondermaatse garnalen te scheiden van de garnalen met de goede maat. De ondermaatse garnalen kunnen dan direct, levend, weer overboord worden gezet. Deze werkwijze wijkt af van de, op dit moment, gangbare werkwijze: de visser brengt alle gevangen garnalen naar de visafslag (hierna: de afslag). Daar wordt de vangst gezeefd. De ondermaatse garnalen overleven de vangst dan niet.
2.3.
[gedaagde] is al jarenlang visser. Sinds vier jaar heeft hij zijn eigen garnalenkotter, de [nummer boot 1] .
2.4.
[eiseres] en [gedaagde] hebben in juni 2021 een (koop)overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten (gedateerd 16 juni 2021, datum ondertekening 19 juni 2021), waarbij [gedaagde] een garnalendetectiesorteermachine met toebehoren (hierna: het systeem) heeft gekocht van [eiseres] . De overeenkomst zag ook op de installatie daarvan, het verzorgen van de onlinediensten en het doen van onderhoud.
2.5.
Bij aanvang van de overeenkomst heeft [gedaagde] € 50.000,- (aan)betaald. Daarnaast waren partijen overeengekomen dat [gedaagde] maandelijks gedurende een bepaalde periode een consultancy fee van € 1.500,- en een fee van € 1.650,- aan [eiseres] moest betalen. Na afloop van die periode was [gedaagde] een licentievergoeding van € 1.650,- per maand aan [eiseres] verschuldigd.
2.6.
Bij aankoop van het systeem door [gedaagde] was het al in gebruik op de kotters [nummer boot 2] en [nummer boot 3] .
2.7.
Het systeem is in juli 2021 geleverd en op de [nummer boot 1] geïnstalleerd door [eiseres] , waarna [gedaagde] met het systeem is gaan varen en vissen.
2.8.
In augustus 2021 heeft [eiseres] [gedaagde] geholpen met het beter afstellen van het systeem. Er waren ook andere problemen.
2.9.
Bij e-mail van 10 augustus 2021 heeft [eiseres] aan een aantal medewerkers van Raytec Vision Spa, voor zover van belang, het volgende medegedeeld:

At this moment there are a lot of problems, 90% of the catch is bad product, it takes to long to process, and the machine stops to often."
2.10.
Bij e-mail van 25 augustus 2021 heeft [eiseres] onder andere aan enkele medewerkers van de Nederlandse Vissersbond, het volgende, voor zover van belang, medegedeeld:

We zijn nu bezig met de [nummer boot 1] , het blijkt dat het uitschieten van de foute garnalen en product iets minder goed werkt dan het uitblazen van de goede garnalen, mede omdat de vangst op dit ogenblik 90%fout/10% goed is.
We zijn nu tegen wil en dank in een traject beland op de [nummer boot 1] wat we eigenlijk op de [nummer boot 3] hadden moeten worden getest, en we kunnen niet meer terug.
2.11.
Bij e-mail van 9 september 2021 heeft [eiseres] onder andere aan [gedaagde] en een aantal medewerkers van de Nederlandse Vissersbond, voor zover van belang, het volgende medegedeeld:

Wij zijn op dit ogenblik bezig op de [nummer boot 1] , dot gaat niet zonder slag of stoot.
2.12.
Bij e-mail van 10 september 2021 heeft [eiseres] onder andere aan een aantal medewerkers van de Nederlandse Vissersbond, voor zover van belang, het volgende medegedeeld:

De [nummer boot 1] is tegen wil en dank in een situatie gekomen waar we vooraf geen idee van konden hebben, om een ander zo snel mogelijk op te lossen is het praktisch dat we de testen doorzetten op de [nummer boot 1] .
2.13.
Bij e-mail van 17 september 2021 heeft [eiseres] aan [gedaagde] , voor zover van belang, het volgende medegedeeld:
“Ook hoeft de betaling van de licentie van aug-sept-okt 4900,- per 1 nov gaat deze in.
En ook de aflossing gaat pas op 1-11 in”
2.14.
Op 19 september 2021 liep een transportband op de [nummer boot 1] vast. [eiseres] heeft het probleem verholpen. [gedaagde] heeft in het algemeen zijn onvrede geuit over het systeem en aangegeven dat hij voornemens was het systeem van boord te laten halen.
2.15.
Bij e-mail van 20 september 2021 heeft [eiseres] aan [gedaagde] , voor zover van belang, het volgende medegedeeld:

(…) visverlet uren kun je factureren tot een max van 30.000,- vanaf vorige week maandag. Ik zorg dat het geld binnenkomt en als het binnen is betaal ik direct de factuur.
2.16.
Begin oktober 2021 heeft [gedaagde] het systeem van zijn kotter laten demonteren en opslaan. [gedaagde] maakt sindsdien weer gebruik van zijn oude verwerkingssysteem.
2.17.
Op 6 december 2021 heeft [eiseres] drie facturen ten bedrage van in totaal € 15.289,61 aan [gedaagde] toegezonden voor verrichte werkzaamheden. [gedaagde] heeft die onbetaald gelaten.
2.18.
Op 22 juli 2022 heeft [eiseres] conservatoir scheepsbeslag doen leggen op de [nummer boot 1] .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 290.689,61, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente,
II. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag. Op basis van de tussen partijen gesloten overeenkomst dient [gedaagde] zijn betalingsverplichtingen na te komen. Dat heeft hij niet gedaan. [gedaagde] heeft zonder geldige reden laten weten niets meer te zullen betalen. Als gevolg daarvan zijn alle maandtermijnen direct opeisbaar geworden. Dit betekent dat [gedaagde] nu een bedrag van € 275.400,- verschuldigd is, bestaande uit het totaalbedrag van € 325.400,- voor het systeem minus het reeds door [gedaagde] betaalde bedrag van € 50.000,-.
Daarnaast is [gedaagde] een (totaal)bedrag van € 15.289,16 aan [eiseres] verschuldigd voor verrichte werkzaamheden buiten het project om.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist dat hij enig bedrag aan [eiseres] verschuldigd is. Daartoe voert hij, samengevat, het volgende aan.
3.3.1.
Primair doet [gedaagde] een beroep op dwaling. Hij stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken door [eiseres] niet zou zijn gesloten en dat om die reden de overeenkomst vernietigbaar is.
3.3.2.
Subsidiair doet [gedaagde] een beroep op opschorting. Hij stelt dat [eiseres] is tekort geschoten in de op haar rustende verplichting tot het leveren van een goed werkende en volledig uitontwikkeld verwerkingssysteem. Op grond van deze tekortkoming is [gedaagde] gerechtigd eventuele betalingsverplichtingen jegens [eiseres] op te schorten, totdat [eiseres] [gedaagde] in het bezit stelt van een goed functionerend verwerkingssysteem.
3.3.3.
Meer subsidiair betwist [gedaagde] de hoogte van de vordering. Hij stelt zich op het standpunt dat niet alle maandtermijnen op dit moment opeisbaar zijn. Daarbij wijst [gedaagde] erop dat [eiseres] in haar e-mail van 17 september 2021 zelf heeft aangegeven dat de betaling van de licentievergoeding (€ 1.650,-) en de aflossing (€ 1.500,-) niet eerder dan per 1 november 2021 in zou gaan.
Daarnaast betwist [gedaagde] dat hij gehouden is om de drie facturen met een totaalbedrag van € 15.289,16 te betalen. Het betrof werkzaamheden die in verband stonden met de installatie van het systeem aan boord van de [nummer boot 1] . Die werkzaamheden vallen al onder het in de overeenkomst overeengekomen bedrag.
3.3.4.
[gedaagde] doet bovendien een beroep op verrekening, voor zover de rechtbank oordeelt dat hij enig bedrag aan [eiseres] verschuldigd zou zijn. [gedaagde] wil zijn eventuele betalingsverplichtingen verrekenen met een aantal facturen betreffende kosten voor aanpassingen aan de [nummer boot 1] , in totaal een bedrag van € 7.599,65. Partijen zijn namelijk overeengekomen dat [eiseres] deze kosten aan [gedaagde] zou vergoeden. Ook heeft [eiseres] toegezegd een schadevergoeding van € 30.000,- in verband met visverlet te betalen. Daarvan moet nog een bedrag van € 27.500,- verrekend worden, aldus [gedaagde] .
3.3.5.
Tot slot stelt [gedaagde] dat nu hij het systeem niet meer gebruikt en het gebruik daarvan feitelijk ook geen toegevoegde waarde meer heeft, hij het in strijd met de redelijkheid en billijkheid acht dat [eiseres] wel van hem zou mogen verwachten dat hij tien jaar lang een maandelijkse licentievergoeding zou moeten betalen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert na vermeerdering van eis samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiseres] veroordeelt om aan [gedaagde] een bedrag van € 50.000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente,
II. voor recht verklaart dat [eiseres] aansprakelijk is voor de door [gedaagde] geleden schade, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet,
III. [eiseres] veroordeelt om aan [gedaagde] een bedrag van € 60.000,- te betalen als voorschot op de onder II. genoemde schade,
IV. [eiseres] veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van het vonnis het conservatoir beslag op het aan [gedaagde] toekomende visserschip, de [nummer boot 1] , op te (laten) heffen op straffe van verbeurte van een dwangsom,
V. [eiseres] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag. Primair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat hij de overeenkomst op grond van dwaling buitengerechtelijk heeft vernietigd dan wel dat deze vernietigbaar is. Daardoor ontstaan er ongedaanmakingsverplichtingen voor partijen. [gedaagde] is bereid het systeem aan [eiseres] te retourneren, maar wenst terugbetaling te verkrijgen van het door hem aan [eiseres] betaalde bedrag van € 50.000,-.
[gedaagde] houdt [eiseres] subsidiair aansprakelijk voor de door hem geleden schade als gevolg van het gebrekkige functioneren van het systeem. Volgens [gedaagde] laat de volledige schade zich op dit moment nog niet begroten, zodat een verklaring voor recht over de aansprakelijkheid en een verwijzing naar de schadestaatprocedure op zijn plaats is. In afwachting van de definitieve schadebegroting vordert [gedaagde] een voorschot van € 60.000,-.
3.7.
[eiseres] voert verweer.
Over vordering I voert [eiseres] aan dat het daaraan ten grondslag liggende beroep op dwaling niet kan slagen. [eiseres] heeft [gedaagde] geen onjuiste informatie verstrekt of hem in een onjuiste voorstelling van zaken gelaten.
3.7.1.
Wanneer het beroep op dwaling wel zou slagen, bestaat er volgens [eiseres] geen voor aansprakelijkheid vereiste specifieke rechtsgrond. Dan heeft [gedaagde] geen aanspraak op schadevergoeding. Vorderingen II en III zijn daarom niet toewijsbaar.
3.7.2.
Verder betwist [eiseres] dat het systeem niet deugt. [gedaagde] heeft volgens [eiseres] niet duidelijk kunnen maken wat er nu precies aan het systeem zou schorten. Ook heeft [gedaagde] [eiseres] nooit gemaand tot herstel. [eiseres] is daardoor nooit in verzuim geraakt. [gedaagde] wél, door geen enkele maandbetaling aan [eiseres] te voldoen. Hij mocht zijn betalingsverplichting niet opschorten.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat zowel het beroep van [gedaagde] op dwaling als dat op opschorting niet slaagt. Zijn verweer tegen de hoogte van het bedrag en zijn beroep op verrekening slagen deels. Een en ander wordt hierna achtereenvolgens toegelicht.
Dwaling
4.2.
[gedaagde] heeft zich beroepen op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling. Hij stelt in dat verband op grond van mededelingen van [eiseres] voor of bij het aangaan van de koopovereenkomst ervan te zijn uitgegaan dat hij na aankoop en ingebruikname van het systeem:
niet meer gebruik hoefde te maken van de (zeef)diensten van de afslag (geschat jaarlijks voordeel € 26.500,00);
in aanmerking zou komen voor een meerprijs van € 0,20 per kilo (geschat jaarlijks voordeel € 30.000,00);
20% meer garnalen soort 1 zou kunnen aanbieden (geschat jaarlijks voordeel € 12.000,00);
15% meer rendement zou behalen op de totale vangst (geschat jaarlijks voordeel van € 78.750,00);
en volledig uitgetest systeem had gekocht dat gereed was voor gebruik, waardoor productiever/efficiënter zou kunnen worden gevist.
Echter, de verwachtingen die [eiseres] heeft gewekt zijn niet bewaarheid. Als hij op deze punten juist geïnformeerd was, dan was hij de overeenkomst niet aangegaan, omdat hij de financiële investering en het aan de aankoop verbonden risico dan te hoog had geacht, zo stelt [gedaagde] .
4.3.
De rechtbank wijst het beroep op dwaling af. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.4.
Op grond van artikel 6:228 lid 1, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een overeenkomst, die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar indien de dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten.
Artikel 6:228 lid 2 BW bepaalt dat de vernietiging niet kan worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
Dwalingsgrond a
4.5.
Dwalingsgrond a betreft het al dan niet zeven op de afslag. Tussen partijen staat vast dat de kotters [nummer boot 2] en [nummer boot 3] , omdat zij met hetzelfde systeem werken als [gedaagde] heeft aangekocht van [eiseres] , de zeef op de afslag mogen overslaan. [gedaagde] stelt dat in de praktijk de overige garnalenvissers, ondanks het feit dat dat mogelijk niet wettelijk verplicht is, hun vangst op de afslag moeten laten zeven, omdat deze anders niet door handelaren wordt aangekocht, tenzij een vrijstelling wordt verleend. Omdat [eiseres] dat onvoldoende heeft betwist, zal de rechtbank bij de verdere beoordeling van de juistheid van die stelling uitgaan.
4.6.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] , voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, tegen hem en andere belangstellenden voor het systeem heeft gezegd dat hij na aankoop/installatie van het systeem niet meer over de zeef van de afslag hoefde en dus vrijstelling zou krijgen.
Volgens [naam] heeft hij alleen maar een toekomstscenario geschetst, waarin ook de voordelen van het niet meer hoeven zeven zijn genoemd. Omdat het dus uitsluitend om een toekomstige omstandigheid gaat, moet ook daarom het beroep op dwaling worden afgewezen, aldus [eiseres] .
4.7.
Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat de eventuele vrijstelling voor het zeven op de afslag een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft. Mogelijk is dat in dit kader mededelingen zijn gedaan ten aanzien van niet toekomstige omstandigheden die bepaalde toekomstverwachtingen rechtvaardigen. [1] Dat dat in deze zaak het geval is, volgt echter niet uit wat [gedaagde] naar voren heeft gebracht. Deze dwalingsgrond slaagt daarom niet.
Dwalingsgronden b tot en met d
4.8.
Ook wat de gronden onder b tot en met d betreft wijst de rechtbank het beroep op dwaling af. [gedaagde] beroept zich wat betreft deze gronden met name op de eerste tabel op het overzicht dat [naam] op 5 mei 2021 aan [gedaagde] heeft toegestuurd. [2] Daarin zijn de door [gedaagde] genoemde percentages en te besparen bedragen vermeld. [gedaagde] heeft deze cijfers niet als toezeggingen of garanties kunnen opvatten. Hij weet immers dat [eiseres] niet de voor de garnalen te betalen prijs bepaalt en dat de te vangen soort garnalen en het te behalen rendement van meer factoren afhankelijk zijn dan alleen het systeem. Daar komt bij dat direct onder de tabel is opgenomen: “
als hier de helft van waar is is het nog veel geld.” Ook daaruit blijkt dat de becijfering slechts bedoeld was om een voorbeeldberekening van mogelijk met het systeem te behalen voordeel te maken.
Dwalingsgrond e.
4.9.
Wat betreft de onder e genoemde dwalingsgrond heeft [gedaagde] niet onderbouwd dat [eiseres] heeft gezegd dat het systeem volledig uitgetest was. Dat volgt in ieder geval niet uit de enkele mededeling van [eiseres] dat een goed werkend systeem geleverd zou worden. Daarbij is van belang, zoals [eiseres] terecht heeft opgemerkt, dat [gedaagde] ervan op de hoogte was dat het een nieuw systeem betrof dat nog maar door twee andere kotters werd gebruikt. Dat zich problemen konden voordoen, had [gedaagde] dus kunnen verwachten. Ook dit kan daarom een beroep op dwaling niet rechtvaardigen.
Conclusie
4.10.
Gezien het voorgaande wordt geoordeeld dat geen sprake is van dwaling. De vernietiging van de overeenkomst door [gedaagde] heeft daarom geen effect gesorteerd. De overeenkomst is dus in stand gebleven. De vorderingen van [eiseres] , die op nakoming van de overeenkomst zijn gebaseerd, zullen hierna worden beoordeeld.
Vordering tot betaling
Opschorting
4.11.
[gedaagde] heeft zich op opschorting beroepen. Volgens [gedaagde] is [eiseres] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat het geleverde systeem vanaf het begin niet goed heeft gefunctioneerd. Hij acht zich pas tot nakoming van zijn betalingsverplichtingen gehouden zodra [eiseres] aan haar verplichting jegens [gedaagde] voldoet door een goed werkend systeem ter beschikking te stellen.
4.12.
De rechtbank stelt vast dat de verschillende e-mailberichten van [naam] uit de periode van augustus tot 17 september 2021 (geciteerd onder 2.9 tot en met 2.13) het standpunt van [gedaagde] dat het systeem op zijn kotter niet goed functioneerde ondersteunen. Of die problemen nadien zijn opgelost, zoals [eiseres] heeft aangevoerd, kan in het midden blijven. Ook als dat niet het geval zou zijn, slaagt het beroep op opschorting namelijk niet. [eiseres] is immers niet in staat om de gestelde gebreken te verhelpen door toedoen van [gedaagde] . [gedaagde] heeft het systeem namelijk van zijn kotter verwijderd en opgeslagen. Dat [eiseres] niet in staat of bereid tot herstel zou zijn, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, blijkt niet uit wat [gedaagde] naar voren heeft gebracht. Overigens is verzuim geen vereiste voor een geslaagd beroep op opschorting. [3]
4.13.
Het beroep op opschorting slaagt dus niet. [gedaagde] is gehouden tot nakoming van zijn betalingsverplichting uit de overeenkomst. Wat de hoogte van die betalingsverplichting (onderverdeeld naar termijnbedragen en onderhoudskosten) is, komt hierna aan de orde.
Termijnbedragen
4.14.
Vast staat dat [gedaagde] op grond van de schriftelijke overeenkomst vanaf 1 september 2021 een maandelijks bedrag van € 3.150,00 aan [eiseres] moest betalen.
Uit de e-mail van 17 september 2021 van [naam] blijkt de toezegging dat dat pas per 1 november 2021 hoefde. Ter zitting heeft [gedaagde] gesteld dat [naam] hem later heeft gezegd dat hij pas eind januari 2022 hoefde te beginnen met betalen. In reactie daarop heeft [naam] verklaard dat dat alleen zo kon als alles was gelopen zoals afgesproken, dus als het systeem op de kotter van [gedaagde] was gebleven. Overeenstemming tussen partijen over betaling met ingang van eind januari 2022 is dus niet komen vast te staan. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [gedaagde] op grond van onderlinge afspraken het maandelijkse bedrag van € 3.150,00 met ingang van 1 november 2021 is verschuldigd.
4.15.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat hij een licentievergoeding moet betalen. Hij gebruikt het systeem namelijk niet meer en het heeft voor hem ook geen toegevoegde waarde meer.
De rechtbank vat dit verweer op als een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. Op grond daarvan is een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Wat [gedaagde] ter onderbouwing van dit beroep naar voren heeft gebracht, rechtvaardigt het achterwege laten van betaling van de licentievergoeding niet. Dat [gedaagde] het systeem niet meer gebruikt is zijn eigen keuze geweest. Aangezien hij het systeem heeft verwijderd, is [eiseres] niet meer in staat eventuele gebreken te verhelpen. Dat het systeem ‘geen toegevoegde waarde’ voor hem zou hebben maakt onder deze omstandigheden de verschuldigdheid van de licentievergoeding niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.16.
De rechtbank wijst de vordering slechts toe voor zover de maandelijkse termijnen reeds opeisbaar zijn. Dat geldt voor de termijnen over de maanden november 2021 tot en met februari 2023. Dit is een bedrag van € 50.400,00 (16 x € 3.150,00). Dit wordt als volgt toegelicht.
4.17.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] nu al alle maandelijkse termijnen over de gehele looptijd van de overeenkomst van tweemaal vijf jaar is verschuldigd. Deze zouden ineens opeisbaar zijn geworden, omdat [gedaagde] heeft aangekondigd niet te zullen gaan betalen. Zij verwijst daarbij naar artikel 6:83 aanhef en onder c BW. Dat ziet echter slechts op verzuim, zodat dat artikel het ineens opeisbaar worden van alle maandtermijnen naar het oordeel van de rechtbank niet kan dragen.
4.18.
Voor zover [eiseres] heeft bedoeld zich daarbij te beroepen op artikel 6:80 lid 1 aanhef en onder b BW, overweegt de rechtbank als volgt.
4.19.
Artikel 6:80 lid 1, aanhef en onder b BW bepaalt dat de gevolgen van niet-nakoming al intreden voordat de vordering opeisbaar is, indien de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming zal tekortschieten. In een dergelijk geval kan de schuldeiser bijvoorbeeld opschorting, ontbinding en schadevergoeding vorderen. [4] [eiseres] heeft echter wat betreft de nog niet vervallen termijnen nakoming gevorderd. Daarvoor biedt dit artikel geen grondslag. Ook een andere grondslag ontbreekt.
4.20.
[eiseres] vordert verder nog een bedrag van in totaal € 15.289,61 aan werkzaamheden die [eiseres] buiten het project om zou hebben uitgevoerd. Volgens [gedaagde] hoorden echter alle uitgevoerde werkzaamheden tot het project. Omdat [eiseres] niet heeft onderbouwd dat partijen hebben afgesproken dat er werkzaamheden buiten het project om werden uitgevoerd, waarvoor [gedaagde] apart moest betalen, wijst de rechtbank deze vordering af.
Verrekening
4.21.
Voor het geval de rechtbank [gedaagde] in beginsel gehouden zou achten tot betaling van een bepaald bedrag aan [eiseres] , heeft hij zich op verrekening beroepen. Hij stelt namelijk bedragen van € 7.599,65 (door [gedaagde] betaalde facturen van derden) respectievelijk € 27.500 (toegezegde compensatie van € 30.000 waarvan € 2.500 is voldaan) van [eiseres] te vorderen te hebben. Uit de e-mail van [naam] van 7 september 2021 met bijgevoegd kostenoverzicht (productie 19 bij de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie) blijkt namelijk dat [eiseres] die bedragen aan [eiseres] zou betalen, aldus [gedaagde] .
4.22.
[eiseres] heeft betwist dat zij de genoemde bedragen aan [gedaagde] verschuldigd is, omdat zij die toezegging gedaan heeft onder de voorwaarde dat [gedaagde] door zou gaan met het gebruik van het systeem. Zij heeft die stelling echter niet onderbouwd, zodat de rechtbank uitgaat van de verschuldigdheid van [eiseres] aan [gedaagde] van een bedrag van totaal € 35.099,65. Per saldo is [gedaagde] daarom aan [eiseres] verschuldigd een bedrag van € 15.300,35 (€ 50.400 -/- € 35.099,65).
Rente
4.23.
De gevorderde en inhoudelijk onbetwist gebleven wettelijke handelsrente over het verschuldigde bedrag van € 15.300,35 zal worden toegewezen met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis. Niet onderbouwd is namelijk dat de rente per 1 januari 2022, zoals gevorderd, verschuldigd is.
Proceskosten
4.24.
Omdat partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, compenseert de rechtbank proceskosten. Iedere partij draagt dus de eigen kosten.
in reconventie
4.25.
[gedaagde] heeft het aanbetaalde bedrag van € 50.000,00 teruggevorderd, omdat hij dat, gezien de vernietiging van de overeenkomst, onverschuldigd zou hebben betaald. In conventie is al geoordeeld dat van dwaling geen sprake is en dat de overeenkomst in stand is gebleven. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
4.26.
Verder heeft [gedaagde] vergoeding gevorderd van geleden schade. Hij stelt schade te hebben geleden als gevolg van het feit dat hij niet heeft kunnen vissen, zowel in de periode dat het systeem op de kotter geplaatst werd als in de periode dat zijn ‘oude’ verwerkingssysteem werd teruggeplaatst. Ook heeft hij toen het systeem aan boord stond slechts beperkt kunnen vissen. Voor zover bedoeld is deze vordering te verbinden aan het standpunt dat sprake is van dwaling, wordt deze alleen al daarom afgewezen. Voor het overige geldt dat de rechtsgrond van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Zowel de schadevordering (II) als de vordering tot betaling van een voorschot daarop (III) wordt daarom afgewezen.
4.27.
Ook de vordering tot opheffing van het conservatoir beslag op het vissersschip van [gedaagde] wordt afgewezen. [gedaagde] heeft die vordering namelijk gebaseerd op de stelling dat [eiseres] niets van hem te vorderen heeft, terwijl in conventie is geoordeeld dat [gedaagde] een bedrag van € 15.300,35 aan [eiseres] moet betalen.
proceskosten
4.28.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten, aan de kant van [eiseres] tot nu toe begroot op € 3.760,00 (2 x € 1.880,00) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 15.300,35, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis,
5.2.
compenseert de proceskosten, zodat ieder de eigen proceskosten draagt,
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
5.4.
wijst het gevorderde af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiseres] tot nu toe vastgesteld op € 3.760,00,
in conventie en in reconventie
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad wat betreft 5.1 en 5.5.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken door mr. A.C. Haverkate, rolrechter, op 1 februari 2023.

Voetnoten

1.HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5721, conclusie Procureur-Generaal ECLI:NL:PHR:2008:BC5721
2.Overgelegd als productie 8 bij de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie.
3.HR 8 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7343
4.Parl. Gesch. BW Boek 6, 1981, p.276, nr.5