ECLI:NL:RBNHO:2023:10536

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
HAA 22/4376 en HAA 22/4377
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens vermeende gezamenlijke huishouding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland de beroepen van eisers tegen de intrekking van hun algemene en bijzondere bijstand, die per 1 januari 2017 is ingegaan, en de terugvordering van teveel ontvangen bijstand over de periode van 1 januari 2017 tot en met 27 augustus 2020 voor eiseres en tot en met 28 februari 2021 voor eiser. De totale terugvordering bedraagt € 136.932,30, vermeerderd met wettelijke rente en bijkomende kosten. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat eisers een gezamenlijke huishouding voerden en dat zij de inlichtingenverplichting hebben geschonden. De rechtbank oordeelt dat eisers er niet op bedacht hoefden te zijn dat zij ten onrechte bijstand ontvingen, omdat zij steeds openhartig over hun situatie hebben gecommuniceerd. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en herroept de besluiten van 22 maart 2022, waardoor eisers de ontvangen bijstand niet hoeven terug te betalen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/4376 en HAA 22/4377

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 september 2023 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

en
[eiser] ,uit [plaats 2] , eiser,
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. B.J.P. Toonen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, verweerder

(gemachtigde: E. Kuipers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de intrekking van de algemene en bijzondere bijstand met ingang van 1 januari 2017 en de terugvordering van de teveel ontvangen bijstand over de periode van 1 januari 2017 tot en met 27 augustus 2020 (eiseres) respectievelijk tot en met 28 februari 2021 (algemene bijstand) en 31 december 2020 (bijzondere bijstand) (eiser) ten bedrage van in totaal € 136.932,30, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, de kosten van het conservatoir beslag (€ 379,36), het griffierecht (€ 676,00) en de rechtsbijstandskosten (€ 1.770,00).
HAA 22/4376
1.1.
Bij besluit van 22 maart 2022 (het primaire besluit I) heeft verweerder de algemene en bijzondere bijstand van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) per 1 januari 2017 ingetrokken.
1.2.
Bij afzonderlijk besluit van 22 maart 2022 (het primaire besluit II) heeft verweerder de ten onrechte ontvangen uitkering over de periode van 1 januari 2017 tot en met 28 februari 2021 (algemene bijstand) respectievelijk 31 december 2020 (bijzondere bijstand) teruggevorderd en de teveel verleende bijstand aan eiseres op eiser verhaald, zijnde in totaal een bedrag van € 136.932,30, alsmede de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag, de kosten van het conservatoir beslag, het griffierecht en de rechtsbijstandskosten. Een deel van de vordering is gebaseerd op artikel 59, tweede lid, van de Participatiewet (Pw).
1.3.
Bij besluit van 8 augustus 2022 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
HAA 22/4377
1.4.
Bij besluit van 22 maart 2022 (het primaire besluit III) heeft verweerder de algemene en bijzondere bijstand van eiseres op grond van de Pw per 1 januari 2017 ingetrokken.
1.5.
Bij afzonderlijk besluit van 22 maart 2022 (het primaire besluit IV) heeft verweerder de ten onrechte ontvangen algemene en bijzondere bijstand over de periode van 1 januari 2017 tot en met 27 augustus 2020 teruggevorderd, zijnde een bedrag van € 136.932,30, alsmede de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag, de kosten van het conservatoir beslag, het griffierecht en de rechtsbijstandskosten. Een deel van de vordering is gebaseerd op artikel 59, tweede lid, van de Pw.
1.6.
Bij besluit van 8 augustus 2022 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
In beide zaken
1.7.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
1.8.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.9.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 juli 2023 op zitting gelijktijdig behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en eiseres, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
Eisers ontvingen sinds 11 maart 2013 een gehuwdenuitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand. Met ingang van 18 juni 2014 ontvingen zij ieder afzonderlijk een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande (ouder), omdat eisers hun relatie hebben beëindigd. Uit de relatie tussen eisers zijn zeven kinderen geboren.
2.2.
Eiser staat sinds 21 oktober 2008 in de Basisregistratie Personen (Brp) ingeschreven op het adres [straat 1] [huisnummer] te [plaats 1] . Eiseres staat sinds 18 maart 2014 in de Brp ingeschreven op het adres [straat 2] [nummer] te [plaats 1] samen met de kinderen.
2.3.
In juni 2014 hebben eisers aanvragen ingediend voor een bijstandsuitkering voor een alleenstaande (ouder). Op 5 augustus 2014 heeft er een huisbezoek bij eiseres plaatsgevonden, waarbij spullen van eiser in de woning zijn aangetroffen. Eisers hebben beiden verklaard dat eiser elke dag bij eiseres verblijft. In de rapportage levensonderhoud WWB van 24 juni 2014 staat dat de handhavers op dat moment niet konden aangeven of er sprake was van een gezamenlijke huishouding of niet.
2.4.
Vervolgens heeft er op 27 mei 2015 een nieuw huisbezoek plaatsgevonden bij eiseres. Hierbij is eiser (of zijn spullen) niet aangetroffen in de woning en kon niet worden vastgesteld of eiser alleen regelmatig langskomt of er ook verblijft.
2.5
Daarna is eiser uitgenodigd voor een gesprek. In een rapportage van 14 november 2016 staat hierover:
“Tijdens het gesprek verklaard cl het volgende:
- Cl heeft sleutel van huis ex-partner
- Cl is dagelijks bij ex-partner in huis
- Cl zorgt voor de kinderen omdat zijn ex-partner veel ziek is.
- Cl doet boodschappen voor zijn ex-partner (…)
- Cl eet altijd mee als hij bij zijn ex-partner is.
- Cl vertrekt ’s ochtends na het gebed (rond half 6) naar de woning van ex-partner en blijft tot de kinderen naar bed gaan.(…)
- Voor de buitenwereld zijn cl en partner man en vrouw
- Feitelijk zijn cl en zijn partner exen van elkaar
- Al zijn spullen zijn in zijn eigen woning(…)
- Cl slaapt in eigen woning.
- Leven van cl speelt zich voor een groot deel af bij zijn ex-partner in huis.”
In de rapportage is verder vermeld: “De situatie die cl beschrijft komt overeen met de situatie die eerder is vastgesteld tijdens huisbezoeken. Toen kon al niet worden vastgesteld of cl alleen regelmatig langs komt of er ook verblijft. Rekening houdend met bovengenoemde omschrijving is besloten niet aansluitend huisbezoek af te leggen bij dhr [eiser] maar een HO in te plannen op naam van ex-partner mevr [eiseres] .(…) Adhv huisbezoek/gesprek/stukken bezien of situatie zoals aangetroffen bij mevr [eiseres] overeenkomt met wat dhr [naam] verklaard. Volgend HO stvz bezien.”
2.6.
In een rapportage van Argonaut van 26 maart 2019 aan verweerder staat dat eiseres wegens neurologische functiestoornissen is aangewezen op 24/7 ondersteuning bij het verzorgen van haar kinderen/voeren van het huishouden (door haar ex-partner).
2.7.
Uit een rapportage Fraude handhaving van 5 september 2019 blijkt dat verweerder informatie heeft gevorderd bij diverse bedrijven.
2.8.
Op 22 november 2019 heeft er een huisbezoek in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) plaatsgevonden, waarbij een participatieconsulente van verweerder aanwezig was. Er is door eisers schriftelijk toestemming gegeven om informatie te delen tussen de afdelingen van de Participatie en Wmo. Blijkens het gespreksverslag heeft eiseres verklaard dat zij samen met haar zeven kinderen woont en gescheiden woont van eiser. Eiser is intensief betrokken bij eiseres en is overdag bij eiseres thuis om voor de kinderen te zorgen en om het huishouden te regelen. Daarnaast blijft hij soms overnachten wanneer bijvoorbeeld eiseres of een van de kinderen ziek is zodat hij de nodige zorg kan leveren. Eiser brengt altijd eerst de kinderen van 14 en 12 jaar oud naar school en haalt daarna de andere kinderen op om naar school te brengen.
2.9.
Naar aanleiding van een vermoeden van samenlevingsfraude is verweerder in februari 2020 een onderzoek gestart. In de rapportage van 11 februari 2020 naar aanleiding van dit onderzoek staat onder meer:

f) Overig relevant (…) eerdere handhavingsonderzoeken, etc..)Rapporteur zag op 5 februari 2020 in C-Sam in het rapport van proces 193780 het volgende:
HandhavingIn vorige hercontroles is er uitgebreid aandacht besteed aan de relatie tussen client en zijn ex-partner mevrouw [eiseres] . Dit onderzoek is uitvoerig gedaan en heeft geleid tot de conclusie dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Rapporteur heeft besloten om hier tijdens dit onderzoek geen aandacht aan te besteden.
Er zijn geen aparte handhavingsonderzoeken geweest.”
2.10.
Naar aanleiding van een melding van de woningbouwvereniging Velsen en informatie uit re-integratieonderzoeken dat eiser heeft verklaard volledig voor zijn kinderen te zorgen is verweerder in februari 2021 een (nader) onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eisers verleende bijstand. In dit kader is onder meer administratief onderzoek en op 14 april 2021 buurtonderzoek gedaan. Daarnaast hebben waarnemingen plaatsgevonden in de periode van 15 april 2021 tot en met 23 april 2021. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 11 mei 2021.
2.11.
Eiser heeft per 1 september 2021 de huur van zijn woning aan de [straat 1] te [plaats 1] opgezegd.
2.12.
Naar aanleiding van de bestuurlijke bevindingen is op 7 september 2021 een nader opsporingsonderzoek gestart door de sociale recherche Halte Werk. In dat kader heeft er wederom een buurtonderzoek plaatsgevonden. Eiser en eiseres zijn op 25 januari 2022 verhoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal sociale zekerheidsfraude van 31 januari 2022. In het proces-verbaal van 31 januari 2022 staat onder meer:
“In december 2016 is er door gemeente Velsen een onderzoek gedaan naar de woonsituatie van [naam] . Hierbij is de conclusie getrokken dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding. [naam] heeft tijdens dat onderzoek verklaard dat hij vaak bij [eiseres] en de kinderen was, maar dat hij in zijn eigen woning sliep. Er is door de gemeente toen geen huisbezoek afgelegd en geen nader onderzoek verricht. Hierdoor konden [naam] en [eiseres] er vanuit gaan dat de situatie op dat moment kennelijk in orde was. Achteraf gezien is deze beslissing van de gemeente vermoedelijk op onjuiste en onvolledige feiten gebaseerd.
Aangezien de gemeente toen geen nader onderzoek heeft gedaan, kan dit niet meer worden teruggedraaid en wordt bij het huidige onderzoek deze periode niet meegenomen. Startdatum benadelingsperiode is derhalve 1 januari 2017.”
De bestreden besluiten
3. Verweerder heeft aan de bestreden besluiten I en II ten grondslag gelegd dat eisers vanaf 1 januari 2017 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd op het adres van eiseres en dat zij dit hebben verzwegen. Hierom konden zij niet worden aangemerkt als zelfstandige subjecten van bijstand zodat zij niet in aanmerking kwamen voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande (ouder). De algemene en bijzondere bijstand is terecht ingetrokken en teruggevorderd. Eisers zijn op grond van artikel 59, tweede lid, van de Pw hoofdelijk aansprakelijk voor elkaars terugvordering.
De beroepsgronden in beide zaken
4. Eisers hebben primair aangevoerd dat verweerder de aangenomen gezamenlijke huishouding onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser structureel heeft geslapen op het uitkeringsadres van eiseres noch dat de persoonlijke spullen van eiser (structureel) aanwezig waren op het uitkeringsadres van eiseres. Daarnaast heeft verweerder in de periode vóór dit geding (kennelijk) vastgesteld dat eiser niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Terwijl de feitelijke woon- en leefsituatie exact hetzelfde was.
Eisers voeren subsidiair aan dat de intrekking en terugvordering in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel dan wel het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser heeft tijdens het rechtmatigheidsgesprek op 15 december 2016 volledige inlichtingen gegeven over zijn woon- en leefsituatie. Verweerder heeft na dit gesprek geconcludeerd dat eiser zijn hoofdverblijf niet bij eiseres had en de bijstand voortgezet. Verweerder komt daar nu op terug zonder nieuwe redengevende feiten. Mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat tussen eiseres en eiser een gezamenlijke huishouding is gevoerd in de periode in geding, dan moet ten eerste worden geconcludeerd dat hen ten onrechte wordt verweten dat de inlichtingenplicht is geschonden. Het vervolgens doen voortzetten van de bijstandsverlening maakt dat eisers er rechtvaardig op mochten vertrouwen dat zij recht hadden op bijstand.
Meer subsidiair voeren eisers aan dat, uitgaande van de situatie dat eiser zijn hoofdverblijf in de gehele periode heeft gevoerd op het uitkeringsadres van eiseres, zij recht hebben op bijstand ter hoogte van de gehuwdennorm. Daarnaast doen eisers een beroep op de zes-maandenrechtspraak. En voorts stellen zij dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de periode van terugvordering en daarmee ook de hoogte van de terugvordering onbegrijpelijk is gemotiveerd.
Tot slot voeren eisers aan dat de kosten van het conservatoir beslag ten onrechte zijn gevorderd, omdat de terugvordering van de bijstand onrechtmatig is. Subsidiair zijn deze kosten ten onrechte bij eiser gevorderd, omdat hij geen, dan wel ten onrechte, partij is bij het beslag.
Het oordeel van de rechtbank in beide zaken
5. De beoordeling door de bestuursrechter bestrijkt de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van de intrekkingsbesluiten. Dat betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 1 januari 2017 tot en met 22 maart 2022.
5.1.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. Dat betekent dat verweerder aannemelijk moet maken dat eisers in de te beoordelen periode de inlichtingenplicht hebben geschonden.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat weliswaar eiser in de periode in geding zijn hoofdverblijf op het adres van eiseres had en eisers in de periode in geding een gezamenlijke huishouding voerden, maar dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inlichtingenplicht is geschonden door eisers.
Gezamenlijke huishouding?
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder a en b, van de Pw. Dit betekent dat voor de vraag of in dit geval sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding alleen moet worden beoordeeld of eisers hoofdverblijf hadden in dezelfde woning. Dat zij niet op hetzelfde adres stonden ingeschreven staat op zichzelf niet in de weg aan het hebben van een hoofdverblijf in dezelfde woning. Bij het aanhouden van afzonderlijke adressen zal aannemelijk moeten zijn dat hetzelfde adres als hoofdverblijf van beiden fungeert.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden op het adres van eiseres aan de [straat 2] [nummer] in [plaats 1] .
5.5.
Uit de bestreden besluiten blijkt dat verweerder zijn standpunt hoofdzakelijk heeft gebaseerd op de getuigenverklaringen van de getuigen dan wel buurtbewoners in de directe woonomgeving van de adressen [straat 2] [nummer] en [straat 1] [huisnummer] te [plaats 1] . De rechtbank is van oordeel dat verweerder voor zijn standpunt zwaarwegende betekenis heeft mogen toekennen aan deze verklaringen. De verklaringen van deze buurtbewoners zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende specifiek en gedetailleerd, komen voort uit eigen wetenschap en bevatten voldoende feitelijke gegevens over het dagelijks leven van eisers in en om de woning. De buurtbewoners van de [straat 2] verklaren dat zij eisers beiden dagelijks dan wel regelmatig zien, dat eisers de dagelijkse zaken, zoals boodschappen, samen doen en dat zij eiser ook ’s ochtends en ’s avonds zien. Dat deze bewoners niet in de woning van eiseres zijn geweest en zij de door eisers genoemde omstandigheden niet hebben waargenomen, is onvoldoende om afbreuk te doen aan de waarde van deze verklaringen. De verklaringen van de getuigen bevatten gegevens die specifiek zien op eiser en eiseres en hun leven samen. De buren wonen er gedeeltelijk al langer dan eiser en eiseres en kunnen geacht worden een objectieve verklaring te kunnen geven over de leefsituatie van eiser en eiseres. De getuigen zijn afzonderlijk van elkaar gehoord en de verklaringen stemmen met elkaar overeen. Deze verklaringen ondersteunen elkaar en daar komt extra bewijskracht aan toe. Daarnaast heeft verweerder er op gewezen dat eiser het adres van eiseres heeft gebruikt voor online bestellingen, de adressering van de creditcard van eiser sinds 18 maart 2014 het adres van eiseres is en op de geparkeerde auto van eiser bij het adres van eiseres. Dit wordt ook ondersteund door de eigen verklaringen van eisers bij de huisbezoeken dat het leven van eiser zich met name afspeelt bij het gezin op de [straat 2] , waar hij voor de kinderen en voor eiseres zorgt, de kinderen naar school brengt, mee eet en 'soms ook overnacht'.
Schending inlichtingenverplichting?
5.6.
De inlichtingenverplichting houdt in dat een betrokkene alle informatie moet verstrekken die van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op uitkering. De inlichtingenverplichting brengt niet de verplichting mee voor eisers om (letterlijk) mee te delen dat zij “een gezamenlijke huishouding voeren” of niet. Dit is een juridische kwalificatie, die de bijstandverlenende instantie moet maken op basis van de door de betrokkene spontaan en desgevraagd gemelde en overigens door de bijstandverlenende instantie gevonden relevante feiten en omstandigheden. Vergelijk de uitspraken van 9 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:527 en van 24 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:384.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt niet dat eisers bij of na aanvang van de bijstandverlening de inlichtingenverplichting hebben geschonden. Het gaat in dit geval om intrekking van bijstand met terugwerkende kracht over een behoorlijke periode in het verleden.
Uit de rapportage levensonderhoud van 18 juni 2014 blijkt dat eiseres als reden van haar aanvraag heeft opgegeven dat haar relatie is beëindigd. Zij heeft verklaard dat eiser ‘s ochtends komt om de kinderen naar school te brengen, ‘s middags brengt hij de kinderen naar turnen en hij komt na het eten om de kinderen naar bed te brengen. Eiser gaat hierna naar huis. Hij slaapt niet in de woning en eet niet bij eiseres. Gemiddeld is eiser zo’n 4 á 5 uur per dag bij eiseres. Eiser heeft blijkens de rapportage levensonderhoud van 24 juni 2014 tijdens de intake verklaard dat hij zijn kinderen iedere dag ziet en dat hij de kinderen in bed legt en pas naar huis gaat als het laatste kind gaat slapen en hij de kinderen ook naar school brengt.
De uit deze verklaringen naar voren komende woon- en leefsituatie van eiser komt overeen met hetgeen eiser heeft verklaard tijdens het gesprek met verweerder op 15 december 2016.
5.8.
De bewijslast om aannemelijk te maken dat over de gehele periode aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan ligt in beginsel bij verweerder. Eisers hebben steeds en consistent verklaard dat eiser dagelijks bij eiseres is, dat hij de kinderen naar school brengt en pas naar huis gaat als het laatste kind gaat slapen. Uit de door verweerder verrichtte onderzoeken in 2019, 2020 en 2021 is in die zin niets nieuws naar voren gekomen. Op de hoorzitting is namens verweerder ook bevestigd dat de situatie zoals eiser deze heeft geschetst in het gesprek op 15 december 2016 in feite niet is veranderd, maar dat er aanvullend onderzoek is gedaan, waardoor er nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen die de stelling dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding ondersteunen. Dit wordt niet bevestigd door het proces-verbaal van 31 januari 2022. Van nieuwe feiten ten opzichte van hetgeen eisers steeds hebben verklaard en welke zij uit eigener beweging nog aan verweerder hadden moeten melden, is de rechtbank niet gebleken. Onder die omstandigheden kan dan ook niet worden geoordeeld dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden. Verweerder stelt dat hetgeen eisers over hun omstandigheden hebben verteld achteraf onvolledig of onjuist bleek, maar heeft niet, althans onvoldoende, concreet gemaakt wat er onvolledig of onjuist is gebleken, anders dan het niet geven van een juridische kwalificatie aan hun situatie. Voor zover verweerder stelt dat eisers hebben verzwegen dat eiser niet slaapt op het adres de [straat 1] [huisnummer] geldt dat de getuigenverklaringen hierover niets zeggen. Daarbij heeft de verklaring van eiser dat hij slaapt op de [straat 1] volgens verweerder – zo staat in de bestreden besluiten – geen doorslaggevende rol gespeeld voor de conclusie of sprake is van een gezamenlijke huishouding.
Gevolgen voor de besluitvorming
6. Uit rechtsoverwegingen 5.1. tot en met 5.8. volgt dat eisers de op hun rustende inlichtingenverplichting niet hebben geschonden en dat verweerder in de te beoordelen periode ten onrechte de bijstand van eisers heeft ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw.
6.1.
Wanneer geen sprake is van schending van de inlichtingenverplichting is verweerder in beginsel bevoegd om de bijstand met terugwerkende kracht te herzien of in te trekken op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Pw. Dit kan alleen als de betrokkenen redelijkerwijs konden begrijpen dat zij te veel of ten onrechte bijstand ontvingen. Uit rechtsoverwegingen 5.1. tot en met 5.8. volgt dat eisers er niet op bedacht hoefden te zijn dat zij ten onrechte bijstand ontvingen omdat zij een gezamenlijke huishouding voerden. Er is sinds 2014 meermalen onderzoek gedaan, waarbij eisers om verklaringen is gevraagd, huisbezoeken zijn gedaan en gegevens zijn opgevraagd. Dit heeft niet eerder geleid tot herziening of intrekking van de bijstandsuitkeringen. Verweerder heeft kennelijk geen redenen gezien om eisers voor te houden wat het criterium gezamenlijke huishouding inhoudt, terwijl ze bekend waren met de feitelijke situatie. Nu is vastgesteld dat eisers steeds open zijn geweest over hun situatie en niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden, heeft verweerder, door onverkort de uitkeringen te blijven voldoen, bij eisers het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij recht hadden op die uitkeringen die zij ontvingen. Verweerder was daarom evenmin bevoegd om met toepassing van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Pw de bijstand in te trekken over de te beoordelen periode. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:384.
Conclusie
7. Uit 6. en 6.1 volgt dat er geen wettelijke grondslag was voor intrekking van de bijstand van eisers in de te beoordelen perioden. Dit brengt mee dat er (ook) geen grondslag is voor de terugvorderingen. De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal zelf in de zaken voorzien door de besluiten van 22 maart 2022 geheel te herroepen.
7.1.
Het gevolg van deze uitspraak is dat eisers de algemene en bijzondere bijstand die zij hebben ontvangen over de periode van 1 januari 2017 tot en met 27 augustus 2020 (eiseres) respectievelijk 31 december 2020 en 28 februari 2021 (eiser) en de in dat verband opgevoerde ‘extra kosten’ niet hoeven terug te betalen. Omdat de terugvordering ondeelbaar is, vervalt deze in het geheel. Met de vernietiging en herroeping van de besluiten vervalt tevens de grondslag aan het gelegde beslag, zodat dit ook geldt voor de met het beslag verband houdende kosten.
7.2.
Aanleiding bestaat verweerder te veroordelen in de kosten van eiser en eiseres. Omdat hier sprake is van samenhangende zaken en gelijktijdig ingediende beroepen, waardoor de werkzaamheden in beide zaken nagenoeg identiek konden zijn worden deze voor de proceskostenveroordeling beschouwd als één zaak. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (één punt voor het indienen van een bezwaarschrift en één punt voor de hoorzitting (waarde per punt van € 597,-), één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting (waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 8 augustus 2022;
- herroept de besluiten van 22 maart 2022 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 8 augustus 2022;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50, - aan eiseres en € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.868,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzitter, en mr. A.R. ten Berge en mr. R. Brouwer, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2023.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.