ECLI:NL:RBNHO:2022:9951

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
C/15/327117 / FA RK 22-1763
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en gezag in familiezaken met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 10 november 2022 uitspraak gedaan in een familiekwestie waarbij de vader (de man) niet ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning van zijn dochter [de minderjarige 3]. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van het jonge kind is om twee juridische ouders te hebben, en dat de band tussen de man en [de minderjarige 3] stabiel is gebleven, ondanks de verbreking van de relatie met de moeder. De man had verzocht om de erkenning van [de minderjarige 3] te vernietigen, omdat hij niet de biologische vader is, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet ontvankelijk was in zijn verzoek omdat er geen sprake was van bedreiging, dwaling of bedrog bij de erkenning. De bijzondere curator, die het minderjarige kind vertegenwoordigde, had ook verzocht om de erkenning te vernietigen, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de juridische situatie in lijn moet zijn met de feitelijke situatie en dat het in het belang van [de minderjarige 3] is om haar huidige geslachtsnaam te behouden. Daarnaast werd bepaald dat de man mede met het gezag over [de minderjarige 4] wordt belast en dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld. De man is verplicht om een kinderbijdrage van € 125 per kind per maand te betalen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en elke partij moet zijn eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
Vernietiging erkenning, gezag, omgang en kinderbijdrage
zaak-/rekestnr.: C/15/327117 / FA RK 22-1763
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 10 november 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de man,
advocaat mr. C.J. Avis, kantoorhoudende te Hoofddorp,
--tegen--
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat mr. F.J. Sol, kantoorhoudende te Hilversum.
Het minderjarige kind [naam] wordt vertegenwoordigd door mr. M.J. van der Loo, bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met bijlage, van de man, ingekomen op 7 april 2022;
  • de beschikking van 29 april 2022, waarbij mr. M.J. van der Loo te Haarlem is benoemd tot bijzondere curator;
  • de brief van de bijzondere curator ingekomen op 21 juni 2022;
  • het verweerschrift, met bijlagen van de moeder, ingekomen op 11 juli 2022;
  • de brief, met bijlagen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 18 juli 2022;
  • het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de man van 20 september 2022;
  • het F-formulier van de advocaat van de man van 20 september 2022;
  • het aanvullend c.q. gewijzigd verzoek van de moeder van 30 september 2022;
  • het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 30 september 2022.
1.2.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2022 in aanwezigheid van de man bijgestaan door mr. C.J. Avis, de moeder bijgestaan door mr. F.J. Sol en mr. M.J. van der Loo, bijzondere curator.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen hebben van 2015 tot november 2021 een affectieve relatie gehad.
2.2.
Uit de moeder zijn geboren de minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige 1] , op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 2] , op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 3] (hierna: [de minderjarige 3] ) op [geboortedag 3] 2015 te [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 4] (hierna: [de minderjarige 4] ), op [geboortedag 4] 2018 te [geboorteplaats] .
2.3.
[de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] zijn op 8 maart 2018 door de man erkend.
2.4.
De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] .
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 augustus 2022 zijn [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] onder toezicht gesteld tot 18 augustus 2023.

3.Verzoek van de man

3.1.
De man verzoekt op grond van artikel 1:205 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek (BW) de erkenning van [de minderjarige 3] , door hem gedaan op 8 maart 2018, te vernietigen.
Hij stelt dat [de minderjarige 3] een dochter uit een vorige relatie van de moeder is. [de minderjarige 3] is nooit erkend door haar biologische vader. Bij de erkenning van zijn dochter [de minderjarige 4] heeft de man [de minderjarige 3] ook erkend. De man is van mening dat [de minderjarige 3] volledig op de hoogte dient te zijn van haar afstamming. Tot nu toe heeft [de minderjarige 3] nog geen vragen gesteld over haar afkomst en weet zij niet beter dan dat de man haar vader is. De man is in haar leven sinds ze zes maanden oud is en [de minderjarige 3] en de moeder hebben geen contact met de biologische vader van [de minderjarige 3] . [de minderjarige 3] zal waarschijnlijk vragen gaan stelt over haar afstamming omdat ze er veel donkerder uitziet dan haar zus [de minderjarige 4] . De man heeft [de minderjarige 3] destijds erkend omdat de vrouw dit graag wilde en heeft zich niet gerealiseerd welke gevolgen dit heeft. De man is van mening dat hij ontvankelijk is in zijn verzoek nu vaststaat dat hij niet de biologische vader van [de minderjarige 3] is.
3.2.
De man verzoekt te bepalen dat hij (mede) zal worden belast met het gezag over de [de minderjarige 4] , dat er tussen hem en [de minderjarige 4] een omgangsregeling wordt vastgesteld waarbij [de minderjarige 4] bij de man verblijft:
- voor de duur dat de man nog niet beschikt over een eigen woonruimte iedere zondag (zonder slapen);
- en vanaf het moment dat de man beschikt over een eigen woonruimte eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school/BSO tot en met zondag 19.00 uur alsmede de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen,
en kosten rechtens.

4.Verzoek van de bijzondere curator

4.1.
De bijzondere curator heeft ter zitting verzocht op grond van artikel 1:205 lid 1 sub a BW de erkenning van het [de minderjarige 3] , door de man gedaan op 8 maart 2018, te vernietigen.
4.2.
De man heeft tegenover de bijzondere curator verklaard dat [de minderjarige 3] drie maanden oud was toen hij een relatie kreeg met de moeder. De man meent dat zij nu op een leeftijd is om aan haar te vertellen dat hij niet haar biologische vader is, de moeder wil dat pas doen als [de minderjarige 3] volwassen is. De man ziet [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] elk weekend een paar uur. Zodra hij eigen woonruimte heeft wil hij deze regeling uitbreiden. Hij wil [de minderjarige 3] blijven behandelen alsof ze zijn dochter is en wil daarom dat ze meegaat in de zorgregeling die wordt getroffen voor [de minderjarige 4] en ook voor [de minderjarige 3] blijven betalen.
4.3.
De moeder heeft aan de bijzondere curator verteld dat ze is geschrokken van de procedure die die man is gestart en dit niet goed vindt voor [de minderjarige 3] . Er is al veel gebeurd in het leven van [de minderjarige 3] en de moeder vindt het niet goed als zij een andere achternaam krijgt. Haar achternaam geeft haar duidelijkheid en houvast en als zij dezelfde achternaam als [de minderjarige 4] houdt, hoeft zij aan niemand iets uit te leggen en kan zij de hechte band met haar zusje [de minderjarige 4] behouden. Het is duidelijk dat de man niet de biologische vader van [de minderjarige 3] is.
4.4.
De bijzondere curator is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige 3] is dat de erkenning wordt vernietigd. Omdat de man op grond van het bepaalde in artikel 1:205 lid 1 sub b BW geen verzoek tot vernietiging van de erkenning kan doen, zal de bijzondere curator het verzoek namens [de minderjarige 3] overnemen. Het is belangrijk voor [de minderjarige 3] dat zij weet van wie ze afstamt. De juridische situatie moet in lijn worden gebracht met de feitelijke situatie.
De bijzondere curator meent voorts dat het moeilijk is voor een kind om erachter te komen dat degene die je je hele leven als vader beschouwt, dat niet blijkt te zijn en dat je als gevolg daarvan ook nog een andere achternaam krijgt. Daarbij zien [de minderjarige 4] en [de minderjarige 3] elkaar als volle zussen. Zij meent daarom dat in het belang van [de minderjarige 3] moet worden bepaald dat [de minderjarige 3] na de vernietiging van de erkenning de achternaam van de man behoudt. Daarvoor verwijst de bijzondere curator naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 februari 2015 (ECLI:NL:RBNHO:2015:763).

5.Verweer

5.1.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man en de bijzondere curator met betrekking tot de vernietiging van de erkenning. Ze heeft primair verzocht de verzoeken af te wijzen en subsidiair verzocht een onderzoek door de Raad te gelasten naar het belang van [de minderjarige 3] bij de vernietiging dan wel de instandhouding van de erkenning.
5.2.
De moeder heeft aan haar verweer ten grondslag gelegd dat de man [de minderjarige 3] destijds bewust heeft erkend, terwijl hij wist dat hij niet haar biologische vader is en daarom niet ontvankelijk is in zijn verzoek. De moeder acht de vernietiging van de erkenning ook niet in het belang van [de minderjarige 3] . Daarbij acht zij het van groot belang dat de man [de minderjarige 3] gevoelsmatig als zijn dochter ziet en [de minderjarige 4] en [de minderjarige 3] elkaar als zussen beschouwen. [de minderjarige 3] heeft vanaf kort na haar geboorte een band met de man opgebouwd en er is sprake van family-life. De biologische vader van [de minderjarige 3] is volledig buiten beeld en dit zal ook zo blijven. De man speelt een grote rol in het leven van [de minderjarige 3] en dit dient ook zo te blijven. Dat [de minderjarige 3] dient te weten dat de man niet haar biologische vader is, is een andere discussie die door partijen (al dan niet met behulp van De Jeugd- en Gezinsbeschermers) dient te worden gevoerd. Vernietiging van de erkenning is niet in haar belang, en heeft bovendien tot gevolg dat haar geslachtsnaam zal worden gewijzigd. [de minderjarige 3] heeft niks te verwachten van haar biologische vader. Wanneer aan [de minderjarige 3] wordt verteld dat de man niet haar biologische vader is, zal zij dat moeten verwerken. De moeder wil niet dat zij daarbovenop moet verwerken dat de man vernietiging van de erkenning heeft verzocht en vreest dat dit zorgt voor een verwijdering tussen [de minderjarige 3] en de man. Wanneer [de minderjarige 3] meerderjarig is, kan zij altijd om vernietiging van de erkenning vragen, als zij daar behoefte aan heeft.
5.3.
De moeder heeft verzocht het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige 4] toe te wijzen mits eveneens wordt bepaald dat partijen met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige 3] worden belast.
5.4.
De moeder heeft verzocht een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] te bepalen waarbij de kinderen bij de man verblijven:
- voor de periode dat de man nog niet beschikt over eigen woonruimte: iedere zondag van 12.00 uur tot 19.00 uur;
- en vanaf het moment dat de man beschikt over eigen woonruimte de ene week van vrijdag uit school/BSO tot zondag 19.00 uur en de andere week op zondag van 12.00 uur tot 19.00 uur alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen.
De kinderen zijn wekelijks op zondag van 12.00 tot 19.00 bij de man en in onderling overleg blijven zij soms logeren. De moeder kan in principe instemmen met de door de man verzochte omgangsregeling. In aanvulling daarop acht zij in het belang van de kinderen dat zij ook in de tussengelegen week op zondag van 12.00 uur tot 19.00 uur bij de man verblijven.
5.5.
Voorts heeft de moeder verzocht te bepalen dat de man aan haar een bijdrage in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] (hierna: kinderbijdrage) betaalt van € 125 per kind per maand.

6.Beoordeling

vernietiging erkenning
6.1.
Op grond van artikel 1:205 lid 1 sub b BW kan de man een verzoek tot vernietiging van de erkenning indienen op de grond dat hij niet de biologische vader van het kind is, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden, tot de erkenning is bewogen.
6.2.
Bij een procedure tot vernietiging van de erkenning gaat het om een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat. De man is aan de erkenning gebonden, tenzij de erkenning heeft plaatsgevonden onder invloed van een van de hiervoor vermelde wilsgebreken.
6.3.
Niet gesteld of gebleken is dat er bij de erkenning sprake was van bedreiging, dwaling of bedrog.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de man niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek.
6.4.
Vervolgens zal de rechtbank beslissen op het door de bijzondere curator namens [de minderjarige 3] ingediende verzoek tot vernietiging van de erkenning. Gelet op het bepaalde in artikel 1:205 lid 4 BW is het verzoek van de bijzondere curator tijdig ingediend.
6.5.
De rechtbank ziet, naar aanleiding van wat de moeder heeft aangevoerd, geen reden om de Raad opdracht te geven nader onderzoek te doen naar de vernietiging van de erkenning, nu de (vernietiging van de) erkenning betrekking heeft op de juridische afstamming van [de minderjarige 3] en er in dat verband een belangenafweging moet plaatsvinden, waarvoor de rechtbank zich voldoende voorgelicht acht.
6.6.
De rechtbank zal het verzoek van de bijzondere curator afwijzen. Het staat vast dat de man niet de biologische vader maar de juridische en sociale vader is van [de minderjarige 3] . De biologische vader van [de minderjarige 3] is nooit in beeld geweest en [de minderjarige 3] heeft op dit moment niets van hem te verwachten. [de minderjarige 3] heeft vanaf baby af aan een band met de man opgebouwd en er is sprake van family-life tussen de man en [de minderjarige 3] . Ook na de verbreking van de affectieve relatie tussen partijen is de man zijn vaderrol blijven vervullen en ziet hij [de minderjarige 3] samen met [de minderjarige 4] elke zondag. Vernietiging van de erkenning door de man zou naar het oordeel van de rechtbank in het belang van [de minderjarige 3] kunnen zijn als zij daadwerkelijk iets zou kunnen verwachten van haar biologische vader. Nu dat niet het geval is en onbetwist is dat de band tussen [de minderjarige 3] en de man goed is, is grote terughoudendheid ten aanzien van de (vernietiging van de) erkenning op zijn plaats. Dit, gezien de nog jonge leeftijd van [de minderjarige 3] (zij kan zelf nog geen oordeel vormen over de erkenning) en het feit dat vernietiging van de erkenning onomkeerbaar is.
Ter zitting is gebleken dat de verstandhouding tussen partijen aanzienlijk is verbeterd. Zij zijn het inmiddels over eens dat [de minderjarige 3] moet worden voorgelicht over haar afstamming. De man ziet [de minderjarige 3] als zijn dochter, wil dezelfde omgang met haar als met [de minderjarige 4] en wil ook een kinderbijdrage voor haar betalen. De man wenst dit echter voor [de minderjarige 3] in een vrijwillig kader te doen, terwijl hij ten opzichte van [de minderjarige 4] geen bezwaar heeft dat dit ook in een beschikking wordt vastgelegd. De man staat er ook achter dat [de minderjarige 3] haar geslachtsnaam behoudt en heeft zich ter zitting aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige 3] dat partijen haar (op een pedagogisch verantwoorde manier) statusvoorlichting over haar afstamming geven. Op dit moment ziet de rechtbank daarin echter geen reden om te kiezen voor een ander juridisch vaderschap dan het huidige. Het wordt immers in het belang van [de minderjarige 3] geacht om twee ouders te hebben die de gezamenlijk verantwoordelijkheid voor haar hebben.
Mocht die reden zich te zijner tijd naar het oordeel van [de minderjarige 3] zelf alsnog voordoen, dan kan zij op dat moment zelf, op basis van haar eigen keuzes en overwegingen, de nodige juridische acties daartoe ondernemen.
Tot slot is de rechtbank met partijen en de bijzondere curator van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige 3] wordt geacht dat zij haar geslachtsnaam niet hoeft te wijzigen. Uit de wetssystematiek volgt dat zij alleen de geslachtsnaam van een juridische ouder kan hebben. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de door de bijzondere curator aangehaalde beschikking niet de mogelijkheid om van die systematiek af te wijken, reeds omdat het in deze uitspraak gaat om een meerderjarig kind dat zelf heeft verzocht om ontkenning van het vaderschap, waarbij zij haar geslachtsnaam wenst te behouden.
gezag
6.7.
Ingevolge artikel 1:253c BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
6.8.
De rechtbank zal bepalen dat de man mede met het gezag over [de minderjarige 4] zal worden belast. De moeder heeft aan haar toestemming voor gezamenlijk gezag over [de minderjarige 4] de voorwaarde verbonden dat de man ook met gezamenlijk gezag over [de minderjarige 3] zal worden belast, maar inhoudelijke bezwaren tegen de gezamenlijk gezagsuitoefening over [de minderjarige 4] zijn niet gesteld of gebleken.
6.9.
Gelet op het bepaalde in artikel 1:253c BW zal de moeder niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek om partijen met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige 3] te belasten. Immers, alleen de vader is daartoe bevoegd.
omgang
6.10.
De man heeft ter zitting ingestemd met de door de moeder verzochte omgangsregeling. De rechtbank zal aldus bepalen.
kinderbijdrage
6.11.
De man heeft ter zitting ingestemd met de door de moeder verzochte kinderbijdrage ten behoeve van [de minderjarige 4] .
6.12.
De moeder heeft ter zitting onbetwist gesteld dat partijen mondeling de afspraak hadden gemaakt dat de man als kinderbijdrage aan de moeder € 125 per kind per maand zou betalen. De man heeft gesteld dat hij ook voor [de minderjarige 3] een kinderbijdrage wil betalen (maar dan in vrijwillig kader) en heeft zijn verweer tegen de kinderbijdrage ten behoeve van [de minderjarige 3] niet met stukken heeft onderbouwd. Nu de erkenning van [de minderjarige 3] in stand is gebleven is de vader gehouden om een kinderbijdrage ten behoeve van [de minderjarige 3] te voldoen. De rechtbank zal bepalen dat de man een kinderbijdrage van € 125 per kind per maand dient te betalen.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
verklaart de man niet ontvankelijk in zijn verzoek met betrekking tot de vernietiging van de erkenning;
7.2.
wijst het verzoek van de bijzondere curator af;
7.3.
bepaalt dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over de minderjarige:
- [de minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 4] 2018 te [geboorteplaats] ;
7.4.
stelt de omgangsregeling als volgt vast:
de minderjarigen:
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2015;
- [de minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 4] 2018 te [geboorteplaats] ,
verblijven bij de man:
totdat de man over eigen woonruimte beschikt:
- iedere zondag van 12.00 uur tot 19.00 uur;
vanaf het moment dat de man over eigen woonruimte beschikt:
  • de ene week van vrijdag uit school/BSO tot zondag 19.00 uur;
  • de andere week op zondag van 12.00 uur tot 19.00 uur;
  • de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen;
7.5.
bepaalt dat de man aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2015;
- [de minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 4] 2018 te [geboorteplaats] ,
telkens bij vooruitbetaling dient te voldoen € 125 per kind per maand, met ingang van 3 november 2022 en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
7.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.7.
wijst af het meer of anders verzochte;
7.8.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. van Wassenaer-Westgeest, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.J. van Schie, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
10 november 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.