ECLI:NL:RBNHO:2022:9601

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
HAA 21/3062 en 21/3063
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WIA-uitkering en niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan procesbelang

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 26 oktober 2022, zijn twee WIA-zaken aan de orde. De rechtbank behandelt de beroepen van eiseres tegen beslissingen van het Uwv, waarbij haar bezwaren tegen eerdere besluiten ongegrond zijn verklaard. De eerste zaak (HAA 21/3062) wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen procesbelang heeft. De rechtbank concludeert dat het Uwv per 16 februari 2021 de WIA-uitkering van eiseres heeft beëindigd, maar dat er in de periode daarna toch een uitkering is uitbetaald. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres geen belang meer heeft bij het beroep, aangezien de uitkering niet hoeft te worden terugbetaald.

In de tweede zaak (HAA 21/3063) verklaart de rechtbank het beroep gegrond. Eiseres is niet adequaat onderzocht door een verzekeringsarts, zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is uitgevoerd, wat leidt tot een onzorgvuldig besluit van het Uwv. De rechtbank vernietigt het besluit van 27 mei 2021 en draagt het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres op een fysiek spreekuur moet worden onderzocht. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

De rechtbank benadrukt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar vereist dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit wordt betwist, een verzekeringsarts bezwaar en beroep de betrokkene moet onderzoeken. Dit is in dit geval niet gebeurd, wat de rechtbank als een schending van de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht beschouwt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/3062 en 21/3063

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. [naam] )
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen twee beslissingen van 27 mei 2021. Daarin heeft het Uwv de bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 15 december 2020 respectievelijk 12 april 2021 ongegrond verklaard. Met het besluit van 15 december 2020 heeft het Uwv besloten dat eiseres per 16 februari 2021 geen WIA [1] -uitkering meer krijgt (zaak 21/3603). Met het besluit van 12 april 2021 heeft het Uwv besloten dat eiseres per 1 april 2021 geen WIA-uitkering meer krijgt en dat de WIA-uitkering die onterecht is uitbetaald over de periode 16 februari tot 1 april 2021 niet wordt teruggevorderd (zaak 21/3602).
1.1.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 24 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van het Uwv.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres werkte als helpende voor 20,09 uur per week. Op 21 juli 2017 meldde zij zich arbeidsongeschikt voor dit werk vanwege gezondheidsklachten. Op 28 juli 2020 heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 2 juli 2019 is eiseres 80-100% arbeidsongeschikt verklaard en heeft zij een WIA-uitkering toegekend gekregen. Vervolgens heeft de (ex-)werkgever van eiseres om een herbeoordeling verzocht.
2.1.
Op 8 december 2020 heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden in het kader van de herbeoordeling. Eiseres heeft deelgenomen aan een telefonisch spreekuur met verzekeringsarts R.T. Lansbergen. Eiseres is belastbaar geacht conform een op diezelfde datum opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Daarna heeft op 10 december 2020 een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv het primaire besluit genomen.
2.2.
In bezwaar heeft opnieuw een verzekeringskundig onderzoek plaatsgevonden. Eiseres is niet op de hoorzitting verschenen, omdat zij nog niet gevaccineerd was tegen corona. Haar gemachtigde is wel verschenen. Eiseres heeft haar bezwaar niet telefonisch toegelicht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat daardoor geen medisch inhoudelijke beoordeling mogelijk was in bezwaar. Ook heeft hij geconcludeerd dat de primaire herbeoordeling gehandhaafd kan blijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van de primaire verzekeringsarts dus niet aangepast. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat het bezwaarschrift de primaire arbeidsdeskundige conclusie niet beïnvloedt en eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt blijft. Hierna heeft het Uwv het bestreden besluit genomen.

Beoordeling door de rechtbank

Zaak 21/3603
3. De rechtbank beoordeelt of eiseres procesbelang heeft in deze zaak en of zij dus ontvangen kan worden in haar beroep. De rechtbank beantwoordt deze vragen ontkennend.
3.1.
In het besluit van 15 december 2020 staat dat eiseres per 16 februari 2021 geen WIA-uitkering meer krijgt. Vervolgens heeft het Uwv echter wel een WIA-uitkering uitbetaald aan eiseres over de periode 16 februari 2021 tot en met 31 maart 2021. De bewindvoerder van eiseres heeft dit telefonisch gemeld bij het Uwv op 12 april 2021. In het besluit van 12 april 2021 staat dat eiseres de WIA-uitkering over deze periode niet hoeft terug te betalen en dat de WIA-uitkering met ingang van 1 april 2021 alsnog wordt beëindigd.
3.2.
Ter zitting is vastgesteld dat het Uwv met de het “beëindiging” in de brief van 12 april 2021 doelde op de beëindiging
van de betalingper 1 april 2021. Het Uwv bedoelde hiermee dus niet (nogmaals) de beëindiging
van de uitkering, omdat de uitkering al bij besluit van 15 december 2020 per 16 februari 2021 beëindigd was. Daarop heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat als de beëindiging alleen op de betaling ziet, zoals het Uwv stelt, eiseres in geen belang meer heeft bij dit beroep. De rechtbank overweegt dat is vastgesteld dat de beëindiging zag op de betaling (en niet de uitkering) en is daarom van oordeel dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar beroep vanwege het ontbreken van procesbelang.
Zaak 21/3602
4. De rechtbank beoordeelt of het Uwv de WIA-uitkering van eiseres terecht heeft beëindigd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar medische beperkingen zijn onderschat, het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd, dat de maatmangegevens onjuist zijn en dat zij de geselecteerde functies niet kan uitoefenen.
Eiseres is ten onrechte nooit door een verzekeringsarts van het Uwv onderzocht. In de primaire fase in verband met corona en in de bezwaarfase omdat zij geen oproep had ontvangen en wegens corona niet aanwezig kon zijn bij de hoorzitting (en ook niet telefonisch is gehoord).
Er is onvoldoende recente medische informatie opgevraagd bij de medisch specialistische sector. Het Uwv had in elk geval bij de huisarts informatie moeten opvragen. De overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn intern inconsistent en niet in overeenstemming met die van de behandelend specialisten en de primaire verzekeringsarts en arbeidsdeskundige.
Eiseres kan door haar fysieke en psychische beperkingen de functies niet uitoefenen. De mogelijkheden in de FML zijn onderschat en dat wordt bevestigd door de behandelende sector. Als er fysiek onderzoek was gedaan, had de verzekeringsarts kunnen constateren dat eiseres meer klachten en beperkingen had dan nu is aangenomen.
Er is geen rekening gehouden met de behandelingen, die door corona zijn onderbroken, met alle gevolgen van dien, op grond waarvan juist meer beperkingen zouden zijn aangewezen, waaronder een urenbeperking
.
Het Uwv kan niet volstaan met de motivering dat eventuele mate van belastbaarheid is toegenomen, want daarvoor is een nader deskundigenonderzoek nodig.
Het besluit is ook op arbeidskundige gronden onjuist, omdat is uitgegaan van een onjuiste FML en daardoor onjuiste functies gezien de vereisten/opleiding/vaardigheden/
mogelijkheden en beperkingen. Eiseres kan namelijk niet omgaan met drukte om zich heen en daarvan is bij de functie van administratief medewerker wel sprake. Ook kan eiseres niet solderen en niet lang zitten en daar is wel sprake van bij de functie ‘monteur printplaten’. Ook de functie van postbezorger past niet, omdat daar veel zitten vereist is en handelingen uitgevoerd moeten worden met arm, schouder en nek terwijl eiseres op die punten beperkt is.
6. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
In de uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, heeft de CRvB onder meer overwogen dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
Verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig
7. Deze beroepsgrond slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid uitgevoerd. De rechtbank motiveert dit als volgt.
7.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een primaire verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres alleen telefonisch gehoord en dossierstudie verricht, maar heeft eiseres niet gezien op een fysiek spreekuur en heeft haar niet psychisch en/of lichamelijk onderzocht. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, maar heeft eiseres niet gezien of gehoord op een spreekuur en heeft haar niet psychisch en/of lichamelijk onderzocht.
7.2.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoet aan de onder 6.1. genoemde criteria. Eiseres is zowel door de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 11 mei 2021 aangegeven dat het Uwv heeft gekozen voor een telefonische herbeoordeling vanwege de coronapandemie. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres afgezien van de mogelijkheid haar bezwaar toe te lichten en daardoor was geen medisch inhoudelijke beoordeling mogelijk in bezwaar. Deze motivering is onvoldoende voor het oordeel dat in dit geval van een onderzoek tijdens een spreekuur met de verzekeringsarts kon worden afgezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, gelet op de aard van de klachten van eiseres, niet duidelijk gemaakt op basis van welke medische gegevens van een spreekuurcontact kon worden afgezien en heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarom deze informatie hiervoor aanleiding gaf. Ook is niet uiteengezet waarom een spreekuur geen toegevoegde waarde zou hebben en waarom in dit geval kon worden volstaan met een hoorzitting met alleen de gemachtigde van eiseres. Een hoorzitting kan bovendien niet met (de beslotenheid van) een spreekuur worden gelijkgesteld. [2] Ook is niet onderbouwd dat eiseres afstand heeft gedaan van het recht om te worden gehoord en onderzocht te worden. Het medisch onderzoek in de bezwaarfase is daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid verricht.
7.3.
Gelet op het voorgaande biedt het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gegevens om op een verantwoorde wijze tot een afgewogen medisch oordeel te kunnen komen en een inschatting van de belastbaarheid van eiseres te kunnen maken. Dat maakt dat het bestreden besluit ook niet deugdelijk is gemotiveerd. Overigens volgt de rechtbank niet het standpunt van eiseres dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende informatie heeft opgevraagd bij derden. Eiseres heeft namelijk alleen concreet aangegeven dat geen informatie bij haar huisarts is opgevraagd, maar uit de rapporten van zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat wel degelijk informatie van de huisarts bij de beoordeling is betrokken.
Arbeidsdeskundig onderzoek
5.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag overweegt de rechtbank dat de gronden die eiseres hiertegen heeft ingebracht voornamelijk zijn gebaseerd op de stelling dat de geduide functies niet geschikt zijn, omdat deze de belastbaarheid van eiseres overschrijden. Desgevraagd ter zitting heeft eiseres echter niet duidelijk kunnen maken waar die overschrijdingen concreet uit bestaan. De overschrijdingen die zij heeft genoemd zijn naar het oordeel van de rechtbank namelijk wel meegenomen in de rapportage van de arbeidsdeskundige. In zoverre is het arbeidskundig onderzoek dan ook zorgvuldig geweest en voldoende gemotiveerd. Aangezien er echter een aanvullend verzekeringsgeneeskundig onderzoek zal moeten plaatsvinden, moet vervolgens ook een daarop gebaseerde nieuwe arbeidsdeskundige beoordeling plaatsvinden.

Conclusie en gevolgen

In zaak 21/3063
6. Aangezien eiseres geen procesbelang heeft, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.
In zaak 21/3062
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens schending van de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Uwv moet opnieuw op het bezwaar beslissen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Concreet betekent dit dat eiseres op een fysiek spreekuur moet worden gezien en onderzocht. Op basis van de aangepaste medische beoordeling moet vervolgens een arbeidsdeskundige beoordeling plaats vinden. De rechtbank past geen bestuurlijke lus toe, omdat dit – gelet op de aard van het gebrek – geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze proceskostenvergoeding bedraagt € 1.518,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank
In zaak 21/3063:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
In zaak 21/3062:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 27 mei 2021;
  • bepaalt dat draagt het Uwv op binnen zes weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.E. Voorberg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.CRvB 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3152.