ECLI:NL:RBNHO:2022:8602

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
15/871700-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een voormalig projectleider van de gemeente Bergen voor passieve ambtelijke omkoping

Op 28 september 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een voormalig projectleider van de gemeente Bergen, die werd beschuldigd van passieve ambtelijke omkoping. De verdachte, die tussen 2006 en 2018 als ambtenaar werkzaam was, werd veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het aannemen van giften en diensten van een projectontwikkelaar, terwijl hij wist dat deze hem werden aangeboden in verband met zijn ambtelijke functie. De verdachte had een hypothecaire lening afgesloten met voor hem gunstige voorwaarden, wat door de rechtbank werd aangemerkt als een gift. De rechtbank stelde vast dat de verdachte in een positie verkeerde waarin hij invloed kon uitoefenen op de ontwikkeling van ruimtelijke ordeningsprojecten, en dat het aannemen van de lening en de bijbehorende voordelen in strijd was met zijn ambtsplicht. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van een gift, omdat de lening was terugbetaald, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan het aannemen van giften en diensten, en de rechtbank legde een taakstraf op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871700-18 (P)
Uitspraakdatum: 28 september 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 en 14 september 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[woonplaats] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K.J.M. van Bijsterveldt en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. P.P.J. van der Meij, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 26 oktober 2006 tot en met 01 januari 2015 te Bergen (NH) en/of te Julianadorp en/of te Heiloo en/of te Alkmaar en/of elders in Nederland, als ambtenaar van de gemeente Bergen (NH) en/of de Werkorganisatie BUCH, één of meer gift(en) en/of één of meer belofte(n) en/of één of meer dienst(en) van [betrokkene] / [vennootschap] te weten:
  • (de verstrekking van) een hypothecaire lening en/of
  • een voordelig en/of een lager dan gebruikelijk rentepercentage op deze/een hypothecaire lening en/of
  • (de gelegenheid en/of mogelijkheid tot) uitgestelde aflossingen en/of rentebetalingen op deze/een hypothecaire lening,
heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan en/of verleend en/of aangeboden,
ten gevolge van of naar aanleiding van hetgeen door hem al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening als ambtenaar van de gemeente Bergen (NH) en/of de Werkorganisatie BUCH is gedaan of nagelaten (artikel 363 (oud) lid 1 sub 2 WvSr, dan wel artikel 362 (oud) lid 1 sub 2 WvSr), en/of
teneinde hem te bewegen om al dan niet in strijd met zijn plicht in zijn bediening als ambtenaar van de gemeente Bergen (NH) en/of de Werkorganisatie BUCH iets te doen of na te laten (artikel 363 (oud) lid 1 sub 1 WvSr, dan wel artikel 362 (oud) lid 1 sub 1 WvSr),
en/of
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 29 maart 2018 te Bergen (NH) en/of te Julianadorp en/of te Heiloo en/of te Alkmaar en/of elders in Nederland, als ambtenaar van de gemeente Bergen (NH) en/of de Werkorganisatie BUCH, één of meer gift(en) en/of één of meer belofte(n) en/of één of meer dienst(en) van [betrokkene] / [vennootschap] te weten:
  • (de verstrekking van) een hypothecaire lening en/of
  • een voordelig en/of een lager dan gebruikelijk rentepercentage op deze/een hypothecaire lening en/of
  • (de gelegenheid en/of mogelijkheid tot) uitgestelde aflossingen en/of rentebetalingen op deze/een hypothecaire lening,
heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan en/of verleend en/of aangeboden,
ten gevolge van of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn bediening als
ambtenaar van de gemeente Bergen (NH) en/of de Werkorganisatie BUCH is gedaan
of nagelaten (artikel 363 (oud) lid 1 sub 2 WvSr), en/of
teneinde hem te bewegen om in zijn bediening als ambtenaar van de gemeente Bergen (NH) en/of de Werkorganisatie BUCH iets te doen of na te laten (artikel 363 (oud) lid 1 sub 1 WvSr) (artikel 363/362 (oud) Wetboek van Strafrecht).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem is ten laste gelegd. De verweren die de raadsman daartoe heeft aangevoerd worden voor zover van belang hierna besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij zich in de jaren 2006 tot en met 2018 als ambtenaar van de gemeente Bergen heeft laten omkopen door [vennootschap] , door een hypothecaire lening met voor hem, de verdachte, gunstige voorwaarden aan te nemen van [vennootschap]
Juridisch kader
Het aan [verdachte] ten laste gelegde valt onder (het inmiddels vervallen) artikel 362 en artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De aan hem verweten gedragingen strekken zich uit over de periode van 26 oktober 2006 tot en met 29 maart 2018. In de artikelen 362 en 363 Sr, zoals die tot 1 januari 2015 luidden, was strafbaar gesteld de ambtenaar die een gift, belofte of dienst aanneemt, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem wordt gedaan, verleend of aangeboden teneinde hem te bewegen om, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1) of als dit wordt gedaan naar aanleiding van iets wat hij heeft gedaan of nagelaten (sub 2).
Per 1 januari 2015 is de wet gewijzigd; artikel 362 Sr is komen te vervallen en het bestanddeel “in strijd met zijn plicht” is uit artikel 363 Sr geschrapt. In verband met deze wetswijziging is de tenlastelegging opgesplitst in twee periodes.
De rechtbank zal hierna eerst de feiten vaststellen waarvan moet worden uitgegaan en vervolgens beoordelen of is voldaan aan de wettelijke vereisten om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen.
Vaststelling van de feiten
Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen op de zitting is besproken stelt de rechtbank het volgende vast.
Vanaf 1 november 2003 was de verdachte werkzaam als projectleider ruimtelijke ordening (sector grondgebied), in dienst van de gemeente Bergen (NH). Vanaf 1 september 2009 vervulde hij de functie van senior projectleider ontwikkeling bij dezelfde gemeente. Op 1 januari 2017 is de verdachte gaan werken in de functie van strategisch projectleider bij de ambtelijke werkorganisatie van de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo (de BUCH). Het is de taak van de projectleider om alle kennis en informatie te verzamelen ten behoeve van de te ontwikkelen ruimtelijke ordeningsprojecten. Hij dient daarvoor alle betrokken partijen te horen en stelt over de verkregen informatie een ambtelijk schriftelijk stuk op. Dit stuk wordt, na bespreking en vaststelling in de project- en stuurgroep, gepresenteerd aan het college van burgemeester en wethouders (B&W). Uiteindelijk wordt het in de raadscommissie besproken, waarna besluitvorming in de gemeenteraad volgt. De achtereenvolgens door de verdachte uitgeoefende functies brachten met zich dat hij degene was die de grotere en complexere ruimtelijke ordeningsprojecten binnen de gemeente begeleidde.
Het eerste project waaraan de verdachte heeft gewerkt was het project Bregtdorp 2e fase in Schoorl (bouw van woningen). De projectontwikkelaar van dat project was [vennootschap] , van welk bedrijf [betrokkene] enig aandeelhouder en een van de bestuurders is. De verdachte heeft in 2004 in verband met weerstand van omwonenden in het vergunningentraject een mediationtraject opgestart dat uiteindelijk in 2005 heeft geleid tot de afgifte van een vergunning voor het oorspronkelijke plan van [vennootschap]
Vanaf 2006 is de verdachte als projectleider betrokken bij het project Schoorl Centrum (later Schoorl Klopt geheten). Dat plan bestond uit het bouwen van een supermarkt met parkeergarage en woonappartementen in het gebied dat begrensd wordt door de Laanweg, de Heereweg en de Sportlaan te Schoorl. In september 2006 heeft in dat verband een gesprek plaatsgevonden over de te ontwikkelen supermarkt tussen in elk geval de verdachte en [betrokkene 2] . Met het oog op de ontwikkeling van die supermarkt, heeft [vennootschap 2] op 2 oktober 2006 het pand aan de Laanweg 7 te Schoorl gekocht. Nadien heeft er wederom een gesprek plaatsgevonden tussen de verdachte, [betrokkene 2] en zijn adviseur [betrokkene 3] . Bij dat gesprek was ook aanwezig [betrokkene] , die zich voordeed als zaakwaarnemer en woordvoerder van de eigenaren van hotel-restaurant De Viersprong. De Viersprong grenst aan het perceel dat [vennootschap 2] had gekocht. [vennootschap 2] moest de eigenaren van De Viersprong betrekken in zijn plannen, omdat hij meer grond nodig had voor het kunnen realiseren van zijn plannen. Op 20 december 2007 heeft [vennootschap] het pand aan de Heereweg 4 te Schoorl gekocht, welk perceel ook werd betrokken bij de mogelijke ontwikkeling. Het project Schoorl Centrum is uiteindelijk niet gerealiseerd.
Op 26 oktober 2006 heeft de verdachte (samen met zijn echtgenote) een geldleningovereenkomst met [vennootschap] gesloten, ter grootte van een bedrag van € 165.000,-. [vennootschap] werd vertegenwoordigd door [betrokkene] als zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd bestuurder. De looptijd van die lening eindigt op 1 november 2021. Over de hoofdsom is een rente verschuldigd van vier procent op jaarbasis, jaarlijks bij achterafbetaling te voldoen op de laatste dag van het jaar dan wel op 1 november 2021, ter keuze van de schuldenaar. In die overeenkomst verplichtte de verdachte zich tot zekerheidstelling middels een krediethypotheek met als onderpand de toenmalige woning van de verdachte aan het [adres 1] .
De hypotheekakte is op 1 november 2006 bij de notaris gepasseerd. Bij die gelegenheid werd [vennootschap] vertegenwoordigd door [betrokkene] . In die hypotheekakte is op de woning van de verdachte een recht van tweede hypotheek verleend aan [vennootschap] ten bedrage van € 165.000,-, te vermeerderen met renten en kosten tot een totaalbedrag van € 231.000,-. Het recht van eerste hypotheek is bij een afzonderlijke akte op gelijke datum verleend aan ABN AMRO Hypotheken Groep B.V. (Bouwfonds Hypotheken) voor een bedrag van € 285.000,-.
Tot 10 december 2013 heeft de verdachte geen aflossing of rente betaald aan [vennootschap] Op die dag heeft de verdachte een bedrag van € 100.000,- op de geldleningsovereenkomst met [vennootschap] afgelost. Vervolgens heeft de verdachte op 20 mei 2014 met [vennootschap] een aanvullende overeenkomst van geldlening gesloten. Overeengekomen is dat de hoofdsom van de lening is gewijzigd in € 65.000,-, vermeerderd met de tot en met 2013 verschuldigde rente ad € 23.650,-. Voorts is de rente met terugwerkende kracht vanaf 1 november 2006 vastgesteld op twee procent per jaar. De looptijd van de lening is verlengd tot 1 januari 2024.
Op 27 december 2016 heeft de verdachte een bedrag van € 33.969,- op de geldleningsovereenkomst met [vennootschap] afgelost. Voorafgaand aan deze betaling is op 24 december 2016 een tweede aanvullende overeenkomst van geldlening afgesloten, waarbij de hoofdsom is bepaald op € 60.000,-. Het percentage van de rentevergoeding en de looptijd van de overeenkomst zijn niet gewijzigd.
Nadat bij de werkgever van de verdachte vermoedens van belangenverstrengeling waren gerezen, is de verdachte per 28 maart 2018 op non-actief gesteld. Op 29 maart 2018 heeft de verdachte het restant van de geldlening (inclusief rente) volledig afgelost. Per 25 april 2018 is de verdachte door zijn werkgever geschorst. Op 17 oktober 2018 is de verdachte ontslagen.
'Gift' en 'dienst'
De verdediging heeft aangevoerd dat geen sprake is van een gift, omdat de verdachte de geldlening inclusief de rentevergoedingen geheel heeft terugbetaald. De enkele omstandigheid dat de verdachte in de gelegenheid was om een geldlening tegen een voordelig(er) rentepercentage af te sluiten omdat hij ook privé op vriendschappelijke voet stond met [betrokkene] , maakt niet dat deze lening kan worden aangemerkt als een gift.
De rechtbank verwerpt dit verweer en stelt daarbij voorop dat de verdachte geen hypothecaire geldlening is aangegaan met de privépersoon [betrokkene] maar met de rechtspersoon [vennootschap] Volgens rechtspraak van de Hoge Raad omvat het doen van een gift elk overdragen aan een ander van iets dat voor die ander waarde heeft. [1] De verdachte heeft erkend dat het voordelige en lagere rentepercentage dan hij destijds bij een reguliere financiële instelling voor hypothecaire leningen met een rentevaste periode van meer dan 10 jaar verschuldigd zou zijn, de uitgestelde aflossingen en rentebetalingen en de (met terugwerkende kracht overeengekomen) renteverlaging een financieel voordeel voor hem opleverden. Deze omstandigheden merkt de rechtbank aan als giften, nu deze door [vennootschap] aan de verdachte zijn overgedragen en voor de verdachte van waarde waren. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verstrekking van een hypothecaire lening, waaronder wordt begrepen de tussen de verdachte en [vennootschap] gesloten geldleningsovereenkomst, aangemerkt moet worden als het aannemen van een dienst.
'In strijd met zijn ambtsplicht'
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet in strijd met zijn ambtsplicht heeft gehandeld door de hypothecaire lening aan te gaan, omdat het gaat om een privétransactie zonder risico van zakelijke wederkerigheid. Er is ook geen sprake geweest van een voorkeursbehandeling; de verdachte heeft altijd in het belang van de gemeente gehandeld en dat ging in veel gevallen juist tegen de belangen van [betrokkene] in, aldus de verdediging.
In de rechtspraak is een ruime uitleg gegeven aan de woorden 'in strijd met zijn plicht'. Het accepteren van diensten en giften die kunnen leiden tot een voorkeursbehandeling is in strijd met de plicht van een ambtenaar om objectief, neutraal en zakelijk te zijn in zijn taakuitoefening en valt daarmee onder het bereik van de strafbaarstelling in artikel 363 Sr zoals die bepaling tot 1 januari 2015 luidde. Het is daarvoor niet nodig dat die voorkeursbehandeling zich ook daadwerkelijk heeft voorgedaan.
De rechtbank overweegt dat de verdachte een geldlening is aangegaan met een projectontwikkelaar ( [vennootschap] ) waarmee hij uit hoofde van zijn ambtelijke functie bij de gemeente Bergen (NH) een zakelijk contact had. [vennootschap] was in de periode voor het aangaan van die geldlening immers betrokken in het project Bregtdorp 2e fase, terwijl dit bedrijf ook nog andere grondposities binnen de gemeente had (Delversduin in Egmond aan den Hoef). Na het aangaan van de geldlening raakte [vennootschap] ook betrokken bij het project Schoorl Centrum. Onder deze omstandigheden had het aangaan van de hypothecaire geldlening en het aannemen van de giften dus kunnen leiden tot een voorkeursbehandeling en daarmee heeft de verdachte in strijd met zijn ambtsplicht gehandeld.
'Wetende dat' of 'redelijkerwijs moeten vermoeden'
Passieve ambtelijke omkoping is slechts strafbaar indien de ambtenaar weet of redelijkerwijs vermoedt dat de dienst of gift wordt gedaan als gevolg van of naar aanleiding van een eerdere tegenprestatie, dan wel om hem te bewegen in de toekomst een tegenprestatie te verlenen. Met het begrip 'wetende dat' heeft de wetgever in algemene zin een omschrijving gegeven van het bestanddeel opzet. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad kan bij passieve ambtelijke omkoping onder opzet ook het voorwaardelijk opzet worden begrepen. [2]
Dat betekent dat voor een bewezenverklaring niet hoeft vast te staan dat de verdachte daadwerkelijk heeft geweten met welke bedoeling de dienst of gift werd gedaan, maar dat het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat de dienst of gift met die bedoeling werd gedaan, daarvoor ook voldoende is.
De verdachte heeft verklaard dat naar zijn weten de hypothecaire lening niet met een bepaalde bedoeling is aangegaan. Indien [vennootschap] wel met een bepaalde bedoeling de geldlening heeft verstrekt, heeft de verdachte die bedoeling nooit geweten.
De rechtbank is, anders dan het Openbaar Ministerie, van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat dat [vennootschap] voor het verstrekken van de geldlening een concrete tegenprestatie van de verdachte heeft verlangd. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat [vennootschap] mogelijk voordeel heeft gehad door haar contacten met de verdachte in het project Schoorl Centrum, maar uit het dossier en het onderzoek op de zitting kan in bewijsrechtelijke zin niet worden afgeleid dat [vennootschap] in dat project daadwerkelijk door de verdachte is bevoordeeld.
Er is dan ook geen sprake van vol opzet. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of sprake is van voorwaardelijk opzet.
Op basis van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden overweegt de rechtbank dat de verdachte zich gedurende een groot aantal jaren in zijn functie van projectleider in een positie bevond waarin hij sturing kon geven aan de ontwikkeling van ruimtelijke ordeningsprojecten binnen de gemeente Bergen (NH) en later de BUCH. Doordat de verdachte deel uitmaakte van zowel de project- als stuurgroep waarmee in het kader van projectontwikkeling werd gewerkt, en hij als projectleider (mede)verantwoordelijk was voor de ambtelijke stukken die op basis van de door hem verkregen informatie werden opgesteld, had hij invloed op hoe een project aan het college van B&W werd gepresenteerd en kon hij richting geven aan de besluitvorming door het college van B&W en de gemeenteraad. Vast staat dat de verdachte als gemeenteambtenaar heeft gewerkt aan de projecten Bregtdorp 2e fase en Schoorl Centrum, waarbij onder meer projectontwikkelaar [vennootschap] betrokken was en een (groot) financieel belang had. Met betrekking tot het project Bregtdorp 2e fase heeft de inzet van de verdachte ertoe geleid dat, nadat het vergunningentraject was vastgelopen, de vergunningverlening tot tevredenheid van [vennootschap] tot stand is gekomen. Ook na het verlenen van de vergunning en ten tijde van het aangaan van de hypothecaire geldlening was dit project nog niet volledig ten einde, aangezien in 2008/2009 nog een procedure bij de Raad van State heeft gelopen over bezwaren van omwonenden. Daarnaast was de verdachte als projectleider betrokken bij het project Delversduin in Egmond aan den Hoef, in welk project [vennootschap] eveneens een financieel belang in de vorm van een grondpositie had. Dit laatste gold ook voor het project Schoorl Centrum, welk project eveneens rond de periode van het aangaan van de lening actueel werd.
De verdachte heeft het standpunt ingenomen dat het voor hem onmogelijk was om [betrokkene] of [vennootschap] te bevoordelen. Op het moment dat de verdachte de hypothecaire geldlening aannam, was het hem duidelijk dat [betrokkene] zijn zakelijke werkzaamheden als projectontwikkelaar wilde stopzetten. Hij zou enkel nog interesse hebben om in vastgoed te beleggen. In het project Schoorl Centrum was [betrokkene] volgens de verdachte dan ook niet als projectontwikkelaar betrokken maar als privépersoon die als investering een mogelijk in de ontwikkeling te betrekken pand had aangekocht. In zijn functie van gemeenteambtenaar was het voor de verdachte niet mogelijk om een privépersoon te bevoordelen.
De rechtbank volgt dit standpunt van de verdachte niet. Van belang daarvoor is allereerst dat de hypothecaire geldlening niet met de privépersoon [betrokkene] is gesloten maar met de rechtspersoon [vennootschap] Indien [betrokkene] al tegenover de verdachte zou hebben aangegeven te willen stoppen met zijn werkzaamheden als projectontwikkelaar, dan was het voor de verdachte allerminst zeker dat hij in de toekomst geen zakelijke contacten meer met de rechtspersoon [vennootschap] zou hebben. Dit bedrijf had ten tijde van het aangaan van hypothecaire geldlening immers nog grondposities in de gemeente.
Dat er in bepaalde projecten ten tijde van het aangaan van de hypothecaire lening weinig tot niets gebeurde of geen ontwikkeling te verwachten viel, doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. Het is een gegeven dat (bouw)projecten veelal een lange looptijd kennen, hetgeen ook het geval is geweest bij de projecten die in onderhavige zaak zijn onderzocht, en waarbij zich in de loop van de tijd ook nieuwe of onvoorziene ontwikkelingen kunnen voordoen. Daarbij is van belang dat de verdachte door het aangaan van een lening met een looptijd van meer dan tien jaar, ook voor langere tijd een rechtsverhouding met [vennootschap] is aangegaan.
Volgens de verdachte had [betrokkene] aangegeven zich met zijn bedrijf te gaan toeleggen op beleggingen in onroerend goed. Ook in dat geval had de verdachte er rekening mee moeten houden dat [vennootschap] (gedurende de looptijd van de lening) nieuwe grondposities in de gemeente zou kunnen verwerven, wat overigens ook is gebeurd nu het pand aan de Heereweg 4 te Schoorl door [vennootschap] is aangekocht. Dat de verdachte [vennootschap] in zijn hoedanigheid als projectleider niet had kunnen bevoordelen bij beleggingen, volgt de rechtbank niet. De verdachte kon namelijk beschikken over informatie over (mogelijke of te verwachten) ontwikkelingen binnen de gemeente, die voor een belegger relevant zou kunnen zijn voor bijvoorbeeld de vraag in welke grondposities hij wel of niet moet investeren.
Het voorgaande betekent dat [vennootschap] een groot belang had bij het tot stand brengen, in stand houden en het verbeteren van een goede relatie met de verdachte. Gelet op het feit dat de verdachte en [vennootschap] in het verleden een samenwerking hadden gehad die naar tevredenheid van [vennootschap] was verlopen en de omstandigheid dat de verdachte in de toekomst [vennootschap] in de zakelijke sfeer nog zou kunnen tegenkomen, waren deze belangen van [vennootschap] ook voor de verdachte kenbaar. Bovendien maakt de positie van de verdachte als projectleider en als spil in de ontwikkeling van de gemeentelijke ruimtelijke ordening alsmede zijn staat van dienst, dat hij alert diende te zijn op diensten en giften die hem werden gedaan. Dat geldt in het bijzonder voor de in deze zaak aan de orde zijnde geldlening, waarvan het door de verdachte genoten voordeel naar het oordeel van de rechtbank een meer dan beperkte omvang had.
Gelet op de belangrijke positie van de verdachte binnen het ambtelijk apparaat van de gemeente op het gebied van ruimtelijke ordening, de grondposities van [vennootschap] in diezelfde gemeente en het voordelige karakter van de geldlening voor de verdachte, was er naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans, in de zin van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid, dat [vennootschap] de geldlening heeft verstrekt vanwege de wijze waarop de verdachte het project Bregtdorp 2e fase had afgehandeld dan wel om de verdachte te bewegen in de toekomst iets te laten doen of nalaten.
Dat de verdachte zich daarvan ook bewust was, blijkt uit het feit dat hij het aangaan van de geldlening heeft besproken met een collega, die hem vervolgens op de risico's daarvan heeft gewezen. Bovendien heeft de verdachte het voornemen tot het aangaan van de geldlening - naar eigen zeggen - gemeld bij zijn leidinggevende. Nadat die om enige bedenktijd had gevraagd, heeft de verdachte vervolgens nagelaten om op een later moment alsnog toestemming voor de lening te verkrijgen. De verdachte heeft de hiervoor omschreven aanmerkelijke kans dan ook bewust aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Er is dus sprake van voorwaardelijk opzet en daarmee kan worden bewezen dat de verdachte wist dat de giften en de dienst werden verleend naar aanleiding van wat hij als gemeenteambtenaar had gedaan of nagelaten en/of om hem te bewegen in de toekomst als ambtenaar iets te doen of na te laten.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 26 oktober 2006 tot 1 januari 2015 in Nederland, als ambtenaar van de gemeente Bergen (NH), giften en één dienst van [vennootschap] te weten:
  • de verstrekking van een hypothecaire lening en
  • een voordelig en een lager dan gebruikelijk rentepercentage op deze hypothecaire lening en
  • uitgestelde aflossingen en rentebetalingen op deze hypothecaire lening,
heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte, wist dat deze giften en dienst hem werden gedaan en verleend,
ten gevolge van of naar aanleiding van hetgeen door hem in strijd met zijn plicht in zijn bediening als ambtenaar van de gemeente Bergen (NH) is gedaan of nagelaten en/of
teneinde hem te bewegen om in strijd met zijn plicht in zijn bediening als ambtenaar van de gemeente Bergen (NH) iets te doen of na te laten,
en
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 29 maart 2018 in Nederland, als ambtenaar van de gemeente Bergen (NH), giften en één dienst van [vennootschap] te weten:
  • de verstrekking van een hypothecaire lening en
  • een voordelig en een lager dan gebruikelijk rentepercentage op deze hypothecaire lening en
  • uitgestelde aflossingen en rentebetalingen op deze hypothecaire lening,
heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte, wist dat deze giften en dienst hem werden gedaan en verleend,
ten gevolge van of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn bediening als
ambtenaar van de gemeente Bergen (NH) is gedaan of nagelaten en/of
teneinde hem te bewegen om in zijn bediening als ambtenaar van de gemeente Bergen (NH) iets te doen of na te laten.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van:
als ambtenaar een gift en een dienst aannemen, wetende dat deze hem gedaan en verleend wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten en/of teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige bediening iets te doen of na te laten
en
als ambtenaar een gift en een dienst aannemen, wetende dat deze hem gedaan en verleend wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in zijn bediening is gedaan of nagelaten en/of teneinde hem te bewegen om in zijn huidige bediening iets te doen of na te laten.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - rekening houdend met de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid daaraan en de persoonlijke omstandigheden - gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft, in het geval de rechtbank komt tot strafoplegging, verzocht de door de officier van justitie gevorderde taakstraf te matigen dan wel een deel daarvan voorwaardelijk te leggen. De strafzaak en ook de daarmee samenhangende media-aandacht hebben de verdachte hard geraakt in zijn persoonlijk leven. Hij is zijn baan kwijt geraakt en het contact met zijn kinderen is er blijvend door verstoord. De raadsman heeft verder bepleit dat de langere periode waarover het bewezenverklaarde feit zich heeft afgespeeld, niet strafverzwarend mag werken. Het beoordelingsmoment ligt immers in 2006, toen de lening is afgesloten. Dat het feit langer doorloopt is inherent aan de aard van een langlopende lening. Tot slot heeft de verdediging verzocht bij het bepalen van de straf ook mee te wegen de rol van de gemeente Bergen en de BUCH. Zij hebben een verantwoordelijkheid als het gaat om de wijze waarop de verdachte zijn functie heeft uitgeoefend/kunnen uitoefenen en de positie die hij als projectleider had.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft verder acht geslagen op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 22 augustus 2022 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte was als enig projectleider ruimtelijke ordening van de gemeente Bergen en later de ambtelijke bedrijfsvoeringsorganisatie De Buch betrokken bij alle grote bouwprojecten in deze gemeente. Voor de aankoop van zijn woning heeft de verdachte een hypothecaire lening met zeer gunstige voorwaarden afgesloten bij het bedrijf van een projectontwikkelaar met wie hij kort daarvoor succesvol had samengewerkt in een bouwproject en met wie hij een vriendschappelijke verhouding had gekregen. Deze projectontwikkelaar bezat op dat moment nog andere grondposities in de gemeente en/of regio. Ook heeft hij ruim een jaar na het verstrekken van de lening een grondpositie aangekocht in een project van een andere projectontwikkelaar waarbij de verdachte ook weer als projectleider was betrokken. De verdachte verkreeg de lening van 165.000 euro tegen een voordelig en lager dan het destijds gemiddelde rentepercentage voor langlopende leningen, welk rentepercentage halverwege de looptijd met terugwerkende kracht is gehalveerd (van 4% naar 2%). Jarenlang heeft de verdachte ook geen rente en aflossingen hoeven te betalen. Naast het voordeel dat de verdachte hierdoor heeft genoten, heeft hij zich tevens in een financieel afhankelijke en daarmee kwetsbare positie ten opzichte van de projectontwikkelaar gemanoeuvreerd. De verdachte heeft zich op de hiervoor beschreven wijze laten omkopen.
Voor het goed functioneren van het openbaar bestuur is van essentieel belang dat dit bestuur zuiver handelt. Een noodzakelijke voorwaarde daarvoor is dat ambtenaren, als uitvoerders van diverse overheidstaken, objectief en onafhankelijk zijn. Indien dit niet het geval is, bijvoorbeeld wanneer persoonlijke en zakelijke belangen te veel door elkaar lopen, ondermijnt dat het vertrouwen in het openbaar bestuur en daarmee ook het functioneren van dat openbaar bestuur.
Burgers moeten vertrouwen kunnen hebben dat (de gunning van) overheidswerk eerlijk en volgens de regels verloopt, dat niemand voorgetrokken wordt, omdat hij de ambtenaar met giften of diensten heeft gepaaid. De verdachte heeft dat vertrouwen geschaad.
In navolging van de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte weliswaar financieel voordeel van de lening heeft genoten en de grens van de wet heeft overschreden, maar dat de omkoping in dit strafrechtelijk onderzoek afwijkt van omkoping waarbij tegenover een gift of dienst directe resultaten staan in de vorm van concrete bevoordeling. Daarvan is in onderhavige zaak niet gebleken. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte op grond van de feiten en omstandigheden in dit dossier niet als een “graaier” of “zakkenvuller” kan worden bestempeld. Op de zitting heeft de verdachte laten blijken dat hij inziet dat hij anders had moeten handelen.
Aannemelijk is dat sprake is geweest van een misstap die grote persoonlijke gevolgen voor de verdachte heeft gehad. Hij is zijn baan kwijt geraakt en de zaak heeft, mede door alle media-aandacht, een zware wissel op hem en zijn gezin getrokken. Ten slotte houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met het tijdsverloop in deze zaak; er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met een jaar en negen maanden. Voor de rechtbank is duidelijk dat de relatief lange tijd dat de zaak boven het hoofd van de verdachte is blijven hangen, hem zwaar is gevallen.
Al de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank het met de officier van justitie eens is dat de modaliteit van de taakstraf passend is. De rechtbank acht, alles in ogenschouw genomen, een taakstraf van 200 uren passend en geboden.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij de BUCH heeft een vordering tot schadevergoeding van € 49.685,04 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het tenlastegelegde zou hebben geleden. Dit bedrag bestaat uit de totale kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt ter uitvoering van het onderzoek door Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (hierna: Hoffmann).
Anders dan de raadsman van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat het doel van het onderzoek dat de BUCH heeft laten uitvoeren door Hoffmann niet slechts was te onderzoeken of de verdachte diende te worden ontslagen maar ook of sprake was van strafbaar handelen door de verdachte en of daardoor schade was geleden door de gemeente. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kosten die voortvloeien uit het onderzoek door Hoffmann kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade en dat artikel 6:96, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek een grondslag biedt voor de eventuele vergoeding daarvan. [3]
De rechtbank stelt vast dat een gedeelte van het onderzoek door Hoffmann betrekking heeft gehad op de vraag of de verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan het aannemen van steekpenningen, voor welke verdenking de verdachte niet verder is vervolgd wegens het ontbreken van bewijs. Net als de raadsman van de verdachte en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de onderzoekskosten van dit deel van het onderzoek niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze geen betrekking hebben op het bewezen verklaarde feit.
In beginsel komen de kosten die zijn gemaakt voor het onderzoek naar de bewezen verklaarde omkoping wel voor vergoeding in aanmerking. Ter onderbouwing van de vordering heeft de benadeelde partij de facturen van Hoffmann overgelegd en een specificatie van de verrichtte werkzaamheden. Uit de facturen noch de onderliggende urenspecificatie is echter op te maken welk deel van de kosten betrekking heeft op of verband houdt met het onderzoek naar het bewezenverklaarde. Ter zitting heeft de advocaat van de benadeelde partij dit ook niet kunnen toelichten. De rechtbank is daarom niet in staat om vast te stellen welk deel van de gemaakte kosten in relatie staat tot het bewezenverklaarde feit en welk deel niet. Ook het maken van een schatting van de kosten die in rechtstreeks verband staan tot het bewezenverklaarde feit, is op basis van de voorhanden zijnde stukken niet mogelijk. Een en ander vergt nader onderzoek, welk onderzoek naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 9, 22c, 22d, 56 en 363 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen ten tijde van het bewezenverklaarde luidden.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
200 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 september 2022.

Voetnoten

1.Zie HR 25 april 1916, NJ 1916, p. 551.
2.HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8673.
3.Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.