ECLI:NL:RBNHO:2022:8534

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
C/15/324001 / HA ZA 22-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid testament en geldlening tussen moeder en dochter onder bewindvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser 1] q.q. en [gedaagde]. De zaak betreft de nietigheid van een testament en de rechtsgeldigheid van een geldlening tussen [betrokkene 1], de moeder, en [gedaagde], haar dochter. [eiser 1] q.q., als bewindvoerder van [betrokkene 1], vorderde onder andere de verklaring voor recht dat het testament van 6 mei 2020 nietig is, en dat [gedaagde] het bedrag van € 71.128,50, dat zij onrechtmatig in bezit houdt, moet terugbetalen. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot nietigverklaring van het testament niet-ontvankelijk is, omdat volgens artikel 3:302 BW een verklaring van recht ten aanzien van een testament bij leven van de testateur niet mogelijk is. De rechtbank concludeerde dat er wel sprake is van een geldlening van [betrokkene 1] aan [gedaagde], en dat [gedaagde] in verzuim is met de aflossing. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot terugbetaling van € 67.308,00, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten gecompenseerd. De uitspraak benadrukt de juridische grenzen van de mogelijkheid om een testament aan te vechten tijdens het leven van de testateur, en de voorwaarden waaronder een geldlening kan worden opgeëist.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/324001 / HA ZA 22-12
Vonnis van 28 september 2022
in de zaak van
[eiser 1]en
[eiser 2], gezamenlijk h.o.d.n. [eiser 1] Bewindvoering,
in hoedanigheid van bewindvoerder van [betrokkene 1] ,
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. P.F. Keuchenius te Hoorn (Nh),
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.I. Dierkx te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] q.q. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 december 2021 met producties 1 t/m 20;
  • de conclusie van antwoord van 23 februari 2022 met producties 1 t/m 29;
  • het tussenvonnis van 13 april 2022;
  • de akte uitlaten producties tevens overlegging producties 21 t/m 25 van [eiser 1] q.q.;
  • de akte uitlaten producties tevens overlegging producties 31 t/m 41 van [gedaagde] ;
  • het B8-formulier van [eiser 1] q.q. van 14 juni 2022 met aanvullende productie 26 en overzicht producties;
  • het B8-formulier van [eiser 1] q.q. van 15 juni 2022 met aanvullende producties 27 en 28;
  • de brief van 16 juni 2002 van [gedaagde] met aanvullende producties 42 t/m 44 van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling van 22 juni 2022 en de daarvan door de griffier bijgehouden aantekeningen;
  • de pleitnotitie van de advocaat van [eiser 1] q.q.;
  • de spreekaantekeningen van de advocaat van [gedaagde] ;
  • de akte vermeerdering van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[betrokkene 1] heeft een testament opgemaakt, waarin zij [gedaagde] , één van haar kinderen, als enig erfgename heeft aangewezen. Ook is er van haar rekening € 75.000,00 aan [gedaagde] overgeboekt. Volgens [eiser 1] q.q. is het testament nietig, omdat [betrokkene 1] niet in staat was haar wil te bepalen ten tijde van opmaken ervan. Het geldbedrag moet worden terugbetaald volgens [eiser 1] q.q., omdat [gedaagde] dit onrechtmatig onder zich houdt. Als sprake is van een lening, vordert [eiser 1] q.q. ook vernietiging daarvan. Aan beantwoording van de vraag of het testament nietig is wordt niet toegekomen omdat het verweer van [gedaagde] dat een verklaring van recht ten aanzien van een testament bij leven van de testatrice niet mogelijk is slaagt. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat sprake is van een geldlening van [betrokkene 1] aan [gedaagde] en dat [eiser 1] q.q. het resterende bedrag van de geldlening op grond van de van toepassing zijnde leningsovereenkomst kan opeisen, omdat [gedaagde] niet aan de voorwaarden voor aflossing heeft voldaan. De opzegging van de geldlening door [eiser 1] q.q. de bewindvoerder dient namelijk als vervroegde opeising te worden beschouwd. Bij de vordering tot vernietiging van de lening bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen belang.

3.Feiten

3.1.
Mevrouw [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) is geboren op [geboortedatum] 1947 in Vacquerie, Frankrijk. Zij is gehuwd geweest met (onder meer) wijlen de heer [betrokkene 2] , die in februari 2019 in Italië is overleden (hierna: [betrokkene 2] ). [betrokkene 1] gebruikte zijn achternaam.
3.2.
[gedaagde] is één van de kinderen van [betrokkene 1] . Zij heeft geen contact met de andere kinderen.
3.3.
Op 2 juli 2019 heeft [betrokkene 1] in aanwezigheid van één van de andere kinderen een radiologisch onderzoek in het Dijklander Ziekenhuis ondergaan. In het verslag daarvan staat als conclusie onder meer:
Bekende periventriculaire witte stofafwijking met confluerende configuratie passend bij Fazekas graad 2.
3.4.
Op 2 juli 2019 onderging [betrokkene 1] ook een neuropsychologisch onderzoek. In het rapport van de afdeling geriatrie geheugenpoli van voornoemd ziekenhuis van 4 juli 2019 staan de volgende conclusies:
“ Concluderend geeft het neuropsychologisch onderzoek aanwijzingen voor cognitieve stoornissen op meer domeinen. Er is echter geen duidelijke en volledige tijdlijn qua onset en beloop van de cognitieve stoornissen en hoe patiënte thuis functioneert. Eenzaamheid en rouw spelen een rol, maar in welke mate is niet duidelijk.
Er is geen duidelijkheid over mogelijke depressieve problematiek, omdat het onderzoek al extra tijd in beslag nam vanwege bovenstaande cognitieve stoornissen.Werkhypothese: uitgebreide neurocognitieve stoornissen.
Advies
Tijd inplannen voor een meer uitgebreide anamnese (hetero anamnese) om een helder beeld te krijgen van onset en beloop van de cognitieve stoornissen in de tijd in relatie tot eenzaamheid, rouw, stemming en persoonlijkheid.”
3.5.
Op of omstreeks 18 december 2019 is op naam van [betrokkene 1] een bankrekening geopend bij ING Bank (hierna: de ING rekening). Naast deze bankrekening bezat [betrokkene 1] nog een bankrekening bij ABN AMRO Bank (hierna: de ABN AMRO rekening).
3.6.
De netto-verkoopopbrengst van de verkoop van de woning van [betrokkene 1] , die op 18 december 2019 werd geleverd, is op de ING rekening gestort.
3.7.
Op 14 april 2020 heeft mr. drs. [betrokkene 3] (hierna: de notaris) een algehele notariële volmacht gepasseerd, waarbij [gedaagde] samen met de toenmalige vriend van [betrokkene 1] , [betrokkene 4] , werd gemachtigd om de zaken, goederen en belangen van [betrokkene 1] te beheren en daarover te beschikken (hierna: de algemene volmacht).
3.8.
Op 6 mei 2020 heeft [betrokkene 1] bij de notaris een testament opgemaakt (hierna: het testament) waarbij zij, met herroeping van eerdere testamenten, [gedaagde] tot enig erfgename heeft benoemd met uitsluiting van haar andere kinderen.
3.9.
Op 16 en 18 september 2020 zijn onder vermelding van ‘(restant) lening van [betrokkene 1] aan [gedaagde] ’, bedragen van € 50.000,00 respectievelijk € 25.000,00 (hierna: de overboeking / de geldlening) van de ING rekening overgemaakt naar een rekeningnummer dat toebehoort aan een besloten vennootschap waarvan [gedaagde] enig aandeelhouder en bestuurder is (hierna: de bankrekening van [gedaagde] ).
3.10.
Op 11 november 2020 schrijft een andere dochter van [betrokkene 1] , [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ), in een e-mail aan de casemanager van Parnassia, de zorginstelling die [betrokkene 1] op dat moment ambulante zorg verleende, onder meer:
“ Hierbij even een update van hetgeen vanmiddag heeft plaatsgevonden.
(…)
Hierna zijn wij naar de ING bank geweest omdat ik een pas aantrof in mijn moeders portemonnee van de ING. Wij hebben daar het ea gecontroleerd. Mijn zus blijkt daar niet als gevolmachtigde geregistreerd maar zij heeft wel bedragen overgemaakt naar haar rekening. Schrik niet, dit gaat om 75.000 euro. (…) De bank heeft nu alles geblokkeerd (…).(…) ”
3.11.
Op 17 november 2020 heeft [betrokkene 1] de algemene volmacht bij notariële akte herroepen.
3.12.
Op 18 januari 2021 heeft het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) besloten dat [betrokkene 1] moet worden opgenomen in een Wzd (Wet zorg en dwang)-geregistreerde accommodatie, omdat haar gedrag als gevolg van haar psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel of een aanzienlijk risico daarop.
3.13.
Op 16 februari 2021 vond een gesprek plaats tussen enerzijds de arts ouderengeneeskunde en de casemanager (beiden van Parnassia) en anderzijds [gedaagde] en haar partner [betrokkene 6] . De arts ouderengeneeskunde informeert [gedaagde] dat al in november/december 2019 door een geriater bij [betrokkene 1] de diagnose dementie is gesteld en dat het inmiddels om een gevorderde dementie gaat.
3.14.
De goederen van [betrokkene 1] zijn bij beschikking van de kantonrechter in deze rechtbank van 3 juni 2021 onder bewind gesteld met benoeming van [eiser 1] q.q. tot bewindvoerder.
3.15.
[betrokkene 1] is begin juli 2021 opgenomen in een verpleeginrichting op grond van een indicatiestelling van het CIZ.
3.16.
Blijkens een schriftelijke ‘Model leningsovereenkomst’ tussen [betrokkene 7] [betrokkene 1] en [gedaagde] - gedateerd 15 september 2021 - heeft [betrokkene 1] op 12 september 2020 een lening van € 75.000,00 aan [gedaagde] toegezegd en op 16 september 2020 verstrekt (hierna de leningsovereenkomst).
3.17.
Artikel 3 van de leningsovereenkomst bepaalt dat aflossing zal geschieden in zestig maandelijkse termijnen van € 1.250,00 te voldoen per ultimo van de maand, voor het eerst op 31 september 2021.
3.18.
Artikel 6 van de leningsovereenkomst (vervroegde opeising) luidt:
“ Het door de leningnemer verschuldigde is terstond en zonder opzegging, ingebrekestelling of andere formaliteit opeisbaar in de volgende gevallen:
a indien de leningnemer in verzuim is met het nakomen van enige verplichting uit hoofde van deze overeenkomst;
(…) “
3.19.
Op 15 december 2021 schrijft [eiser 1] q.q. per e-mail aan [gedaagde] :
“ Na bestudering van de stukken, waaronder de door u overhandigde ‘model leningsovereenkomst’ d.d. 15 september 2021 ben ik tot de overtuiging gekomen dat hier geen sprake kan zijn van een rechtsgeldige lening. Op de eerste plaats lijkt uit de feiten en omstandigheden te volgen dat niet uw moeder, maar uzelf dit bedrag heeft overgemaakt vanaf de rekening van uw moeder. Op de tweede plaats kan mijns inziens van een rechtsgeldige lening geen sprake zijn omdat uw moeder ten tijde van de overmaking door een storing in haar geestesvermogens haar wil onvoldoende kon bepalen. Op de derde plaats is de overeenkomst van geldlening die u heeft overhandigd gedateerd op 15 september 2021 terwijl het bedrag al een jaar daarvoor was overgemaakt en bovendien het vermogen van uw moeder op 15 september 2021 onder bewind was gesteld.
Voor zover ondanks het vorenstaande sprake is geweest van een rechtsgeldige lening wordt deze met onmiddellijke ingang opgezegd.
Op alle bovengenoemde gronden verzoek ik u het bedrag van € 75.000 met onmiddellijke ingang over te boeken op de rekening nummer (…). “
3.20.
[gedaagde] reageert diezelfde dag per e-mail als volgt:
“ Geachte mevrouw [eiser 1] . Mbt de datum dat is denk ik een fout geweest omdat wel degelijk de lening is afgesloten op dat moment. (…) Overigens heeft mijn moeder zelf het bedrag over gemaakt met haar telefoon daar heb ik geen toegang toe en ook nooit gehad. (…) De lening betaal ik gewoon af zoals afgesproken met mijn moeder. En heb het geld vanaf 1 oktober 2021 op een aparte rekening gezet. Als u zegt dat u dat geld op een andere rekening wilt hebben dan maak ik dat over. “
3.21.
[eiser 1] q.q. verzoekt [gedaagde] in reactie daarop het bedrag nog diezelfde dag op de ABN AMRO rekening over te maken.
3.22.
[gedaagde] heeft de volgende betalingen aan de ABN AMRO rekening gedaan:
- 15 december 2021: € 3.871,50 (o.v.v. ‘Okt nov dec afbetaling volgens afspraak’)
- 31 december 2021: € 1.272,50 (o.v.v. ‘maandelijkse afbetaling’)
- 31 januari 2021: € 1.272,50 (o.v.v. ‘maandelijkse afbetaling’)
- 28 februari 2022:
€ 1.272,50,
in totaal: € 7.692,00.
3.23.
De bewindvoerder heeft van de kantonrechter goedkeuring gekregen om een procedure te starten inzake het testament en de lening.

4.Het geschil

4.1.
[eiser 1] q.q. vordert - na vermeerdering van eis - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat het testament van 6 mei 2020 van [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] 1947 te Vacquerie (Frankrijk), verleden voor notaris [betrokkene 3] te Zuidoostbeemster, althans de daarin opgenomen uiterste wilsbeschikking, nietig is;
II. [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling aan [betrokkene 1] , door overmaking naar de op haar naam door de bewindvoerder aangehouden rekening, van het door [gedaagde] onrechtmatig in bezit gehouden dan wel aan haar onverschuldigd betaalde bedrag van € 71.128,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2020;
III. voor zover sprake zou zijn van een lening tussen [betrokkene 1] en [gedaagde] van € 75.000,00 aangegaan op 16 of 18 september 2020 dan wel enig ander tijdstip, deze te vernietigen;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, indien deze kosten niet binnen twee weken na het te wijzen vonnis zijn voldaan.
4.2.
[eiser 1] q.q. legt hieraan – kort samengevat – ten grondslag dat het testament en de overboeking of lening op grond van artikel 3:34 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) nietig respectievelijk vernietigbaar zijn door het ontbreken van een daarmee overeenstemmende wil. Zij stelt dat [betrokkene 1] vanaf 2 juli 2019 tijdelijk of blijvend in haar geestesvermogens is gestoord, en dat deze stoornis een redelijke waardering van de bij het opmaken van een testament betrokken belangen belette, zodat het er voor moet worden gehouden dat wat zij bij de notaris ter zake heeft verklaard onder invloed van die stoornis is gedaan. Datzelfde geldt voor het verstrekken van € 75.000,00 aan [gedaagde] . Dit geldbedrag is daarom onverschuldigd betaald. Voor zover sprake is van een geldlening per 15 september 2021 is deze (ook) niet rechtsgeldig, omdat [betrokkene 1] op dat moment onder bewind stond. Voor zover de geldlening wel rechtsgeldig is aangegaan, heeft de bewindvoerder deze rechtsgeldig opgezegd, aldus [eiser 1] q.q.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij betwist dat [betrokkene 1] ten tijde van het maken van het testament op 6 mei 2020 wilsonbekwaam was en dat het testament nietig is.
Als primair standpunt voert [gedaagde] aan dat het overeenkomstig de geldende jurisprudentie niet mogelijk is bij leven het testament aan te tasten door derden, anders dan door de erflater. Een verzoek om voor recht te verklaren dat het testament nietig is leidt daarom tot niet-ontvankelijkheid. [gedaagde] verwijst in dat verband naar de beschikking van het Gerechtshof Den Haag, 29 april 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:948) (hierna: de beschikking).
Zij betwist ook dat de leningsovereenkomst pas in september 2021 is opgesteld en dat [betrokkene 1] ten tijde van het verstrekken van de lening wilsonbekwaam was.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is in geschil of het door [betrokkene 1] opgestelde testament rechtsgeldig is en of het overgeboekte geldbedrag van € 75.000,- een rechtsgeldige lening betreft en het resterende bedrag opeisbaar is. Gezien het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] ten aanzien van de gestelde nietigheid van het testament, zal echter eerst de vraag moeten worden beantwoord of nietigverklaring van een testament bij leven van de testateur mogelijk is. Daaraan voorafgaand zal de rechtbank nog ingaan op de ontvankelijkheid van de bewindvoerder als procespartij en haar belang bij de vorderingen.
Daarna zal de rechtbank beoordelen of het overgeboekte geldbedrag een lening betreft en of het restant van het overgeboekte geldbedrag opeisbaar is.
Ontvankelijkheid bewindvoerder
5.2.
In artikel 1:441 lid 1 BW staat dat de bewindvoerder de rechthebbende vertegenwoordigt bij de vervulling van zijn taak. De bewindvoerder treedt dan op eigen naam en voor rekening van de rechthebbende op als formele procespartij.
5.3.
Hoewel [eiser 1] q.q. met de verkregen machtiging van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:443 BW bevoegd is deze procedure tegen [gedaagde] te starten, is het de vraag of de vordering tot nietigverklaring van het testament binnen haar taak als bewindvoerder valt en of zij voldoende belang heeft bij de gevorderde verklaring van recht omdat de rechthebbende niet meer in staat zou zijn haar testament te herroepen. Haar taak ziet immers op het beheer van vermogen tijdens het bewind dat eindigt bij overlijden van de rechthebbende ( [betrokkene 1] ), terwijl het testament pas vermogensrechtelijke gevolgen heeft ná overlijden van de rechthebbende. De gevorderde verklaring van recht ziet daarmee op het vermogen na overlijden. Beantwoording van deze vragen kan in het midden blijven, omdat het navolgende aan ontvankelijkheid van [eiser 1] q.q. ten aanzien van de vordering over het testament in de weg staat.
5.4.
Ten aanzien van de vorderingen over het geldbedrag is [eiser 1] q.q. ontvankelijk. Deze vorderingen betreffen het vermogen bij leven.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] ten aanzien van de gevorderde verklaring van recht slaagt. Artikel 3:302 BW staat aan de vordering in de weg. De rechtbank licht dat als volgt toe.
5.6.
In artikel 3:302 BW staat dat de rechter een verklaring van recht uitspreekt ten aanzien van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon. Er moet dus sprake zijn van een rechtsverhouding tussen [betrokkene 1] en [gedaagde] .
De beschikking waarop [gedaagde] zich beroept ziet op een gelijksoortige casus als de onderhavige, met dat verschil dat de testateur in de casus van het arrest ten tijde van het opmaken van het testament al onder bewind stond. Het Gerechtshof Den Haag overweegt in r.o. 5.5. onder meer het volgende (onderstreping rechtbank):
“ Het hof ziet, mede in het licht van de geestelijke gesteldheid van [de Onderbewindgestelde] zoals die blijkt uit de verklaring van [naam arts], evenals appellante in de geschetste gang van zaken voldoende aanleiding om voorshands aan te nemen dat het opmaken van het meest recente testament van [de Onderbewindgestelde] onder invloed van een derde heeft plaatsgevonden.
Het hof ziet evenwel geen wettelijke ruimte voor het afgeven van een verklaring voor rechtzoals appellante verzoekt.Een verklaring voor recht in de zin van artikel 3:302 BW betreft een verklaring ten aanzien van de rechtsverhouding tussen een eiser en een gedaagde. Daarvan is geen sprake nu een testament een (bundeling) eenzijdige ongerichte rechtshandelingen betreft die bovendien pas werking heeft vanaf het moment dat de testateur is overleden. Een verklaring voor recht dat [de Onderbewindgestelde] ten tijde van het opmaken van zijn uiterste wil wilsonbekwaam was, is gelet op het voorgaande, naar zijn aard niet mogelijk. “
5.7.
[eiser 1] q.q. voert hiertegen aan dat het arrest gedateerd is en niet overtuigend. De rechtbank volgt haar daarin niet. Het arrest is van 29 april 2020 en dus (relatief) recent. Niet is gebleken dat dezelfde rechtsvraag daarna in een hoger beroep of cassatie aan de orde is geweest. [gedaagde] motiveert daarbij niet waarom het arrest niet overtuigend zou zijn. Voor zover [gedaagde] zich beroept op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 juni 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:5172), slaagt dat verweer niet. Die casus is zowel materieel als processueel wezenlijk anders dan de onderhavige. Partijen hebben in die casus een schikking getroffen en gedaagde heeft alle verweren op de zitting ingetrokken. De rechtbank volstond met de toets of de vordering haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkwam. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam is daarom niet vergelijkbaar.
Voor zover [eiser 1] q.q. nog verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 25 februari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:307), doet ook die uitspraak niet aan het oordeel de rechtbank af, omdat in die casus een verklaring van recht wordt gevorderd nadat de testateur was overleden, een wezenlijk andere situatie dan de onderhavige en die van de beschikking van het gerechtshof Den Haag waarbij de testatrice nog in leven is. Voor zover [eiser 1] q.q. op zitting nog verwijst naar literatuur, maakt dat het oordeel evenmin anders.
5.8.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat er – hoe gering ook – een kans bestaat dat de in het testament aangewezen erfgenaam, [gedaagde] , eerder overlijdt dan de testatrice, [betrokkene 1] . In dat geval zal op grond van het testament bij overlijden van [betrokkene 1] ook geen rechtsverhouding tussen hen ontstaan. Zolang [betrokkene 1] nog in leven is, kan dus geen rechtsverhouding tussen haar en [gedaagde] worden vastgesteld. Er is sprake van een toekomstige situatie. Dat [betrokkene 1] haar testament wegens haar geestestoestand naar alle waarschijnlijkheid niet (meer) zal kunnen herroepen, doet daaraan niet af. Een verklaring van recht dat een testament nietig is terwijl de rechtsverhouding nog niet vast staat, kan daarom dan niet worden afgegeven.
5.9.
Gelet op vorenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde verklaring van recht naar zijn aard niet mogelijk is. Aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering wordt niet toegekomen, zodat [eiser 1] q.q. ten aanzien van de vordering onder I. niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Is sprake van een geldlening?
5.10.
Als primair standpunt stelt [eiser 1] q.q. dat de overboekingen geen geldlening betreffen. Niet [betrokkene 1] , maar [gedaagde] heeft de overboeking gedaan, aldus [eiser 1] q.q. [betrokkene 1] beschikte niet over gebruikersnaam, wachtwoorden en pincodes van de ING rekening en/of was niet in staat was om deze te hanteren.
5.11.
[gedaagde] betwist dit, zij was niet aanwezig bij de betalingen en had de bankpas en code van het telebankieren niet. [betrokkene 1] had deze wel, anders had [betrokkene 5] op 11 november 2020 niet (samen met [betrokkene 1] ) het adres voor de ING rekening kunnen aanpassen en het telefoonnummer van [betrokkene 5] kunnen laten registreren. [betrokkene 1] wilde haar een lening verstrekken als financiële injectie ten behoeve van haar onderneming. Nadat [gedaagde] diverse keren had aangegeven dat zij geen financiële hulp kon aannemen, persisteerde [betrokkene 1] in haar wens om [gedaagde] geld te lenen - zelfs zonder dat zij hierover rente hoefde te voldoen -, aangezien zij [betrokkene 1] vaak financieel (als enige van haar kinderen) had bijgestaan in zware tijden waarin [betrokkene 1] soms verkeerde. De boekhouder van [gedaagde] raadde haar echter aan om wel rente over de lening te voldoen om te voorkomen dat de belastingdienst dit als gift zou kwalificeren, aldus [gedaagde] . Zij heeft ter onderbouwing van haar betwisting een e-mail overgelegd van haar boekhouder van 11 september 2020 waarbij hij haar een model geldleningsovereenkomst stuurt en schrijft:
Bijgaand ontvang je een model geldleningsovereenkomst.
Vanmiddag komen jullie langs. Ik zal nog een lijst met vragen opstellen, welke we dan strak door kunnen nemen.
Daarnaast heeft [gedaagde] onder meer een afschrift van haar eigen betaalrekening overgelegd waarop te zien is dat zij vanaf 5 september 2017 regelmatig € 50,00 naar de ABN AMRO rekening overmaakte en soms ook grotere bedragen, waaruit blijkt dat zij haar moeder ook financieel ondersteunde.
Ook heeft [gedaagde] een video ingebracht waarin [betrokkene 1] in gesprek met [gedaagde] verklaart dat [gedaagde] het bedrag van € 75.000,00 na overlijden van [betrokkene 1] niet terug hoeft te betalen.
5.12.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , heeft [eiser 1] q.q. haar stelling dat het er voor moet worden gehouden dat [gedaagde] de overboeking heeft verricht, onvoldoende onderbouwd. Aangezien [eiser 1] q.q. op zitting heeft verklaard dat, in het geval wel sprake is van een geldlening, deze tot stand is gekomen op het moment waarop het geld is overgemaakt, geldt bij de verdere beoordeling – mede gezien de omschrijving van de overboeking: ‘(restant) lening van [betrokkene 1] aan [gedaagde] ’ – als uitgangspunt dat [betrokkene 1] met (en op het moment van) de overboekingen een geldlening aan [gedaagde] heeft verstrekt.
Is de geldlening vernietigbaar vanwege onderbewindstelling?
5.13.
Gelet op het vorenstaande heeft [betrokkene 1] de geldlening verstrekt voordat zij op 3 juni 2021 onder bewind kwam te staan en is deze dus niet vernietigbaar vanwege het ontbreken van de medewerking van de bewindvoerder.
Zijn de bepalingen van de leningsovereenkomst van toepassing?
5.14.
[eiser 1] q.q. stelt dat de schriftelijke leningsovereenkomst van 15 september 2021 niet rechtsgeldig tot stand is gekomen en de bepalingen daarvan dus niet van toepassing zijn, omdat [betrokkene 1] op 15 september 2021 onder bewind stond. [gedaagde] betwist dat de leningsovereenkomst op 15 september 2021 is getekend. Volgens haar dateert deze van 15 september 2020. Zij heeft de modelovereenkomst die zij op 11 september 2020 van de accountant ontving zelf aangevuld en per abuis het jaar 2021 in plaats van 2020 bij de ondertekening vermeld. Op 15 september 2021 was [betrokkene 1] al opgenomen in een verpleeginrichting. [gedaagde] mocht alleen in de publieke ruimte komen, zodat zij de leningsovereenkomst in die periode niet had kunnen laten tekenen, aldus [gedaagde] .
5.15.
Gelet op het feit dat de boekhouder op 11 september 2020 een model geldleningsovereenkomst per e-mail aan [gedaagde] zond, daarbij ook refereert aan een fysieke afspraak die middag met hem, [gedaagde] en [betrokkene 1] en dat onweersproken vast staat dat [gedaagde] alleen in de publieke ruimte van de verpleeginrichting mocht komen, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [betrokkene 1] de leningsovereenkomst op 15 september 2021 heeft getekend. Omdat daarmee het verweer dat sprake is van een verschrijving slaagt, moet worden aangenomen dat [betrokkene 1] de leningsovereenkomst op 15 september 2020 heeft getekend. Aangezien zij toen nog niet onder bewind stond, zijn de bepalingen waaronder zij de leningsovereenkomst is aangegaan rechtsgeldig tot stand gekomen en zijn die bepalingen op de geldlening van toepassing.
Is de geldlening beëindigd door opzegging?
5.16.
[eiser 1] q.q. stelt dat zij de geldleningsovereenkomst heeft opgezegd, waardoor [gedaagde] het resterende bedrag onrechtmatig in bezit houdt en moet terugbetalen. Zij onderbouwt dit met haar e-mail aan [gedaagde] van 15 december 2021 waarin zij de lening met onmiddellijke ingang opzegt en de stelling dat elke lening opzegbaar is.
5.17.
De rechtbank stelt voorop dat algemeen wordt aangenomen dat tussentijdse opzegging niet mogelijk is als een lening kwalificeert als een overeenkomst voor bepaalde tijd. Daarvan is sprake als een termijn voor terugbetaling is bepaald, zoals het geval is bij de leningsovereenkomst. Hoewel de geldlening niet opzegbaar was, is de rechtbank van oordeel dat deze op grond artikel 6 sub a van de leningsovereenkomst per 31 september 2021 wel direct opeisbaar is geworden. Het ‘op een aparte rekening zetten’ van aflossingen zoals [gedaagde] stelt per 1 oktober 2021 te hebben gedaan, geldt niet als het aflossen van een geldlening. Doordat [gedaagde] niet overeenkomstig artikel 3 van de leningsovereenkomst heeft afgelost, is zij in verzuim met het nakomen van de overeenkomst. De opzegging van de geldlening door de bewindvoerder dient daarom als vervroegde opeising te worden beschouwd, zodat [gedaagde] (het restant van) de geldlening vanaf dat moment moest terugbetalen.
5.18.
Het verweer van [gedaagde] dat vervroegde opeising niet de partijbedoeling is geweest vanwege de overmachtsituatie door de coronapandemie, slaagt niet. Zij heeft dit onvoldoende geconcretiseerd zodat dit niet is vast komen te staan. Daarbij komt dat [gedaagde] de leningsovereenkomst op basis van het door de boekhouder aangeleverde model zelf heeft aangevuld en het slot van artikel 6 heeft aangepast zonder dit aan te vullen op een eventuele overmachtsituatie wegens corona. Dat zou, gelet op het moment van sluiten van de overeenkomst, wel voor de hand hebben gelegen. Dat klemt temeer, omdat volgens [gedaagde] bij de ingangsdatum van de renteverplichting wel rekening is gehouden met de gevolgen van de coronapandemie en -maatregelen.
5.19.
Omdat [betrokkene 1] het resterende geldbedrag rechtmatig vervroegd heeft opgeëist en [gedaagde] daaraan geen gevolg heeft gegeven, heeft zij het (resterende) geldbedrag vanaf dat moment onrechtmatig in bezit gehouden.
Vast is komen te staan dat [gedaagde] inmiddels € 7.692,00 heeft betaald, zodat nog
€ 67.308,00 van de geldlening moet worden terugbetaald. De overeengekomen rente was op het moment van de vervroegde opeising nog niet verschuldigd. De vordering onder II. is dus toewijsbaar tot genoemd bedrag.
Moet de geldlening vernietigd worden?
5.20.
[eiser 1] q.q. heeft onder III. gevorderd de lening, als daarvan sprake is, te vernietigen. De rechtbank zal deze vordering afwijzen vanwege het ontbreken van belang daarbij. Hiervoor heeft de rechtbank immers al geoordeeld, zoals onder II. gevorderd, dat [gedaagde] het resterende bedrag dient terug te betalen. Van enig belang bij vernietiging van de lening is niet gebleken. Dat betekent dat de vraag of de lening vernietigbaar is wegens wilsonbekwaamheid van [betrokkene 1] of misbruik van omstandigheden niet beantwoord zal worden.
Wettelijke rente
5.21.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar over het toegewezen deel van de hoofdsom vanaf 15 december 2021, de datum waarop [betrokkene 1] de lening vervroegd heeft opgeëist.
Proceskosten
5.22.
Aangezien [betrokkene 1] en [gedaagde] bloedverwanten in rechte lijn zijn en partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding voor compensatie van de proceskosten (behoudens de beslagkosten voor zover die als proceskosten kwalificeren).
Beslagkosten
5.23.
De rechtbank begrijpt dat [eiser 1] q.q. de beslagkosten van [gedaagde] wil terugvorderen. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 678,69 voor verschotten en € 1.114,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.114,00).

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart [eiser 1] q.q. niet-ontvankelijk in haar vordering tot het nietig verklaren van het testament,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] q.q. te betalen een bedrag van € 67.308,00 (zevenenzestigduizend driehonderd acht euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 15 december 2021 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.792,69,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2 en 6.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
compenseert de proceskosten zodanig dat ieder van partijen zijn eigen proceskosten draagt,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1621