ECLI:NL:GHDHA:2020:948
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Testament opgemaakt tijdens onderbewindstelling en vermoeden van ouderenmisbruik
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een testament dat was opgemaakt tijdens de onderbewindstelling van de onderbewindgestelde. De bewindvoerder verzocht om een verklaring voor recht dat de onderbewindgestelde ten tijde van het opmaken van het testament wilsonbekwaam was en dat het testament nietig was. Het hof oordeelde dat er geen wettelijke ruimte is voor het geven van een verklaring voor recht in deze context, aangezien een testament pas werking heeft na het overlijden van de testateur. De rechtbank had eerder het verzoek van de bewindvoerder afgewezen, en het hof bevestigde deze beslissing. Het hof benadrukte dat een verklaring voor recht in de zin van artikel 3:302 BW niet mogelijk is in het geval van een testament, dat een eenzijdige rechtshandeling betreft. Bovendien is een testament niet vatbaar voor vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden, zoals bepaald in artikel 4:43 BW. De bewindvoerder had ook verzocht om de procedure te verwijzen naar een dagvaardingsprocedure, maar het hof wees dit verzoek af omdat er geen gedaagde partij aan te wijzen was. De zaak illustreert de juridische complicaties rondom testamenten en de bescherming van personen die onder bewind staan.