ECLI:NL:GHDHA:2020:948

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
200.269.104/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Testament opgemaakt tijdens onderbewindstelling en vermoeden van ouderenmisbruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een testament dat was opgemaakt tijdens de onderbewindstelling van de onderbewindgestelde. De bewindvoerder verzocht om een verklaring voor recht dat de onderbewindgestelde ten tijde van het opmaken van het testament wilsonbekwaam was en dat het testament nietig was. Het hof oordeelde dat er geen wettelijke ruimte is voor het geven van een verklaring voor recht in deze context, aangezien een testament pas werking heeft na het overlijden van de testateur. De rechtbank had eerder het verzoek van de bewindvoerder afgewezen, en het hof bevestigde deze beslissing. Het hof benadrukte dat een verklaring voor recht in de zin van artikel 3:302 BW niet mogelijk is in het geval van een testament, dat een eenzijdige rechtshandeling betreft. Bovendien is een testament niet vatbaar voor vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden, zoals bepaald in artikel 4:43 BW. De bewindvoerder had ook verzocht om de procedure te verwijzen naar een dagvaardingsprocedure, maar het hof wees dit verzoek af omdat er geen gedaagde partij aan te wijzen was. De zaak illustreert de juridische complicaties rondom testamenten en de bescherming van personen die onder bewind staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.269.104/01
rekestnummer rechtbank : HA RK 19-256
zaaknummer rechtbank : C/09/571526
beschikking van de meervoudige kamer van 29 april 2020
inzake
[de Bewindvoerder] ,
handelend onder de naam [volgt naam] ,
gevestigd te [woonplaats] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van:
[de Onderbewindgestelde] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: appellante,
advocaat mr. L.E.M. de Vries-Blom te Honselersdijk.
Als belanghebbenden in deze zaak is aangemerkt:
[de Onderbewindgestelde] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [de Onderbewindgestelde] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 augustus 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Appellante is op 7 november 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 maart 2020 plaatsgevonden. De bewindvoerder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. [de Onderbewindgestelde] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
[de Onderbewindgestelde] is geboren op 10 januari 1923.
3.2
Bij beschikking van 30 augustus 2016 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, over de goederen die [de Onderbewindgestelde] toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand met benoeming van [volgt naam] , tot bewindvoerder.
3.3
Bij beschikking van 9 mei 2017 heeft de kantonrechter te Den Haag voormelde bewindvoerder ontslagen en gelijktijdig appellante benoemd als opvolgend bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter [voor zover hier van belang], het verzoek van appellante om voor recht te verklaren dat [de Onderbewindgestelde] ten tijde van het maken van zijn uiterste wil in of rond april 2018 wilsonbekwaam was en dat het (laatste) testament van [de Onderbewindgestelde] nietig is, afgewezen.
4.2
Appellante is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
Primair:
voor recht te verklaren dat [de Onderbewindgestelde] ten tijde van het maken van zijn uiterste wil in of rond april 2018 wilsonbekwaam was;
dat het (laatste) testament van [de Onderbewindgestelde] nietig is;
Subsidiair:
reeds nu voor als [de Onderbewindgestelde] straks is overleden te verklaren, dat [de Onderbewindgestelde] ten tijde van het maken van zijn uiterste wil in of rond april 2018 wilsonbekwaam was;
reeds nu voor alsdan te verklaren, dat het (laatste) testament van [de Onderbewindgestelde] nietig is;
Meer subsidiair:
de onderhavige procedure te verwijzen naar een dagvaardingsprocedure, onder vermelding van de juiste te dagvaarden belanghebbende in dezen.

5.De beoordeling

5.1
Appellante komt in haar eerste grief op tegen de afwijzing van haar verzoek door de rechtbank in plaats van een doorverwijzing naar de dagvaardingsprocedure. De rechtbank heeft haar met deze beslissing de facto elke toegang tot een rechter ontzegd, hetgeen in strijd is met het internationale recht. In haar tweede grief komt appellante op tegen de overwegingen van de rechtbank, inhoudende dat de procedure tot het verkrijgen van een verklaring voor recht en de procedure om te komen tot vernietiging van het testament, geen verzoekschriftprocedure maar een dagvaardingsprocedure betreffen en dat een verklaring voor recht in een verzoekschriftprocedure slechts kan worden gegeven indien het verzoek rechtstreeks verband houdt met het hoofdverzoek en de daaraan door de rechtbank verbonden conclusie dat een tegenpartij thans nog niet aan te wijzen is. Appellante is van mening dat een verklaring voor recht bij verzoekschriftprocedure kan worden verzocht, mits is voldaan aan het vereiste van artikel 3:302 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), waar is bepaald dat het moet gaan om een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon, aan het vereiste van artikel 3:303 BW, waar is bepaald dat de verzoeker voldoende belang moet hebben bij diens verzoek en dat het moet gaan om een verzoek tot een verklaring voor recht dat blijft binnen de grenzen van de genoemde wetsbepaling. Appellante verwijst daarbij naar diverse rechterlijke uitspraken. In haar derde grief komt appellante op tegen de overweging van de rechtbank dat een nietigverklaring van het testament pas aan de orde kan zijn nadat [de Onderbewindgestelde] is overleden, omdat in het algemeen geldt dat de (toekomstig) erflater tot aan zijn dood zijn testament kan wijzigen, herroepen of een nieuw testament kan laten opstellen en van een dergelijke wijziging van het testament in de onderhavige zaak in het geheel geen sprake kan zijn omdat [de Onderbewindgestelde] aantoonbaar wilsonbekwaam is. Daarnaast staat vast dat het testament is gemaakt terwijl [de Onderbewindgestelde] wilsonbekwaam was. De heer [naam arts] , VIA-geregistreerd arts, heeft op 18 mei 2018 verklaard dat [de Onderbewindgestelde] ten aanzien van zijn testament niet in staat is concreet en adequaat aan te geven wat zijn wensen zijn en/of zijn geweest. Het testament is, gelet op de datum van de factuur, zijnde 5 april 2018, eind maart en/of begin april opgesteld. Appellante heeft bij [de Onderbewindgestelde] in de periode tussen maart 2018 en het onderzoek van de heer [naam arts] geen significante verslechtering gezien in de cognitieve capaciteiten van [de Onderbewindgestelde] .
In haar vierde grief komt appellante in het algemeen op tegen de afwijzing van haar verzoek door de rechtbank. Ten slotte stelt appellante in haar laatste, voorwaardelijke grief, dat zij niet inziet wie in de onderhavige kwestie is te dagvaarden ter zake het verkrijgen van een verklaring voor recht omtrent de wilsonbekwaamheid van [de Onderbewindgestelde] en de nietigheid van diens testament. Indien het hof niet overtuigd is van het belang en de juridische mogelijkheid van het geven van een verklaring voor recht in een verzoekschriftprocedure, verzoekt appellante het hof om de onderhavige procedure alsnog door te verwijzen naar een dagvaardingsprocedure en daarbij aan te geven op welke wijze de dagvaardingsprocedure ter zake zou moeten worden ingestoken. Zij is van mening dat de belangen groot zijn. [de Onderbewindgestelde] en/of diens familie worden mogelijk benadeeld doordat uitvoerig zal worden gegeven aan het meest recente, nietige testament. De maatschappij heeft belang bij aantasting van het testament in het licht van het voorkomen van (financieel) ouderenmisbruik, hetgeen een maatschappelijk gedragen en politiek erkend legitiem belang is. Appellante heeft belang bij aantasting van het testament vanwege haar wettelijke verplichting om haar taak als bewindvoerder naar behoren uit te voeren. En de rechtspraktijk heeft belang bij aantasting van het testament vanwege de leemte in de wet, in die zin dat bij leven niet kan worden opgekomen tegen een testament, zelfs niet indien het testament is opgesteld terwijl de testateur aantoonbaar wilsonbekwaam is, terwijl appellante na het overlijden van de testateur niet kan optreden tegen het nietige testament.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij brief van 5 april 2018 mevrouw [volgt naam] , kandidaat-notaris, werkzaam bij Notariskantoor [volgt naam] te [plaatsnaam] , aan appellante een declaratie heeft toegezonden inzake het opstellen en ondertekenen van een testament voor [de Onderbewindgestelde] . In een medische verklaring van 18 mei 2018 verklaart [naam arts] , onafhankelijk arts en lid van het VIA-register, op basis van eigen onderzoek en bevindingen tijdens een huisbezoek op 16 mei 2018, dat hij van oordeel is dat [de Onderbewindgestelde] , zijn geestelijke toestand in aanmerking genomen, niet meer in staat is zelfstandig naar behoren zijn wil te bepalen en de reikwijdte van zijn beslissingen te overzien inzake notariële akten, zo ook ten aanzien van het opstellen of wijzigen van zijn testament. Ook heeft [naam arts] verklaard dat [de Onderbewindgestelde] ten aanzien van zijn testament niet in staat is concreet en adequaat aan te geven wat zijn wensen zijn en/of zijn geweest. Appellante heeft vervolgens, onder toezending van een kopie van de medische verklaring notaris [volgt naam] verzocht de wijzigingen in het testament van [de Onderbewindgestelde] te vernietigen of een aantekening te maken bij het testament dat de laatste wijziging is doorgevoerd terwijl [de Onderbewindgestelde] niet meer wilsbekwaam was. Notariskantoor [volgt naam] heeft daarop bericht dat het medisch rapport in goede orde is ontvangen en is opgeslagen in het betreffende dossier. Aan het verzoek tot vernietiging van de uiterste wil, zo al mogelijk, heeft de notaris niet voldaan. Bij beschikking van 28 november 2018 heeft de kantonrechter te Den Haag aan appellante machtiging verleend voor het inwinnen, dan wel inschakelen van iemand voor het starten van een eventuele gerechtelijke procedure tegen Notariskantoor [volgt naam] inzake het niet verbeteren van het testament van [de Onderbewindgestelde] .
5.3
Appellante heeft in eerste aanleg en ter zitting in hoger beroep betoogd dat een oud buurvrouw van [de Onderbewindgestelde] tweemaal bij de kantonrechter een procedure aanhangig heeft gemaakt waarin zij telkens verzocht het bewind over de goederen van [de Onderbewindgestelde] op te heffen. Subsidiair heeft zij verzocht om haar als bewindvoerder aan te stellen. De verzoeken zijn telkens afgewezen. Appellante heeft de indruk dat na deze twee procedures door [de Onderbewindgestelde] een spoedtestament is opgemaakt. Appellante vreest dat de oud buurvrouw met [de Onderbewindgestelde] bij de notaris is geweest en dat de oud buurvrouw als enig erfgename in het testament van [de Onderbewindgestelde] is opgenomen. Bij overlijden van [de Onderbewindgestelde] komt appellante als bewindvoerder geen enkele bevoegdheid meer toe. Indien alsdan blijkt dat alleen de oud buurvrouw in het testament als erfgename wordt aangewezen, zal er niemand zijn die het testament kan aanvechten. [de Onderbewindgestelde] is inmiddels 97 jaar en een vermogend man.
5.4
In artikel 4:42 BW is bepaald dat een uiterste wilsbeschikking een eenzijdige rechtshandeling is, waarbij een erflater een beschikking maakt, die eerst werkt na zijn overlijden en die in dit boek is geregeld of in de wet als zodanig wordt aangemerkt. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat de erflater een uiterste wilsbeschikking steeds eenzijdig kan herroepen. In lid 3 is bepaald dat een uiterste wilsbeschikking alleen bij uiterste wil en slechts door de erflater persoonlijk kan worden gemaakt en herroepen..
De vormgebondenheid van de uiterste wilsbeschikking brengt in beginsel de tussenkomst van een notaris voor het maken van een uiterste wilsbeschikking met zich. De notaris is in verband met diens functie in het rechtsverkeer beroepshalve gehouden naar vermogen te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde en feitelijk overwicht, zodat daarvan een preventieve werking uitgaat (vgl. F.W.J.M. Schols, Handboek Erfrecht, 2015, VI.2.1, p. 126-127).
5.5
Het hof ziet, mede in het licht van de geestelijke gesteldheid van [de Onderbewindgestelde] zoals die blijkt uit de verklaring van [naam arts] , evenals appellante in de geschetste gang van zaken voldoende aanleiding om voorshands aan te nemen dat het opmaken van het meest recente testament van [de Onderbewindgestelde] onder invloed van een derde heeft plaatsgevonden. Het hof ziet evenwel geen wettelijke ruimte voor het afgeven van een verklaring voor recht zoals appellante verzoekt. Een verklaring voor recht in de zin van artikel 3:302 BW betreft een verklaring ten aanzien van de rechtsverhouding tussen een eiser en een gedaagde. Daarvan is geen sprake nu een testament een (bundeling) eenzijdige ongerichte rechtshandelingen betreft die bovendien pas werking heeft vanaf het moment dat de testateur is overleden. Een verklaring voor recht dat [de Onderbewindgestelde] ten tijde van het opmaken van zijn uiterste wil wilsonbekwaam was, is gelet op het voorgaande, naar zijn aard niet mogelijk. Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen. Voorts wijst het hof nog op artikel 4:43, eerste lid, BW, waarin is bepaald dat een uiterste wilsbeschikking niet vatbaar is voor vernietiging op de grond dat zij door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen.
5.6
Het verzoek van appellante om de onderhavige procedure door te verwijzen naar een dagvaardingsprocedure, onder vermelding van de juiste te dagvaarden belanghebbende in dezen, zal het hof afwijzen nu er op voorhand geen gedaagde partij aan te wijzen is.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 augustus 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K.M. Braun en W. Burgerhart, bijgestaan door mr. M.M. Rasmijn als griffier en is op 29 april 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.