Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[B] h.o.d.n. [handelsnaam 1]
2.[C]te [plaats]gedaagdehierna te noemen [C]gemachtigde mr. O.W.J. van Noort
eiseres
hierna te noemen [C]
gemachtigde mr. O.W.J. van Noort
2.De procedure in de vrijwaringzaak
3.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringzaak
De nieuwe huur bedraagt op jaarbasis voor:[a-straat] [nummer 1] - € 15.000[a-straat] [nummer 2] - € 9.000
In artikel 6 staat:
6.1. Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder is het huurder niet toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk aan derden in huur, onderhuur of gebruik af te staan, dan wel de huurrechten geheel of gedeeltelijk aan derden over te dragen of in te brengen in een maatschap, commanditaire vennootschap, vennootschap onder firma of rechtspersoon.6.2. Ingeval huurder handelt in strijd met bovenstaande bepaling, verbeurt huurder aan verhuurder per kalenderdag dat de overtreding voortduurt een direct opeisbare boete, gelijk aan tweemaal de op dat moment voor huurder geldende huurprijs per dag, onverminderd het recht van verhuurder om nakoming dan wel ontbinding van de huurovereenkomst, alsmede schadevergoeding te vorderen.In artikel 25 lid 3 staat:
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300 per maand.
Ik heb informatie ingewonnen, het huurcontract blijft hetzelfde na jouw vertrek, maak ik mij geen zorgen om, je mag gaan! Maar als je blijft gaat het óók op mijn manier (…)
Van cliënte heb ik begrepen dat u instemt met deze tussentijdse opzegging. Graag zie ik een schriftelijke bevestiging van uw instemming tegemoet.In reactie daarop heeft de gemachtigde van [A] bij brief van 26 juni 2020 laten weten dat [A] niet had ingestemd met de tussentijdse opzegging door [C] .
Op 23 maart 2021 heeft [B] laten weten dat de ketel niet functioneerde. Op 26 maart 2021 heeft [A] laten weten dat, naar keuze van [B] , de ketel kon worden vervangen op 24 april of op 17 mei 2021. [B] koos voor de laatste datum.
Ik snap dat het allemaal moeilijk is. Ik wil je best tegemoet komen maar helemaal niks betalen kan niet. Ik heb zelf ook totaal geen inkomen nu. Terwijl jij nog steeds inkomsten hebt van de kapsalon en van de afhaal en bezorging van broodjes en koffie e.d. De woning moet gewoon geheel betaald worden. Om jou tegemoet te komen mag je voor de bedrijfsruimte over december en januari de helft nu betalen en de andere helft afbetalen verspreidt over 4 maanden nadat de kapsalons weer open mogen.
4.De vordering in de hoofdzaak
- de huur niet tijdig en volledig te betalen waardoor een huurachterstand van meer dan vier maanden huur is ontstaan;
- door het gehuurde zonder toestemming van [A] in huur, onderhuur of gebruik aan derden te geven, nu blijkens het handelsregister drie [A] onbekende bedrijven op het adres [a-straat] [nummer 1] ingeschreven staan;
- door de bestemming van het gehuurde zonder toestemming van [A] te wijzigen, nu de hiervoor genoemde bedrijven niet voldoen aan de contractuele bestemming.
[B] en [C] zijn niet alleen de achterstallige huur alsnog verschuldigd, maar ook de contractuele boetes die de algemene voorwaarden verbinden aan de hiervoor genoemde tekortkomingen. Omdat partijen een huurtermijn tot 1 september 2024 zijn overeengekomen, zijn [B] en [C] (als schadevergoeding) tot die datum verschuldigd. De verschuldigdheid van de buitengerechtelijke kosten volgt uit de algemene voorwaarden.
5.Het verweer en de tegenvordering van [B] in de hoofdzaak
Voor wat betreft [nummer 2] stelt [B] zich op het standpunt dat sprake is van zelfstandige woonruimte waardoor het woonruimteregime op dit deel van de huur van toepassing is. [B] heeft de huur rechtsgeldig opgezegd tegen 1 maart 2021 en is vanaf dat moment geen huur meer verschuldigd.
De buitengerechtelijke kosten is [B] niet verschuldigd omdat de daarvoor verrichte werkzaamheden zeer beperkt zijn geweest en zien op voorbereiding van de onderhavige procedure waarvoor de proceskosten een vergoeding bieden.
A. verklaart voor recht dat [A] zich niet aan haar verplichting ex artikel 7:203 BW heeft gehouden, te weten dat de door haar aan [B] verhuurde zaak voor het overeengekomen gebruik beschikbaar is;
B. voor recht verklaart dat de overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie kwalificeren als onvoorziene omstandigheden die een ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst in de weg staan;
C. de huurovereenkomst tussen partijen wijzigt in die zin dat de huurbetalingsverplichting voor de bedrijfsruimte over de periode van 16 december 2020 tot 2 maart 2021 wordt gewijzigd naar vijftig procent van het oorspronkelijke huurbedrag over die periode;
Primair
D. verklaart voor recht dat de huurovereenkomst voor de woonruimte ( [nummer 2] ) per 1 maart 2021 is geëindigd door opzegging en dat [B] vanaf die datum geen huur meer verschuldigd is en evenmin anderszins financiële verplichtingen jegens [A] heeft ter zake deze huurovereenkomst;|
E. indien en voor zover de huur voor de woonruimte ( [nummer 2] ) niet door opzegging is geëindigd, de huurovereenkomst wijzigt en wel zodanig dat de huur betreffende de woning met terugwerkende kracht per 1 maart 2021 wordt ontbonden, dan wel deze huurovereenkomst ontbindt en verklaart voor recht dat [B] geen financiële verplichtingen ter zake deze overeenkomst meer jegens [A] heeft.
Verder kon [B] door de overheidsmaatregelen in het kader van de coronapandemie niet of nauwelijks gebruik maken van de bedrijfsruimte. Daardoor is sprake van onvoorziene omstandigheden die aan een ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst in de weg staan. De huurprijs zou over de periode waarin sprake was van een volledige lockdown en [B] zijn kapperszaak gesloten moest houden, met vijftig procent gereduceerd moeten worden (tegenvorderingen B en C).
Ten slotte is op de bovenverdieping, die een zelfstandige woonruimte is en ook als zodanig is gebruikt, het woonruimteregime van toepassing. Overeenkomstig de regels die gelden voor de huur van woonruimte heeft [B] de huur van de bovenwoning per 1 maart 2021 opgezegd zodat hij daarvoor vanaf dat moment geen huur meer verschuldigd is. Voor zover dat niet het geval zou zijn, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [B] in de gegeven omstandigheden onverkort gehouden wordt de huur van de woonruimte door te betalen (tegenvorderingen D en E).
6.Het verweer van [C] in de hoofdzaak6.1. [C] betwist de vordering en voert daartoe het volgende aan.[A] moet in haar vorderingen jegens [C] niet-ontvankelijk worden verklaard omdat [C] geen contractspartij van [A] meer is. [C] is uit de vennootschap onder firma getreden en de onderneming in het gehuurde is uitsluitend door [B] voortgezet. [A] heeft in dat kader aan [C] laten weten bereid te zijn mee te werken aan het ontslag van [C] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor toekomstige huurtermijnen. [A] heeft alle acties gericht op nakoming van de huurovereenkomst nog uitsluitend aan [B] gericht en [C] hier pas bij dagvaarding bij betrokken.
7.De vordering in de vrijwaringzaak7.1. [C] vordert [B] te veroordelen om aan [C] te voldoen datgene waartoe [C] als gedaagde in de hoofdzaak jegens [A] mocht worden veroordeeld, zulks met inbegrip van de kostenveroordeling en met veroordeling van [B] in de proceskosten van de vrijwaring inclusief de nakosten en de wettelijke rente.
Hij dient [C] hiervoor te vrijwaren. Ten tweede is het volgens [C] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als [C] niet door [B] zou worden gevrijwaard. [B] heeft de onderneming in het gehuurde als enige voortgezet en [C] heeft na haar uitschrijving als vennoot geen enkele betrokkenheid meer bij die onderneming gehad. Zij heeft ook geen enkel zicht op de financiële en feitelijke bedrijfsvoering van de onderneming. Ten slotte heeft zij ook geen toegang meer gehad tot het gehuurde.
8.Het verweer in de vrijwaringzaak
9.De beoordeling in de hoofdzaak
De daarmee behaalde omzet heeft hij niet in de cijfers verwerkt zodat deze onbetrouwbaar zijn. Het commercieel doorknippen dient er verder toe te leiden dat van een evenredige verdeling van het nadeel geen sprake kan zijn: die dient geheel voor rekening van [B] te komen.
a. De overeengekomen huurprijs wordt uitgedrukt in een percentage van het totaalbedrag aan vaste lasten.
b. Het met dat percentage overeenstemmende deel van de TVL waarop de huurder aanspraak kan maken, wordt afgetrokken van het bedrag van de overeengekomen huurprijs.
c. De procentuele omzetvermindering wordt vastgesteld door de omzet in de periode waarover de huurprijsvermindering berekend wordt (hierna: de lagere omzet) te vergelijken met de omzet in een vergelijkbaar tijdvak voorafgaand aan de corona pandemie (hierna: de referentieomzet) volgens de formule: 100% - (100% x (de lagere omzet : de referentieomzet).
d. Het met de verstoring van de waardeverhouding samenhangende nadeel wordt gelijkelijk verdeeld over de verhuurder en de huurder (ieder 50% van het nadeel), tenzij uit de in artikel 6:258 lid 1 BW bedoelde redelijkheid en billijkheid een andere verdeling volgt. Het bedrag van de huurkorting kan vervolgens worden berekend volgens de formule: (overeengekomen huurprijs – gedeelte van de TVL dat aan de huur wordt toegerekend) x percentage omzetvermindering x 50%.
en [C] betwisten dat is gehandeld in strijd met de huurovereenkomst. Het gaat hier om drie bedrijven van de zoon van [B] die het gehuurde heeft gebruikt als “postadres”. Deze bedrijven betreffen een webshop en dropshipping. Daadwerkelijke activiteiten hebbend deze bedrijven nooit in het gehuurde verricht. Van wijziging van de bestemming is dus geen sprake.
Daarvoor moet tenminste komen vast te staan dat het gehuurde of een deel daarvan aan die bedrijven is afgestaan en ten behoeve van die bedrijfsvoering wordt gebruikt en daarvoor is ingericht. Dat is gesteld noch gebleken. Het gehuurde is steeds in zijn geheel als kapsalon en broodjeszaak ingericht en gebruikt gebleven. [A] heeft op basis van een door haar overlegde uitnodiging voor een feest op 11 december 2021 nog aangevoerd dat het gehuurde als partyruimte wordt gebruikt, hetgeen door [B] is betwist. Een eenmalig gebruik van het gehuurde voor een feest kan echter niet tot de conclusie leiden dat [B] de bestemming van het gehuurde heeft gewijzigd. Verder heeft [A] nog aangevoerd dat [B] heeft geprobeerd ruimten in het gehuurde onder te verhuren. [B] heeft erkend dat hij daartoe een poging heeft ondernomen maar dat dit niet is gelukt. De enkele intentie van [B] om onder te verhuren, is onvoldoende om van een overtreding van het verbod tot onderhuur of bestemmingswijziging te spreken. Daarvan is pas sprake als die onderverhuur daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en dat is niet gebleken.
Deze vordering zal worden toegewezen tot een periode van drie maanden na ontruiming van het gehuurde. Op grond van artikel 6:101 BW bestaat immers de verplichting voor degene de schade lijdt om schadebeperkend te handelen. In dit geval betekent dit dat [A] actief zal moeten zoeken naar een nieuwe huurder en zal moeten proberen het gehuurde zo snel mogelijk weer te verhuren. Om [A] hiertoe te bewegen en omdat op dit moment niet valt te voorzien in hoeverre [A] daadwerkelijk schade lijdt omdat zij het gehuurde mogelijk niet opnieuw kan verhuren, zal de vordering slechts gedeeltelijk worden toegewezen. De vordering wordt voor de overige gevorderde gestelde schade verwezen naar de schadestaatprocedure.
- ontbinding van de huurovereenkomst (vordering I)
- ontruiming van het gehuurde (vordering II)
- betaling van de huurachterstand (vordering III)
- betaling van de boete ex artikel 25 lid 3 van de algemene bepalingen tot een bedrag van € 1.500,- (vordering IV)
- gebruiksvergoeding over de periode vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst tot de ontruiming van het gehuurde (vordering VII)
- betaling van schadevergoeding tot een bedrag gelijk aan de huur over de periode van af de ontruiming van het gehuurde tot drie maanden daarna (vordering VIII).
De gevorderde handelsrente over de proceskosten en nakosten zal niet worden toegewezen, nu een proceskostenveroordeling niet kan worden aangemerkt als een vordering die voortkomt uit een handelsovereenkomst. Wel zal de (gewone) wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten worden toegewezen en wel vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
10.De beoordeling in de vrijwaringzaak
10.3. Hoewel niet is komen vast te staan dat [C] het gehuurde niet meer kon betreden omdat de kantonrechter op basis van de overgelegde stukken niet kan vaststellen of [B] al dan niet de sloten had vervangen, is wel duidelijk dat [C] het gehuurde na de ontbinding van de vennootschap onder firma nauwelijks meer heeft betreden en van daaruit in elk geval geen activiteiten meer heeft verricht. Enig huurgenot heeft zij dus niet gehad. Het verweer van [B] dat nog wel invloed kon uitoefenen op hetgeen in het gehuurde gebeurde, stuit af op het bericht van [B] van 18 april 2020 waarin hij aangaf dat als [C] zou blijven, alles op zijn manier zou gebeuren.
11.De beslissing in de hoofdzaak
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
12.De beslissing in de vrijwaringzaak
dagvaarding € 127,43
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;