ECLI:NL:RBNHO:2022:783

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
15.206038.20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtpleging door buurtopa met minderjarige meisjes

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als 'buurtopa' het vertrouwen genoot van de buurtbewoners. De verdachte heeft in de periode van 1993 tot en met 1995 en van 2018 tot en met 2020 ontucht gepleegd met zes minderjarige meisjes, die op het moment van de feiten nog niet de leeftijd van 12 jaar hadden. De rechtbank heeft alle verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar aangemerkt en heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een hetze tegen de verdachte. De rechtbank heeft gebruik gemaakt van schakelbewijs, waarbij de verklaringen van de slachtoffers elkaar ondersteunen en een herkenbaar patroon in het gedrag van de verdachte aantonen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en het vermijden van contact met minderjarigen. De rechtbank heeft ook een lange proeftijd van vijf jaar opgelegd, zodat de verdachte gedurende deze periode onder toezicht staat. De rechtbank heeft de impact van de daden van de verdachte op de slachtoffers en hun gezinnen zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.206038.20 (P)
Uitspraakdatum: 3 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 januari 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.A. Korfker, advocaat te IJmuiden, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 juli 2018 tot en met 06 augustus 2020 te Heemskerk, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het (telkens) een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] stoppen en/of houden en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlip(pen) van die [slachtoffer 1] stoppen en/of met zijn, verdachtes, vinger(s) de schaamlip(pen) van die [slachtoffer 1] opzij duwen en/of betasten;
Feit 2:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 juli 2018 tot en met 06 augustus 2020 te Heemskerk, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens) een en/of meermalen:
- ( over en/of onder de onderbroek) wrijven over en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] ;
Feit 3
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2017 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens) een en/of meermalen:
- ( onder de kleding) betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 2] en/of
- op de grond duwen van die [slachtoffer 2] en/of bovenop het lichaam van de [slachtoffer 2] gaan zitten en/of (vervolgens) (over de kleding) betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 2] en/of
- die [slachtoffer 2] op zijn, verdachtes, schoot laten zitten en/of (vervolgens) de middel van die [slachtoffer 2] vasthouden, althans vasthouden bij het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of (vervolgens) (onder de kleding) betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 2] ;
Feit 4:
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 18 juli 1993 tot en met 17 juli 1995 te Heemskerk, althans in Nederland, met [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , hebbende verdachte een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 3] gestopt;
en/of
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 18 juli 1995 tot en met 17 juli 1997 te Heemskerk, althans in Nederland, met [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] ,
hebbende verdachte een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 3] gestopt;
Feit 5:
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 01 juni 2020 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk, althans in Nederland, met [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, hand op het been van die [slachtoffer 4] leggen en/of het been van die [slachtoffer 4] betasten en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, hand in de broek van die [slachtoffer 4] stoppen en/of (vervolgens) (over het bikinibroekje, althans over de kleding heen) betasten van de vagina en/of schaamstreek en/of de onderbuik van die [slachtoffer 4] ;
Feit 6:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2020 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens) een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, hand in de broek van die [slachtoffer 5] stoppen en/of (vervolgens) (over de onderbroek en/of over de kleding heen) betasten van de vagina en/of de schaamstreek en/of de bil(len) van die [slachtoffer 5] en/of
- zijn, verdachtes, hand in het shirt van die [slachtoffer 5] stoppen en/of (vervolgens) betasten van de borst(en)/borststreek van die [slachtoffer 5] ;
Feit 7 primair:
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk, althans in Nederland, met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 6] , te weten het een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 6] stoppen en/of
- met zijn, verdachtes, vinger(s) (onder het bikinibroekje en/of onder de kleding)
aan de vagina van die [slachtoffer 6] krabben en/of de vagina van die [slachtoffer 6] betasten;
Feit 7 subsidiair:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens) een en/of meermalen:
- krabben aan en/of optillen bij en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer 6] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 (ten aanzien van de periode van 1 januari 2020 tot en met 12 augustus 2020), 3, 4 (ten aanzien van de periode van 18 juli 1993 tot en met 17 juli 1995), 5, 6, en 7 primair (ten aanzien van de periode 1 juni 2019 tot en met 21 september 2019) ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken, zoals uiteen gezet in de door haar overlegde pleitnota. De raadsvrouw heeft – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte alle ten laste gelegde feiten ontkent. Er is onvoldoende steunbewijs ten opzichte van de verklaringen van de slachtoffers nu aangiftes en getuigenverklaringen telkens uit één bron, namelijk de verklaringen van de slachtoffers, komen. Voorts kan niet uitgesloten worden dat de vermeende slachtoffers sterk beïnvloed zijn door wat de ouders en de mensen om hen heen met elkaar besproken hebben. Tenslotte is er naar de mening van verdachte sprake van een hetze tegen hem, die wordt gevoerd door de ouders van de slachtoffers. Verdachte heeft erop gewezen dat alle betrokkenen elkaar kennen en dat men elkaar heeft opgejut om de slachtoffers te ondervragen en om vervolgens aangifte te doen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, en 7 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Bij de beoordeling van de bewijsvraag stelt de rechtbank het volgende voorop.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het
bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden
aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op
de tenlastelegging als geheel en niet op elk onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat bij de vermeende seksuele handelingen slechts twee personen aanwezig zijn, in dit geval verdachte en de (destijds) jonge slachtoffers.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan echter worden afgeleid dat de verklaring van aangeefster in combinatie met een geringe mate aan steunbewijs, voldoende bewijs kan opleveren. Er mag daarbij geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring van aangeefster en het steunbewijs.
Voorts is van belang dat de rechter op grond van de bewijsmiddelen onverminderd de overtuiging moet krijgen dat het feit is gepleegd zoals het verdachte wordt verweten.
De rechtbank zal eerst beoordelen of de verklaringen van aangeefsters betrouwbaar zijn en gebruikt kunnen worden voor het bewijs. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of de verklaringen in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van slachtoffers en aangiftes
De rechtbank stelt voorop dat de onderhavige zaak tegen verdachte is gestart met een spontane verklaring van [slachtoffer 1] aan haar ouders. Zij vertelt op 6 augustus 2020 na afloop van de zwemles bij het omkleden dat buurman [verdachte] altijd zo doet en zij beweegt daarbij haar hand van haar buik naar haar onderbroek. Later vertelt zij ook aan haar ouders dat zij bij het uitlaten van de honden bij [verdachte] op schoot heeft gezeten en dat hij toen met zijn vinger bij haar plasser ging. [verdachte] vroeg daarbij of zij het lekker vond. [verdachte] vertelde dat het hun geheimpje was. [slachtoffer 1] heeft daarna spontaan meer details aan haar ouders verteld. Zo heeft zij verteld dat [verdachte] haar in zijn garagebox op een werkplank had gezet en dan ging [verdachte] kriebelen aan haar onderbroek. Ook toen zei [verdachte] dat het geheim moest blijven. [slachtoffer 1] heeft aan haar ouders verteld dat het wel 10 keer is gebeurd, sinds het begin van de zomervakantie. Dat was bij het uitlaatveldje, de crossbaan en in de garagebox. Op 7 augustus 2020 heeft zij bij het naar bed gaan tegen haar moeder gezegd dat zij pijn had en wees op haar vagina. Toen haar moeder daar keek, hield ze haar vinger bijna in haar vagina en zei ze: zijn vinger ging hiernaartoe met schuim op zijn vinger en alles ging daar plakken. De moeder van [slachtoffer 1] heeft in het informatieve gesprek bij de politie verklaard dat het gedrag van [slachtoffer 1] vanaf het begin van de zomervakantie ook is veranderd, van een meisje dat graag buiten speelt naar een dwars meisje dat liever binnenspeelt. Nadat ze het verteld heeft, lijkt het volgens de moeder alsof er een last van haar schouders is gevallen en is ze weer meer zichzelf.
Tijdens het studioverhoor heeft [slachtoffer 1] tegenover de politie herhaald dat [verdachte] over haar onderbroek wrijft. Bij het honden uitlaten zet hij haar op schoot. Hij gaat op en in haar onderbroek. [verdachte] noemt dit kriebelen. Het gebeurt op de crossbaan, bij het uitlaten van de honden en in de garagebox. Ook herhaalt zij dat [verdachte] zegt dat ze het geheim moet houden en dat hij vroeg of ze het lekker vond. Later in het verhoor zegt zij dat het raar voelt, zo’n hand in haar plasser. En dat [verdachte] niet eens zijn handen wast. Ze vertelt dat het niet fijn voelt. Dat hij ermee gaat pulken; hij duwt met zijn vinger het flapje opzij en doet zijn vinger erin.
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om aan de verklaring van [slachtoffer 1] te twijfelen, nu zij hierover spontaan is gaan verklaren aan haar ouders en zij haar verklaring in grote lijnen heeft herhaald in het studioverhoor, waarbij zij over concrete en specifieke gebeurtenissen en over details heeft verteld. Hier komt bij dat verdachte heeft bevestigd dat [slachtoffer 1] meeging met het uitlaten van de honden, dat zij wel bij hem op schoot zat en dat zij ook wel bij hem in de garagebox is geweest waar houten balken lagen waarop hij wel eens zat als hij aan het werk was.
De rechtbank overweegt dat ook de verklaring van [slachtoffer 2] op zichzelf staat in die zin dat niet is gebleken van een alternatieve aanleiding waardoor haar verklaring kan zijn ingegeven. Volgens haar moeder vertelde [slachtoffer 2] halverwege juni 2020 zomaar uit het niets dat zij zo snel mogelijk met haar psycholoog wil praten. Twee weken later vraagt zij aan haar moeder wat ze zou doen als iemand aan je/haar borsten zat en weer twee weken later zegt zij tegen haar moeder dat [verdachte] aan haar heeft gezeten. [verdachte] is met zijn handen onder haar topje gegaan, net onder haar borsten, en heeft gezegd: je hebt geen topje aan. Dit gebeurde in de speeltuin, waar hij haar op schoot nam en zijn handen onder haar topje deed. Bij doorvragen van haar moeder waar hij haar dan aangeraakt heeft, raakt [slachtoffer 2] in paniek en zegt zij het niet zeker meer te weten. Een dag later zegt zij dat ze het zich heeft ingebeeld, waarna haar ouders het laten rusten. Half augustus 2020 hoort de moeder dan van de moeder van [naam 1] , een vriendin van [slachtoffer 2] , dat er wat is voorgevallen tussen [verdachte] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] zou op schoot van [verdachte] hebben gezeten en hij zou onder haar shirtje hebben gezeten. Uiteindelijk vertelt [slachtoffer 2] aan haar ouders dat [verdachte] meerdere keren met zijn handen aan haar borsten heeft gezeten. Dit is ook een keer gebeurd bij [verdachte] thuis, toen zij bij de vissen gingen kijken. [verdachte] zat toen op haar en begon haar te kietelen.
[slachtoffer 2] heeft tijdens het verhoor met de politie herhaald dat [verdachte] haar heeft aangeraakt op plekken waar hij niet mag komen. Zij legt daarbij haar handen kruislings over haar bovenlichaam. Hij is daarbij met zijn handen onder haar shirt gegaan. Zij vertelt over drie gebeurtenissen. De eerste keer was in het park met de honden. Toen ging hij met zijn handen onder haar shirt, heeft hij haar borsten aangeraakt en gezegd dat ze geen hemdje aanhad en topjes aan moest doen. Ze vertelt dat ze daarna een keer mee mocht om de vissen te voeren en dat hij haar toen in de woonkamer op de grond heeft geduwd, hij op haar is gaan zitten en zei dat hij haar zou gaan kietelen. Hij heeft toen met zijn handen op haar bovenlichaam gezeten. [slachtoffer 2] vertelt dat ze daarna naar een vriendin is gegaan en het heeft verteld. Het was ook in de speeltuin gebeurd, dan ging [verdachte] haar pakken, sloeg hij zijn armen om haar taille zodat ze niet weg kon en dan begon hij met zijn handen eronder en ging hij naar boven.
Ook aan deze verklaring twijfelt de rechtbank niet. [slachtoffer 2] vertelt al voordat de situatie rondom [slachtoffer 1] in de buurt bekend wordt over hetgeen verdachte met haar heeft gedaan en ook zij herhaalt deze verklaring tegenover de politie, waarbij zij vertelt over concrete gebeurtenissen, waarbij zij ook details noemt. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat deze verklaring door beïnvloeding van anderen is ontstaan. Hier komt nog bij dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat het inderdaad zo kan zijn dat hij tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij een topje aan moest doen en bevestigt hij dat [slachtoffer 2] wel eens bij hem is geweest om te kijken bij de vissen. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat [slachtoffer 2] het verhaal niet alleen aan haar ouders maar ook aan haar vriendin heeft verteld, waarna dit weer bij de moeder van [slachtoffer 2] terugkomt.
Tot slot geldt voor de aangifte van [slachtoffer 3] ook dat zij met haar verhaal naar buiten is gekomen voordat er onrust in de buurt is ontstaan als gevolg van de verklaring van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 3] , die heeft verklaard dat zij meer dan 20 jaar geleden op 10- of 11-jarige leeftijd door verdachte is misbruikt, heeft destijds al gezegd tegen haar buurvrouw [naam 2] dat verdachte met zijn hand in haar broek had gezeten. Zij gaat naar de politie als zij hoort van het onderzoek tegen verdachte en verklaart daar dat zij met verdachte thuis aan het stoeien was, dat hij haar aan haar buik kriebelde en vervolgens met zijn hand in haar onderbroek en met zijn vingers in haar vagina is gegaan. Ook deze aangifte staat daarmee op zichzelf en de rechtbank acht deze geloofwaardig. Dat de buurvrouw pas in haar tweede verhoor heeft bevestigd dat zij van [slachtoffer 3] had gehoord dat verdachte met zijn hand in haar broek had gezeten en haar in haar eerste verhoor niet heeft genoemd, doet hieraan niet af. De rechtbank acht daartoe van belang dat de buurvrouw had beloofd dat zij er niet met anderen over zou praten en haar verklaring pas heeft afgelegd nadat [slachtoffer 3] haar weer benaderd had over de situatie en besloten had naar de politie te gaan.
Naast deze drie op zichzelf staande gevallen bevat het dossier nog de aangifte jegens verdachte ten aanzien van [naam 3] uit 2016, alsmede het verhoor van [naam 3] . Ook destijds is tegen verdachte aangifte gedaan van situaties waarin hij met zijn hand op en in de broek van een jong meisje is gegaan en de borsten van een jong kind heeft betast. Verdachte zou ook hierbij hebben gevraagd of het lekker was en gezegd hebben dat het een geheimpje was.
De verklaringen van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] beziet de rechtbank in het licht van de hiervoor genoemde verklaringen en hetgeen daaromtrent is overwogen. Ook deze drie meisjes verklaren over wat zij met verdachte hebben meegemaakt. De rechtbank acht de (studio)verhoren van de slachtoffers gedetailleerd en consistent met hun eerdere verklaringen en deze zijn ook in lijn met de door de ouders gedane aangiftes. Ten aanzien van [slachtoffer 4] geldt daarbij dat zij het eerst met haar vriendin heeft gedeeld tijdens een logeerpartijtje, alvorens daarover met haar ouders te willen praten. In het geval van [slachtoffer 6] volgt uit het dossier dat bij haar in 2019 al een gedragsverandering wordt gezien, waarover ook informatie van school voorhanden is.
Het dossier bevat aldus zeven verklaringen over misbruik door verdachte van jonge meisjes. Opvallend daarbij is dat de slachtoffers ieder op hun eigen manier hun verhaal hebben gedaan en zij daarbij hun eigen benamingen en gebaren gebruiken om uit te leggen wat verdachte bij hen heeft gedaan. Ook blijkt daaruit van de schaamte en soms ook angst die zij daarbij voelen. De rechtbank acht de verklaringen authentiek en geloofwaardig.
Opmerkelijk is verder te noemen dat de situaties waarover de slachtoffers verklaren en waarin verdachte volgens hen tot het genoemde misbruik heeft kunnen komen, overeen komen met de omstandigheden zoals geschetst door verdachte zelf. Verdachte bevestigt dat hij altijd veel heeft opgetrokken met de kinderen uit de buurt; dat zij mee gingen met het uitlaten van de honden, bij hem in de garagebox waren, dat hij met ze in de speeltuin was, dat hij met ze stoeit, optilt en dat hij ze op schoot neemt. Per saldo bevestigt verdachte al het door de kinderen verklaarde, behalve de aanrakingen aan borsten en/of geslacht.
Voorts is in vier van de gevallen al gesproken over de ontuchtige handelingen die verdachte zou hebben gepleegd, alvorens er in de buurt over werd gesproken, terwijl ook in de situatie van [slachtoffer 6] al zorgen werden geuit over mogelijk seksueel misbruik alvorens het onderzoek naar verdachte werd opgestart. Naar het oordeel van de rechtbank is hierdoor niet aannemelijk dat er bij deze verklaringen sprake is geweest van beïnvloeding door een mogelijk eerder incident of door verhalen van anderen.
Ook ten aanzien van de andere aangiften die jegens verdachte zijn gedaan, zijn uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen door eventuele onderlinge inhoudelijke afstemming zou zijn beïnvloed.
De rechtbank acht tot slot niet aannemelijk dat de aangiften voortkomen uit een hetze tegen verdachte. De kinderen vonden verdachte in het algemeen een aardige man en ook de (meeste) ouders hadden hem hoog zitten.
De rechtbank heeft op grond van het voorgaande geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers in deze zaak en acht deze dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Schakelbewijs
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd (vgl. HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, NJ 2007/345, rov. 6.3.2 en HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, NJ 2018/84 m.nt. Reijntjes). Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend bewezen kan worden (vgl. HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, NJ 2018/84 m.nt. Reijntjes, rov. 2.4.).
In de onderhavige zaak gaat de rechtbank uit van schakelbewijs ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten op grond van alle verklaringen afgelegd door de slachtoffers. De rechtbank zal aldus de verklaringen van de slachtoffers over en weer gebruiken als steunbewijs van de bewezenverklaarde feiten.
Daartoe gaat de rechtbank over, omdat het bewijsmateriaal ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onderling, zoals reeds hiervoor aangegeven, op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van de andere te bewijzen feiten, hetgeen volgens de rechtbank duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
De rechtbank gaat daarbij meer in het bijzonder uit van de volgende modus operandi. Verdachte, die in de buurt ook wel de buurtopa wordt genoemd, heeft telkens contact met kinderen uit die buurt of kinderen die omgang hebben met zijn kleinzoon, die bij hem woont. De kinderen gaan mee met het uitlaten van de honden, naar het speelveldje of de crossbaan. Ook trekt verdachte met hen op in de speeltuin voor zijn woning of gaat hij met kinderen naar een andere speeltuin in de buurt of naar het zwembad. Hierdoor komt verdachte telkens terecht in situaties waarbij sprake is van 1-op-1 spelsituaties en waarin sprake is van lijfelijk contact doordat verdachte met de kinderen gaat stoeien, hij hen optilt, kietelt of zij bij hem op schoot gaan zitten.
In dit soort situaties, waarbij soms ook andere kinderen in de buurt spelen, maakt verdachte van dit lijfelijk contact gebruik om de kinderen te betasten, boven en onder de kleding. Het begint veelal met het betasten van de schaam- of borststreek over de kleding en indien de mogelijkheid bestaat gaat dit over in het betasten van de blote huid en in het uiterste geval tot seksueel binnendringen van de vagina met een vinger. Het is opvallend dat het hierbij in alle gevallen gaat om meisjes van een jonge leeftijd, te weten tussen de 6 en 12 jaar.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewijsmiddelen ten aanzien van alle feiten elkaar over en weer versterken en derhalve telkens redengevend zijn voor het bewijs van elk van die feiten.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, en 7 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij in de periode van 1 juni 2020 tot en met 6 augustus 2020 te Heemskerk, telkens met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het (telkens):
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] stoppen en/of houden en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlip(pen) van die [slachtoffer 1] stoppen en/of met zijn, verdachtes, vinger(s) de schaamlip(pen) van die [slachtoffer 1] opzij duwen en/of betasten;
Feit 2:
hij in de periode van 1 juni 2020 tot en met 6 augustus 2020 te Heemskerk, telkens met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens):
- over de onderbroek wrijven over en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] ;
Feit 3
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk, telkens met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens) :
- onder de kleding betasten van de borsten van die [slachtoffer 2] en
- op de grond duwen van die [slachtoffer 2] en bovenop het lichaam van de [slachtoffer 2] gaan zitten en vervolgens over de kleding betasten van de borsten van die [slachtoffer 2] en/of
- die [slachtoffer 2] op zijn, verdachtes, schoot laten zitten en vervolgens de middel van die [slachtoffer 2] vasthouden, en vervolgens onder de kleding betasten van de borsten van die [slachtoffer 2] ;
Feit 4:
hij in de periode van 18 juli 1993 tot en met 17 juli 1995 te Heemskerk, met [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , hebbende verdachte:
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 3] gestopt;
Feit 5:
hij in de periode van 1 juni 2020 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk, met [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten :
- zijn, verdachtes, hand op het been van die [slachtoffer 4] leggen en/of het been van die [slachtoffer 4] betasten en vervolgens zijn, verdachtes, hand in de broek van die [slachtoffer 4] stoppen en vervolgens over het bikinibroekje betasten van de vagina van die [slachtoffer 4] ;
Feit 6:
hij in de periode van 1 juni 2020 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk, telkens met [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten telkens:
- zijn, verdachtes, hand in de broek van die [slachtoffer 5] stoppen en vervolgens over de onderbroek en/of over de kleding heen betasten van de vagina en de schaamstreek en de billen van die [slachtoffer 5] en
- zijn, verdachtes, hand in het shirt van die [slachtoffer 5] stoppen en vervolgens betasten van de borsten/borststreek van die [slachtoffer 5] ;
Feit 7 primair:
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk, met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 6] , te weten:
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 6] stoppen en
- met zijn, verdachtes, vinger(s) onder het bikinibroekje
aan de vagina van die [slachtoffer 6] krabben en de vagina van die [slachtoffer 6] betasten;
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, en 7 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
T.a.v. feit 1:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
T.a.v. feit 3:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
T.a.v. feit 4:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
T.a.v. feit 5:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen;
T.a.v. feit 6:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
T.a.v. feit 7:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig (36) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan zes (6) maanden voorwaarden, met een proeftijd van vijf (5) jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport, te weten:
• Meldplicht bij reclassering;
• Vermijden contact met minderjarigen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van een of meer feiten komt, bij een oplegging van een straf met het volgende rekening te houden.
De verdenkingen hebben veel gevolgen gehad voor verdachte en zijn gezin. Zij hebben noodgedwongen moeten verhuizen. Verdachte en zijn gezin worden nog immer bedreigd.
Verdachte is kostwinner en bij oplegging van een gevangenisstraf zou hij zijn baan verliezen en kan de huur van de woning van het gezin niet meer betaald worden, waardoor zijn vrouw op straat zal komen te staan. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor feiten zoals de thans ten laste gelegd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie(s) die aan verdachte moet(en) worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een periode van 1993 tot en met 1995 en 2018 tot en met 2020 ontucht gepleegd met zes minderjarige meisjes die toen nog niet de leeftijd van 12 jaar hadden. De jonge slachtoffers en hun ouders vertrouwden verdachte als een ‘buurtopa’. Dat vertrouwen heeft verdachte dusdanig beschaamd, dat de slachtoffers hier allemaal last van ondervinden en het een enorme impact heeft op het gezinsleven van deze slachtoffers.
Verdachte heeft op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van de meisjes geschonden. Hierdoor heeft verdachte bij hen een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de (geestelijke) gezondheid van slachtoffers, hetgeen ook is gebleken uit de ter terechtzitting (door ouders van slachtoffers) voorgedragen verklaringen.
Verdachte heeft geen rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij alleen maar oog heeft gehad voor zijn eigen seksuele gevoelens en misbruik heeft gemaakt van zijn positie als volwassene ten opzichte van de minderjarige slachtoffers.
Blijkens het verhandelde op de terechtzitting ontbreekt het verdachte kennelijk aan inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen en heeft hij nog immer geen oog voor de schade die zijn handelen bij zijn slachtoffers heeft aangericht. Verdachte heeft zichzelf daarentegen geprofileerd als slachtoffer van een hetze tegen hem en houdt eraan vast dat georganiseerd aangifte is gedaan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 december 2021;
- de over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 1 juni 2021 en 28 december 2021 van [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan de RN Advies & Toezichtunit 3 Midden-Noord te Lelystad.
Het psychologisch rapport gedateerd 23 juli 2021 opgemaakt door drs. F.S. van Huis, GZ-psycholoog, houdt onder meer het volgende in:
Uit het psychologisch onderzoek komt betrokkene naar voren als een vriendelijke man met beperkte introspectieve diepgang, die op benedengemiddeld intellectueel niveau functioneert. In het onderzoek neemt hij een ontkennende houding aan ten opzichte van problemen of
zwakten. In het testonderzoek komt dan ook een redelijk vlak, en mogelijk invalide profiel naar voren, waarbij sprake is van een defensieve houding en een rooskleurige zelfpresentatie.
Uit het onderzoek komen geen aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek naar voren. Hoewel betrokkene een moeilijke jeugd heeft gehad, is hij in staat om langdurige en stabiele relaties aan te gaan. Hij kent een duurzame en stabiele werksituatie, woonde al jaren in de- zelfde buurt, waar hij een actieve en sociale rol vervulde, heeft een gelukkig huwelijk en een goede band met zijn kinderen, collega’s en vrienden. Hij kan ontkennend, bagatelliserend of minimaliserend zijn wanneer het psychische klachten betreft, maar er komen geen aanwijzingen voor andersoortige psychopathologie naar voren. Betrokkene ervaart geen psychische klachten en heeft nog nooit psychologische hulp gezocht. Hij lijkt op momenten veel te kunnen drinken, maar er komen onvoldoende problemen op dit gebied naar voren om van problematisch middelengebruik te kunnen spreken. Er komen geen aanwijzingen voor afwijkende seksuele voorkeuren of seksuele disfuncties naar voren.
Samenvattend kan worden gesteld dat bij betrokkene geen psychische stoornis, verstandelijke handicap of psychogeriatrische aandoening wordt vastgesteld.
Bij betrokkene is geen psychopathologie vastgesteld. Hoewel hij het tenlastegelegde ontkent, en er zodoende geen delictanalyse opgesteld kon worden, kan in algemene zin worden gesteld dat het ontbreken van psychopathologie geen grond biedt voor het bestaan van enige doorwerking in tenlastegelegde feiten. Het advies luidt dan ook om betrokkene de tenlastegelegde feiten (indien bewezen geacht) volledig toe te rekenen.
Er is bij betrokkene geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vastgesteld, waardoor er geen sprake is van een doorwerking. Zodoende kunnen er vanuit gedragskundig perspectief geen uitspraken worden gedaan over de kans op recidive van vergelijkbare feiten. Betrokkene werd immers, in het oordeel van onderzoeker, ten tijde van de tenlastegelegde feiten niet in zijn wils- en keuzevrijheid belemmerd. Hieruit volgt dat hij ook in de toekomst in hoge mate in staat wordt geacht om vrije keuzes te maken (zoals morele afwegingen of kosten/batenanalyses gebaseerd op de consequenties van zijn gedrag). Bovendien is geen sprake van een justitiële voorgeschiedenis en ontkent betrokkene het ten laste gelegde. Zodoende kan geen recidiverisico worden ingeschat.
Er wordt geen zorg geadviseerd gezien er geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Bij afwezigheid van een psychische stoornis in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis zijn er geen gronden om een advies voor begeleiding/behandeling in een strafrechtelijk kader uit te brengen.
Er wordt geen behandeling geadviseerd.
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
Hoewel verdachte, blijkens zijn justitiële documentatie, niet eerder is veroordeeld ter zake van zedendelicten, is de rechtbank van oordeel dat enkel het opleggen van een gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van zesendertig (36) maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat zes maanden daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zullen worden gelegd en zal aan deze voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden verbinden inhoudende een verplicht reclasseringscontact en het vermijden van contact met minderjarigen (met uitzondering van zijn kleinkinderen, indien de ouders met dat contact instemmen). De rechtbank acht een lange proeftijd van vijf jaar aangewezen, zodat verdachte gedurende lange tijd onder toezicht staat en vijf jaar lang geen dan wel nauwelijks contact met minderjarigen zal mogen hebben. Nu verdachte niet tot behandeling zal worden verplicht en de kans op recidive niet kan worden ingeschat, acht de rechtbank deze voorwaarden in combinatie met een lange proeftijd noodzakelijk.

7.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De wettelijk vertegenwoordiger van de
benadeelde partij [slachtoffer 1] , [naam 4] ,heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.855,24 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 3.855,24) en immateriële schade (€ 4.000,-) die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiele schade bestaat uit reiskosten ad € 498,24 en inkomstenderving vader ad € 3.357,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu door de verdediging vrijspraak is bepleit. Subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit komt, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de post ‘reiskosten’ de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, danwel dat het bedrag drastisch gematigd dient te worden, nu onvoldoende duidelijk is in hoeverre de afspraken met Kenter zien op het slachtoffer [slachtoffer 1] . Ten aanzien van de post ‘inkomstenderving vader’ heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze schade niet genoeg inzichtelijk is gemaakt. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht het bedrag te matigen tot een bedrag van € 1.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 682,56 (post reiskosten € 262,56, post inkomstenderving vader € 420,-) rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten.
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Reiskosten ten behoeve bezoek Kenter (1377 km x € 0,16 = € 220,32) zijnde de helft van het aantal verzochte kilometers.
Reiskosten bezoek politiebureau in verband met informatief gesprek (7 augustus 2020) en aangifte (8 augustus 2020) (2 x 48 km x € 0,16 = € 15,36);
Reiskosten ten behoeve studioverhoor (54 km x € 0,16 = € 8,64);
Reiskosten ten behoeve van bezoek advocaat (3 x 38 km x € 0,16 = € 18,24);
Gederfde inkomsten vader: bezoek politiebureau Haarlem 7 augustus 2020 (8 x € 13,75 = € 110,-), voorbereiding studioverhoor 10 augustus 2020 (8 x € 13,75 = € 110,-), studioverhoor 11 augustus 2020 (8 x € 13,75 = € 110), bezoek advocaat 21 december 2020 (2 x € 15,- =
€ 30,-), bezoek advocaat 29 maart 2021 (4 x € 15,- = € 60,-). Tegen deze post is overigens gemotiveerd verweer gevoerd niet duidelijk is dat alle tijd ziet op de bezoeken van [slachtoffer 1] en voorts niet alle data overeenkomen met de bezoeken aan Kenter.
Het meerdere zal niet-ontvankelijk worden verklaard nu het opvragen van een nadere onderbouwing op de voornoemde punten een onevenredige belasting van het strafgeding zullen opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat vergoeding van de immateriële schade de rechtbank billijk voorkomt gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen bij vergelijkbare zaken wordt toegekend.
De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Ten aanzien van de post reiskosten dient naar het oordeel van de rechtbank de kilometervergoeding met betrekking tot bezoek politiebureau dd. 20 augustus 2020 afgewezen te worden, nu op deze datum de getuigenverhoren van de ouders van het slachtoffer plaatsvonden en dit aldus geen verplaatste schade betreft. Voor wat betreft de reiskosten ten behoeve van de behandeling bij Kenter is de rechtbank van oordeel dat deze kosten voor de helft dienen te worden toegewezen, nu onduidelijk is of alle afspraken betrekking hebben op het bezoek van het slachtoffer.
Ten aanzien van de post inkomstenderving vader is ten aanzien van de vergoeding van de niet toegewezen data naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk gemaakt dat deze kosten zien op [slachtoffer 1] , nu volgens de verklaring van de werkgever van de vader vrije tijd is opgenomen ten behoeve van zijn beide dochters en voorts niet alle data overeenkomen met de bezoeken aan Kenter, danwel aan de politie of advocaat.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met een minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De gemachtigde van de
benadeelde partij [slachtoffer 2] , E.M. Disfeldtheeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu door de verdediging vrijspraak is bepleit. Subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit komt, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het bedrag gematigd dient te worden tot een bedrag van € 1.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat vergoeding van de immateriële schade de rechtbank billijk voorkomt gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen bij vergelijkbare zaken wordt toegekend.
De vordering zal dan ook op dit punt worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met een minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De wettelijk vertegenwoordiger van de
benadeelde partij [slachtoffer 4] , [naam 5] ,heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.065,92 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 315,92) en immateriële schade (€ 1.750,-) die zij als gevolg van het onder 5 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu door de verdediging vrijspraak is bepleit. Subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit komt, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de kosten met betrekking tot het coachingstraject niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht het bedrag te matigen tot een bedrag van € 1.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 12,11 (afspraak Intake Zedenzaak 27 oktober 2020) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 5 bewezen verklaarde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat het slachtoffer coaching heeft gevolgd en dat dit verband houdt met het onder 5 ten laste gelegde feit.
De moeder van het slachtoffer heeft gesteld dat zij vrij heeft moeten nemen om haar dochter naar coaching te brengen. Echter nu de inkomstenderving is betwist en vervolgens onvoldoende is aangetoond middels bijvoorbeeld salarisspecificaties of een verklaring van de werkgever, levert de behandeling van dit gedeelte van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank kan de raadsvrouw niet volgen in de wijze waarop zij deze post heeft onderbouwd. De jurisprudentie waarnaar door haar is verwezen ziet niet op een vergelijkbare situatie.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat vergoeding van de immateriële schade de rechtbank billijk voorkomt gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen bij vergelijkbare zaken wordt toegekend.
De vordering zal dan ook op dit punt worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met een minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De wettelijk vertegenwoordiger van de
benadeelde partij [slachtoffer 5] , [naam 6] ,heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.319,42 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 319,42) en immateriële schade (€ 5.000,-) die zij als gevolg van het onder 6 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 4.319,42, nu zij toewijzing van de immateriële schade tot een bedrag van € 4.000,- redelijk acht, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu door de verdediging vrijspraak is bepleit. Subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit feit komt, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de materiele schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd en vragen oproept. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht het bedrag te matigen tot een bedrag van € 1.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 69,42 (15 behandelingen bij Kenter Jeugd Hulp; 267 km x € 0,26 = € 69,42) rechtstreeks voortvloeit uit het onder 6 bewezen verklaarde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is wat betreft de post begeleiding bij de therapie van het slachtoffer, de inkomstenderving van de moeder onvoldoende aangetoond en levert de behandeling van dit gedeelte van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank verwijst op dit punt naar hetgeen zij hiervoor ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft overwogen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat een vergoeding van
€ 2.500,- billijk is, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Deze schade vloeit rechtstreeks voort uit het onder 6 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met een minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De wettelijk vertegenwoordiger van de
benadeelde partij [slachtoffer 6] , [naam 7] ,heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.500,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 7 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu door de verdediging vrijspraak is bepleit.
De rechtbank is van oordeel dat vergoeding van de immateriële schade de rechtbank billijk voorkomt gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen bij vergelijkbare zaken wordt toegekend. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes ten aanzien van het onder 7 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met een minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244, 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, en 7 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 primair bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZESENDERTIG (36) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot ZES (6) MAANDEN
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij
een proeftijd vast van vijf jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n) dat:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland: [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Vermijden contact met minderjarigen
Veroordeelde zoekt op geen enkele wijze contact met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt betrokkene dat een volwassen persoon waar de reclassering contact mee kan hebben, hierbij aanwezig is. De kleinkinderen van betrokkene zijn hierop een uitzondering zolang hun ouders instemmen met het contact en beschikbaar zijn voor de reclassering als referent.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Stelt dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.682,56, bestaande uit € 682,56 als vergoeding voor de materiële en € 4.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.682,56, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op 58 dagen indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 van het Wetboek van Strafrecht niet mogelijk blijkt.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.000,--, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op 30 dagen indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 van het Wetboek van Strafrecht niet mogelijk blijkt.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.762,11, bestaande uit € 12,11 als vergoeding voor de materiële en € 1.750,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.762,11, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op 27 dagen indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 van het Wetboek van Strafrecht niet mogelijk blijkt.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 5]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.569,42, bestaande uit € 69,42 als vergoeding voor de materiële en € 2.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 5] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.569,42, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op 35 dagen indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 van het Wetboek van Strafrecht niet mogelijk blijkt.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 6]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.500,--, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 6] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op 35 dagen indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 van het Wetboek van Strafrecht niet mogelijk blijkt.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. G.C. Koelman en mr. L. Boonstra, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 februari 2022.