ECLI:NL:RBNHO:2022:7689

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
C/15/321993 / HA ZA 21-590
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypothecaire financiering en zorgplicht van de bank in geval van overkreditering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de coöperatie Rabobank U.A. De eiser had een hypothecaire financiering aangevraagd voor de aankoop van een monumentale woonboerderij, maar stelde dat Rabobank tekort was geschoten in haar zorgplicht door hem over te krediteren. De eiser voerde aan dat hij gedwongen was tot een schikking met een derde partij en dat vertrouwelijke informatie door Rabobank was gedeeld, wat hem schade had berokkend. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van overkreditering, omdat Rabobank de financiële situatie van de eiser correct had beoordeeld en de lening binnen de geldende normen viel. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van Rabobank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/321993 / HA ZA 21-590
Vonnis van 24 augustus 2022
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. W.M. Bond-Stroek te Volendam,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. L. Hageman te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank genoemd worden.

1.De zaak in het kort

1.1.
Deze zaak heeft betrekking op een door Rabobank aan [eiser] verstrekte hypothecaire financiering ten behoeve van de aanschaf van een monumentale woonboerderij. Volgens [eiser] is Rabobank tekort geschoten in de nakoming van de tussen haar en [eiser] gesloten overeenkomsten van hypothecair krediet en heeft Rabobank haar zorgplicht geschonden, omdat sprake is geweest van overkreditering. Daarnaast heeft Rabobank volgens [eiser] onrechtmatig gehandeld, omdat zij [eiser] tot een schikking heeft gedwongen en omdat zij vertrouwelijke informatie aan derden heeft verstrekt in het kader van een mogelijke executieverkoop. Rabobank is volgens [eiser] daardoor aansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade.
De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af, omdat niet gebleken is van overkreditering en omdat hij zijn stellingen dat sprake is geweest van een gedwongen schikking en van het verstrekken van vertrouwelijke informatie onvoldoende heeft onderbouwd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 maart 2022
  • de mondelinge behandeling van 9 juni 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
In 2007 heeft [eiser] (en zijn toenmalige echtgenote, C.T.M. [betrokkene 1] ), zich tot Rabobank gewend voor het verkrijgen van financiering voor de aanschaf van een woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats 2] . De totale financieringswens kwam uit op een totaalbedrag van € 1.435.000.
3.2.
[eiser] was ten tijde van de financieringsaanvraag directeur en aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. (hierna: Holding). Holding hield 100% van de aandelen in [bedrijf 2] (hierna: DCS). DCS hield op haar beurt een deelneming van 50% als beherend vennoot in Technische Schoonmaakservice Nederland C.V. (hierna: TSN). [eiser] was in loondienst bij zowel DCS als bij Hygienic Solutions B.V. Van Hygienic Solutions B.V. was [eiser] eveneens voor 50% aandeelhouder. [eiser] hield zich met name bezig met de handel in en het onderhoud van watercoolers.
[betrokkene 1] was ten tijde van de financieringsaanvraag werkzaam in loondienst bij TSN.
3.3.
Rabobank heeft [eiser] op 4 september 2007 een offerte voor een totale financiering van € 1.435.000, waaronder een hypotheeklastenberekening en de toepasselijke algemene en bijzondere voorwaarden, toegestuurd. De offerte luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Aangeboden financiering(en):
Aflossingsvrije Hypotheek EUR 895.000,--
Hypothecair financier EUR 55.000,--
OpMaat Hypotheek EUR 150.000,--
Overbruggingslening EUR 235.000,--.
Keuze Plus Hypotheek EUR 100.000,--
_____________
Totale financiering EUR 1.435.000,--
(…)
Overige bepalingen
• De financiering is gebaseerd op het volledig arbeidsinkomen van u beiden, de verwachte huurinkomsten vanuit TSN CV alsmede een netto dividenduitkering van minimaal € 48.000,- per jaar vanuit DCS BV. Indien het resultaat van de onderneming(en) een dergelijke netto dividenduitkering niet meer mogelijk maakt, dient u zich te realiseren dat het benodigd inkomen onvoldoende kan zijn voor de nieuwe financiering. Indien u uw verplichtingen jegens de bank niet meer kunt nakomen, kan dit tot gevolg hebben dat de woning verkocht zal moeten worden.
• De huidige aanbieding is gebaseerd op uw gesprekken met de heer [betrokkene 2] van Molenaar & Zwarthoed Adviseurs. Gezien de omvang en complexiteit van de financiering, willen wij vóór verstrekking van de financiering met u kennismaken en uw financiële positie met u doornemen.
(…)
• De financiering is hoger dan de huidige waarde van de woning. Hierdoor loopt u het risico dat bij verkoop van de woning er een schuld resteert. De adviseur heeft u gewezen op dit risico en op de risico’s en gevolgen van een restschuld. U heeft jegens de bank verklaard deze risico’s en gevolgen te begrijpen en te aanvaarden.
3.4.
[eiser] en zijn toenmalige echtgenote hebben op 16 september 2007 de offerte, waaronder de hypotheeklastenberekening en de toepasselijke voorwaarden, voor akkoord ondertekend.
3.5.
Rabobank heeft op 28 november 2007 een “Aanvraag Financiering Particulieren” opgesteld. In deze aanvraag staat onder meer vermeld dat [eiser] (i) een bruto inkomen van € 103.625,- per jaar genoot, vermeerderd met € 50.000,00 per jaar aan dividenduitkeringen uit de onderneming, (ii) een financieringswens had van € 1.435.000,-, (iii) de rente voor 10 jaar vast wilde zetten tegen een rentetarief van 5,3% en (iv) dat hiermee aan de geldende inkomsten/lasten norm werd voldaan.
3.6.
Voorts blijkt uit voormelde “Aanvraag Financiering Particulieren” dat de toegestane woon- en financieringslast in 2007 volgens de Rabobanknorm 37% was, hetgeen is gebaseerd op het inkomen van [eiser] en zijn toenmalige echtgenote dat neerkwam op € 38.341,25 op jaarbasis. Hier werd EUR 50.000,- per jaar aan dividenduitkeringen uit de onderneming van [eiser] bij opgeteld. Daarbij is uitgegaan van de door [eiser] aangeleverde jaarrekeningen van 2004, 2005 en 2006, de tussentijdse jaarcijfers tot en met september 2007 en de aangiften Inkomstenbelasting van 2005 en 2006 van [eiser] .
3.7.
Pagina 15 en 16 van de “Aanvraag Financiering Particulieren” luiden voorts, voor zover hier van belang:
Beide inkomens zijn afhankelijk van de resultaten van TSN CV.
TSN CV richt zich op het plaatsen, onderhouden en schoonmaken van de zogenaamde watercoolers. Er zijn meerdere opdrachtgevers, waarvan [betrokkene 3] een hele grote is. [betrokkene 3] is dan ook niet voor niets de “stille vennoot”.
(…)
De omzet van TSN CV is stijgende en zij heeft dit de afgelopen jaren ook laten zien.(…)
De ontwikkelingen in TSN CV zijn veelbelovend.(…)
3.8.
Bij voormelde “Aanvraag Financiering Particulieren” is als bijlage een door [eiser] afgegeven en door Rabobank opgestelde inkomensverklaring gevoegd. In deze verklaring is een berekening opgenomen voor de maximaal uit te keren winst op basis van de jaarcijfers van 2004, 2005 en 2006. Uit deze berekening volgt dat [eiser] maximaal EUR 52.000,- aan winst kon uitkeren op basis van de gegenereerde resultaten van de jaren daarvoor. Daarnaast is in de inkomensverklaring tevens een berekening opgenomen aan de hand van de verbeterde resultaten die te zien zijn in de tussentijdse cijfers van het jaar 2007. Uit deze berekening volgt dat de overwinst op € 60.000,- uit zou komen. Met inachtneming van een veiligheidsmarge is in de inkomensverklaring uiteindelijk uitgegaan van een bedrag van € 50.000,- aan uitkeerbare winst aan [eiser] .
Voorts blijkt uit de inkomensverklaring dat in het bruto inkomen van [eiser] een bruto huuropbrengst van € 20.000,- is inbegrepen.
De inkomensverklaring luidt verder, voor zover hier van belang:
(…) Het inkomen van de heer [eiser] bestaat dus in eerste instantie uit salaris afkomstig van DCS BV. Verder is er de mogelijkheid om het resultaat van [bedrijf 1] als dividend naar privé uit te keren. De heer [eiser] is 100% aandeelhouder, en kan hiertoe zelfstandig beslissen.
Tot slot zal in de toekomst bedrijfsruimte door TCS worden gehuurd van de familie [eiser] , hiervoor is TCS een huurbedrag verschuldigd, welke als inkomen van de familie [eiser] kan worden aangemerkt.
Om dividend uit te keren is het belangrijk om de vermogens- en inkomenspositie van de 3 bedrijven in beeld te brengen:
TSN CV:
Een uitstekend bedrijf met al jarenlang een constant en goed resultaat. De vermogenspositie van het bedrijf is in 2006 gedaald t.ov. 2005, maar met ruim 46% (178k op 381k) nog steeds uitstekend. De terugval was overigens geen gevolg van slechte resultaten, maar van incidentele hoge onttrekking. De omzet groeit langzaam, van 1 mio in 2004 tot 1.2 mio in 2006. Kostprijs is zeer laag, het betreft voornamelijk dienstverlening. Het resultaat is uitstekend: 226k in 2004, 219k in 2005 en 262k in 2006. Tussentijdse cijfers 2007 laten een verdere stijging van omzet, maar vooral resultaat zien. Het bedrijf kan zonder probleem het salaris van Mevrouw [eiser] opbrengen en tevens het winstdeel van de heer [eiser] uitkeren zonder de vermogenspositie in gevaar te brengen. Wel waken voor scheefgroei Ev verdeling beherende en commanditaire vennoot. Door rentevergoeding op een hoog EV van de commanditaire vennoot kan het winstdeel van de beherende vennoot onder druk komen te staan.
DCS BV:
De Goodwill is volledig afgeschreven, het Ev is uitstekend met 59% (127k op 215k). Hier tegenover staat echter wel een forse vordering op [bedrijf 1], welke voornamelijk is ontstaan door een mislukt avontuur van “Tol Glass”. Dividend uitkering welke niet wordt opgenomen zou het EV minimaliseren, en de RC grotendeels laten verdwijnen. Hierdoor wordt het EV laag, maar gezien de activiteit en balansstructuur van deze BV zou dit op zich geen onoverkomelijk probleem zijn.
Resultaat is afhankelijk van TSN, de rentabiliteit van TSN is hierboven toegelicht en geen probleem.
[bedrijf 1]:
Het eigen vermogen binnen deze BV is eveneens uitstekend, maar ook hier is een forse Rc verhouding opgebouwd als gevolg van het debacle met Tol Glass. Hier zou een eveneens een verrekening kunnen plaatsvinden, waardoor het EV minimaal wordt, maar ook hier is dit gezien de activiteit en balansstructuur geen probleem.
(…)
3.9.
Uit de “Aanvraag Financiering Particulieren” en inkomensverklaring volgt verder dat het bedrag van € 50.000,- is opgeteld bij de inkomsten van [eiser] (en zijn toenmalige echtgenote) uit loondienst. Daarmee kwam Rabobank uit op een bruto inkomen van € 103.625,- vermeerderd met € 50.000,- aan dividenduitkeringen= totaal € 153.625,-. Rabobank kwam daarmee vervolgens uit op een totale toegestane woon- en financieringslast van € 88.341,25, dat wil zeggen een last van € 7.361,77 bruto per maand.
Uit de stukken volgt verder dat de genormeerde hypotheeklasten van [eiser] totaal € 83.392,31 bedroegen, dat wil zeggen een last van € 6.994,35 bruto per maand en dat de hypothecaire financiering van [eiser] met een percentage van 95,01% daarmee binnen de Rabobanknorm (toegestane lasten) viel. Tevens volgt uit de stukken dat de overbruggingsfinanciering gegeven zijn tijdelijke aard niet is meegenomen in deze berekening. Bij de berekening van de leencapaciteit is daarom uitgegaan van een te verstrekken financiering van € 1.200.000,-.
Rabobank heeft vervolgens aan de “loan-to-value-toets” getoetst. In 2007 mocht de hoogte van de hypothecaire financiering maximaal 125% van de executiewaarde bedragen (verstrekkingsnorm). De woning zou op grond van de door [eiser] aangeleverde gegevens na een verbouwing € 1.600.000,- gaan opleveren en de executiewaarde van de woning bedroeg € 1.300.000. De maximaal te verstrekken financiering op basis van de onderpandswaarde bedroeg daarom € 1.625.000,-. Op basis van deze gegevens heeft Rabobank geconcludeerd dat zij aan [eiser] een financiering van € 1.435.000,- kon verstrekken.
3.10.
In de periode van september 2007 tot en met 2012 heeft [eiser] volledig aan zijn hypothecaire verplichtingen jegens Rabobank voldaan. In 2009 heeft [eiser] zijn oude woning verkocht en hiermee de overbruggingsfinanciering afgelost.
3.11.
Medio 2012 is [eiser] in financiële moeilijkheden komen te verkeren als gevolg van een zakelijk conflict tussen DCS/TSN en de stille vennoot en grootste opdrachtgever van TSN, Eden Springs (voorheen [betrokkene 3] ). Als gevolg van dit conflict viel de omzet van DCS/TSN grotendeels weg. Daardoor kon er geen dividenduitkering worden gedaan aan [eiser] . Als gevolg daarvan heeft [eiser] op zijn beurt vanaf oktober 2013 een achterstand in de hypotheekbetalingen aan Rabobank laten ontstaan. Rabobank heeft vervolgens onder voorwaarden uitstel van betaling verleend.
3.12.
DCS/TSN en Eden Springs hebben geprocedeerd naar aanleiding van het ontstane geschil. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 6 mei 2014 DCS/TSN grotendeels in het gelijk gesteld en Eden Springs veroordeeld tot betaling aan DCS/TSN van een bedrag van € 1.050.000,00. Daarnaast, zo volgt uit het arrest van het hof, had DCS/TSN nog recht op aanvullende vergoedingen in verband met diverse opdrachten van Eden Springs aan DCS/TSN waarvoor door DCS/TSN nog geen vergoeding van Eden Springs was ontvangen.
3.13.
DCS/TCN heeft het bedrag van € 1.050.000,00 in 2014 ontvangen en daarmee heeft [eiser] diverse openstaande vorderingen, waaronder van Rabobank en de fiscus, betaald. Met betrekking tot de aanvullende vergoedingen heeft DCS/TSN een schikking met Eden Springs getroffen, inhoudende dat Eden Springs aan TSN een bedrag van € 300.000,00 heeft betaald. [eiser] heeft voormeld bedrag grotendeels aan Rabobank doorgestort ten behoeve van de aflossing van zijn achterstand in de hypotheekbetalingen.
3.14.
Nadat [eiser] problemen bleef houden met de betaling van zijn hypothecaire verplichtingen heeft hij, in overleg met Rabobank, de woning op 30 mei 2016 onderhands verkocht voor een bedrag van € 1.285.000 en hiermee al zijn hypothecaire verplichtingen afgelost.
3.15.
Bij brief van 4 december 2017 heeft [eiser] Rabobank aansprakelijk gesteld vanwege overkreditering.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. Een verklaring voor recht dat Rabobank tekort is geschoten in de nakoming van de tussen haar en [eiser] gesloten overeenkomsten van hypothecair krediet, althans dat Rabobank in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende bijzondere zorgplicht;
II. Veroordeling van Rabobank tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 399.603,24, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
III. Veroordeling van Rabobank tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 200.000, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. Veroordeling van Rabobank tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 173.081,90, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
Althans subsidiair
V. Veroordeling van Rabobank tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding, te begroten conform het bepaalde in artikel 6:97 BW;
In alle gevallen
VI. Veroordeling van Rabobank tot betaling aan [eiser] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 6.775,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. Veroordeling van Rabobank tot betaling van de proceskosten aan [eiser] , waaronder de nakosten.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Rabobank tekort is geschoten in de nakoming van de tussen haar en [eiser] gesloten overeenkomsten van hypothecair krediet, dat Rabobank in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende (bijzondere) zorgplicht om overkreditering te voorkomen en dat Rabobank hiermee onrechtmatig en in strijd heeft gehandeld met artikel 4:34 van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft), artikel 6 van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen van 1 januari 2007 (hierna: GHF) en de open norm van de zorgplicht. [eiser] is een hypothecaire geldlening aangegaan bij Rabobank die niet paste bij zijn inkomen en vermogen. Wanneer Rabobank het inkomen en vermogen van [eiser] had getoetst aan de destijds geldende normen voor kredietverlening, had zij nooit tot verstrekking van de hypotheek mogen overgaan. Rabobank heeft [eiser] ook niet gewaarschuwd dat werd afgeweken van deze normen. Hierdoor is [eiser] jarenlang aan een veel te hoog krediet en de daarbij behorende rentelasten blootgesteld.
Daarnaast is Rabobank tekortgeschoten/heeft Rabobank onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld, althans heeft zij misbruik van recht gemaakt, doordat Rabobank de executie van de woning heeft aangezegd, zij [eiser] en TSN gedwongen heeft een schikking aan te gaan met Eden Springs voor een lager bedrag dan volgens [eiser] en zijn adviseurs haalbaar was en zij (vermoedelijk) in het kader van een mogelijke executieveiling van de woning vertrouwelijke informatie aan derden heeft verstrekt.
[eiser] stelt door de handelwijze van Rabobank schade te hebben geleden. Deze schade bestaat volgens [eiser] uit teveel betaalde rente van in totaal € 399.603,24, schade wegens het mislopen van een beter resultaat naar aanleiding van de procedure tegen Eden Springs ter hoogte van circa € 200.000,00 en schade vanwege het gemis van een koopwoning van € 173.081,90. Deze schade moet door Rabobank worden vergoed, aldus [eiser] .
4.3.
Rabobank voert verweer en betwist dat sprake is geweest van (onrechtmatige) overkreditering en dus van schending van haar (bijzondere) zorgplicht. Daarnaast betwist Rabobank dat zij de executie van de woning onrechtmatig heeft aangezegd, dat zij [eiser] heeft gedwongen een schikking aan te gaan en dat zij vertrouwelijke informatie aan derden heeft verstrekt. Voorts betwist zij de door [eiser] gestelde schade, het causaal verband en de buitengerechtelijke kosten. Ten slotte doet zij, voor zover mocht blijken van aansprakelijkheid, schade en causaal verband, een beroep op eigen schuld van [eiser] .
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Overkreditering

5.1.
De kernvraag die de rechtbank moet beantwoorden is of sprake is van schending van de zorgplicht van Rabobank doordat sprake is van overkreditering. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
Het toetsingskader
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat op Rabobank als professionele financiële dienstverlener in de (pre-)contractuele fase tegenover een particuliere cliënt als [eiser] een (bijzondere) zorgplicht rust, die strekt tot bescherming tegen onverantwoorde financiële risico’s. Deze zorgplicht vloeit voort uit de maatschappelijke positie van deze financiële dienstverleners in samenhang met hun professionele deskundigheid. De omvang en reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de aard van de door de bank verleende dienst en van de overige omstandigheden van het geval.
5.3.
Uit de bijzondere zorgplicht volgt onder meer dat voorafgaand aan het verstrekken van een hypothecaire lening inlichtingen moeten worden ingewonnen over de inkomens- en vermogenspositie van de leningnemer teneinde overkreditering te voorkomen. Indien uit het onderzoek van de bank blijkt dat de leningnemer de aan de hypothecaire lening verbonden lasten niet (geheel) uit zijn inkomen zal kunnen voldoen, dient de bank na te gaan of deze de lasten voor het overige met voldoende zekerheid zal kunnen en willen voldoen uit zijn vermogen. De zorgplicht van de bank om te waken tegen overkreditering brengt verder mee dat de bank de leningnemer over de resultaten van haar onderzoek dient te informeren op een zodanige wijze dat deze kan beoordelen of hij de verplichtingen uit de kredietovereenkomst zou kunnen (blijven) dragen. In de regel is een kredietverlenende bank als ter zake kundige immers beter in staat de gevolgen van kredietverstrekking te overzien en weer te geven dan de leningnemer. Voorts dient de bank de leningnemer voor wie de kredietverstrekking mogelijk niet verantwoord is, daarop te wijzen, hem voor het daaraan verbonden risico te waarschuwen en onder omstandigheden de kredietverstrekking te weigeren. Daarbij komt het aan op de destijds geldende inzichten over verantwoorde kredietverstrekking (HR 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1107). De zorgplicht bestaat verder ongeacht of de leningnemer wordt bijgestaan door een tussenpersoon (HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2298).
5.4.
Vanaf 1 januari 2007 rustte op de bank als kredietverstrekker op grond van artikel 4:34 lid 1 Wft de verplichting om, ter voorkoming van overkreditering, informatie in te winnen over de financiële positie van de klant en aan de hand daarvan te beoordelen of het aangeboden krediet verantwoord is. Artikel 4:34 lid 2 Wft bepaalt sinds 1 januari 2007 dat een kredietaanbieder geen kredietovereenkomst aangaat met een consument indien dit, met het oog op voorkoming van overkreditering van de consument, onverantwoord is. Deze norm is uitgewerkt in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (hierna Bgfo). Op grond van artikel 115 Bgfo dient de aanbieder van een krediet de criteria vast te leggen die hij ten grondslag legt aan de beoordeling van een kredietaanvraag. Aan deze open norm was in 2007 in geval van woningfinanciering invulling gegeven door de Nederlandse Vereniging van Banken middels de GHF.
5.5.
De GHF 2007 bepaalt in artikel 6 onder meer:
1. De hypothecair financier zal iedere aanvraag van een consument voor een hypothecaire financiering individueel beoordelen op basis van de financiële positie en moraliteit van de consument en de waarde van de aangeboden zekerheden, (….)
2. De hypothecair financier zal bij het bepalen van de leencapaciteit van een consument die een hypothecaire financiering aanvraagt rekening houden met huidige vaste en bestendige inkomsten, alsmede met toekomstige vrij voor de consument beschikbare inkomsten uit vermogen indien die redelijkerwijs te verwachten zijn. Onder vrij voor de consument beschikbare inkomsten uit vermogen worden verstaan inkomsten die de consument vrij kan besteden zonder dat de vermogensbron wordt aangetast. Voor het bepalen van vrij voor de consument beschikbare inkomsten uit vermogen zal de hypothecair financier uitgaan van ten hoogste een door het Contactorgaan Hypothecair Financiers vast te stellen percentage, thans vastgesteld op 3% van de waarde van het vermogen (…)
6. Een hypothecair financier mag in bijzondere gevallen bij het verstrekken van een hypothecaire financiering de hiervoor onder 2 (…) bedoelde normen overschrijden indien hij de consument tijdig in kennis heeft gesteld van die overschrijding en de consument jegens de hypothecair financier schriftelijk heeft verklaard dat de hypothecair financier hem heeft gewezen op de overschrijding van de normen en de daaraan verbonden risico’s en dat hij die risico’s begrijpt en accepteert. De hypothecair financier legt de overschrijding met de daaraan ten grondslag liggende motivering vast in het financieringsdossier van de consument.
5.6.
Samengevat komt de zorgplicht van Rabobank erop neer dat zij niet op onverantwoorde wijze een hypothecaire geldlening mocht verstrekken aan [eiser] (als consument). Rabobank moest dus waken voor overkreditering en in dat verband voorafgaand aan het sluiten van de hypothecaire geldleningen onderzoek doen naar de kredietwaardigheid en de inkomens- en vermogenspositie van [eiser] . De destijds geldende inzichten over verantwoorde kredietverstrekking zijn daarvoor maatgevend.
5.7.
[eiser] betwist niet dat uit de berekeningen die Rabobank in het kader van de inkomens- en vermogenstoets heeft gemaakt aan de hand van de door [eiser] aangeleverde stukken en informatie, volgt dat de financiering binnen de geldende marge viel (namelijk 95,01% van de toegestane genormeerde woon- en financieringslasten). Hij stelt zich echter op het standpunt dat sprake is van overkreditering, omdat de door Rabobank (naast het salaris van [eiser] en zijn toenmalig echtgenote) meegetelde dividenduitkeringen en huurinkomsten niet als huidige vaste en bestendige inkomsten, of redelijkerwijs te verwachten, vrij voor de consument beschikbare inkomsten uit vermogen kunnen worden gekwalificeerd als bedoeld in artikel 6.2 GHF en dus niet in de berekeningen hadden mogen worden meegeteld. Ook heeft Rabobank volgens [eiser] ten onrechte de overbruggingsfinanciering niet meegenomen in de berekening van de leencapaciteit. In bijzondere gevallen mag een hypothecair financier het maximale leenbedrag overschrijden. Hier is echter in het onderhavige geval geen sprake van. Indien [eiser] had geweten dat sprake was van een zodanige overschrijding van de leencapaciteit en de gevolgen die deze konden hebben op zijn financiële situatie, zoals deze zich helaas ook hebben voorgedaan, dan zou hij de financiering niet zijn aangegaan. Een en ander brengt volgens [eiser] mee dat zijn leencapaciteit op basis van de in 2007 geldende GHF-norm ongeveer € 539.196,00 was, uitgaande van een bruto jaarinkomen van € 95.258,-, een woonquote van 30 % en een rente van 5,3%. Dat betekent dat sprake is van een overkreditering van € 895.804,00 (€ 1.435.000,00 minus € 539.196,00). Over het overgekrediteerde bedrag heeft [eiser] in de periode januari 2008 tot en met mei 2016 (toen de woning is verkocht) een totaalbedrag van circa € 399.603,24 (€ 895.804,00 x 5,3% rente over 8 jaar en 5 maanden) te veel aan (bruto) rente betaald. Dit is de gevorderde vermogensschade, aldus [eiser] .
5.8.
Rabobank betwist de stellingen van [eiser] en dat sprake is geweest van overkreditering.
Dividenduitkeringen
5.9.
Volgens [eiser] kunnen dividenduitkeringen alleen worden gedaan uit de overwinst van een onderneming als de onderneming blijft floreren. Dat laatste is hoe dan ook niet zeker en was dat ook niet op basis van de door [eiser] aan de bank verstrekte informatie. Daarnaast zouden deze mogelijke dividenduitkeringen moeten komen van de winst die door de ondernemingen van [eiser] werd gerealiseerd uit de opdrachten van één opdrachtgever (Eden Springs). Rabobank heeft [eiser] niet gewezen op het risico van het wegvallen van deze opdrachtgever en de mogelijke gevolgen hiervan voor de mogelijkheid van [eiser] om aan zijn hypothecaire verplichtingen te blijven voldoen. Dit had Rabobank op grond van artikel 6 lid 2 GHF wel moeten doen, aldus [eiser] .
5.10.
De rechtbank volgt dit betoog niet. Zoals blijkt uit de bij de financiering horende financiële documentatie heeft Rabobank de (door [eiser] en zijn adviseur aangeleverde) jaarcijfers van 2004, 2005 en 2006 van de ondernemingen beoordeeld en een prognose voor 2007 gemaakt aan de hand van de tussentijdse cijfers van dat jaar. Hieruit bleek dat de winstcijfers jaarlijks een stijging lieten zien en dat een stijging van de winst werd verwacht (voor het jaar 2007 naar € 60.000). Daarbij is vastgesteld dat de vermogenspositie van de ondernemingen uitstekend is en dat TSN zonder probleem het winstdeel van [eiser] kan uitkeren (naast het salaris van zijn echtgenote) zonder de vermogenspositie in gevaar te brengen. De financiële basis en de vooruitzichten en prognose voor de ondernemingen waren kortom veelbelovend. [eiser] heeft van 2007 tot en met 2012 ook altijd aan zijn hypothecaire verplichtingen kunnen voldoen. Op grond hiervan kon Rabobank de dividenduitkeringen als bestendige inkomsten in de zin van artikel 6.2 GHF beschouwen. De enkele stelling van [eiser] dat dividenduitkeringen niet mee kunnen worden geteld, omdat in het algemeen altijd onzeker is dat een onderneming blijft floreren, volgt de rechtbank niet. Er bestaat immers altijd een onzekere component bij het ondernemen, zodat dit zou betekenen dat dividenduitkeringen nooit kunnen worden meegeteld bij de beoordeling van de leencapaciteit. [eiser] is voor deze onzekerheid ook door de bank gewaarschuwd in de offerte voor de financiering (zie hiervóór onder r.o. 3.3).
5.11.
De rechtbank verwerpt ook de stelling van [eiser] dat Rabobank wist dat mogelijke dividenduitkeringen zouden moeten komen van de winst die door de ondernemingen van [eiser] werd gerealiseerd uit de opdrachten van één opdrachtgever en dat Rabobank [eiser] niet heeft gewezen op het risico van het wegvallen van deze opdrachtgever en de mogelijke gevolgen hiervan voor de mogelijkheid van [eiser] om aan zijn hypothecaire verplichtingen te blijven voldoen. Dat Rabobank wist dat sprake was van slechts één opdrachtgever heeft [eiser] , in het licht van de betwisting door Rabobank, niet voldoende onderbouwd en strookt ook niet met de hierboven onder de feiten geciteerde “Aanvraag Financiering Particulieren” (Pagina 15 en 16), waarin is vermeld dat er meerdere opdrachtgevers zijn. Het feit dat onder deze opdrachtgevers sprake was van één grote klant (de rechtsvoorganger van Eden Springs, [betrokkene 3] ) en de bank daarvan op de hoogte was, maakt niet dat dat voor Rabobank, die de huidige en toekomstige financiële staat van de onderneming aan de hand van de door [eiser] aangeleverde cijfers positief had beoordeeld, aanleiding moest zijn om [eiser] niet te financieren. Er waren ten tijde van de verstrekking van de hypothecaire geldlening in 2007 ook geen aanwijzingen dat [betrokkene 3] zich als klant zou terugtrekken, vooral ook niet omdat [betrokkene 3] ook (stille) vennoot was van TSN en daarom aangenomen kon worden dat zij zelf belang had bij voortzetting van de relatie met TSN.
5.12.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stellingen nog verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 oktober 2016 (ECLI:NL:RBMNE:2016:5647). Deze uitspraak is echter, zoals volgt uit wat hiervóór is overwogen, niet vergelijkbaar met de onderhavige casus. In de zaak van de rechtbank Midden-Nederland, had, anders dan in de onderhavige zaak, de bank onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit bleek dat de dividenduitkeringen als huidige vaste en bestendige inkomsten konden worden aangemerkt en de bank had ook niet aangevoerd dat zij het berekende bedrag aan overwinst en de door haar gehanteerde uitgangspunten met de aanvrager van de financiering had besproken en aldus de juistheid daarvan had getoetst.
Te verwachte huuropbrengst
5.13.
Volgens [eiser] kon Rabobank ook de te verwachten jaarlijkse huuropbrengst van € 20.000 uit een nog te sluiten huurovereenkomst met zijn onderneming TSN niet kwalificeren als huidige en vaste bestendige inkomsten of als redelijkerwijs te verwachten toekomstige vrij voor de consument beschikbare inkomsten uit vermogen. Hij voert hiertoe aan dat hij nog geen huurovereenkomst had gesloten met TSN, dat een verhuurder ook kosten (onderhoud, verzekeringen, herstel van gebreken) moet voldoen vanuit de huurinkomsten en dat een huurovereenkomst kan worden beëindigd.
5.14.
Ook dit betoog volgt de rechtbank niet. TSN huurde een externe huurruimte voor circa € 10.000,- per jaar. De bedoeling van [eiser] was dat TSN na de aankoop van de woning daar een ruimte van [eiser] zou huren voor een huursom van € 20.000,-, zodat de huurinkomsten als inkomen van [eiser] zouden kunnen worden aangemerkt. De Rabobank heeft deze huurinkomsten tot een bedrag van € 20.000,- terecht als inkomsten in de zin van artikel 6.2 GHF beschouwd en kon deze dus meenemen in de berekeningen. Dat er nog geen huurovereenkomst was of dat een huurovereenkomst in de toekomst zou kunnen worden beëindigd, maakt niet anders. [eiser] had dit immers als eigenaar van TSN volledig in eigen hand.
Overbruggingskrediet
5.15.
Ten slotte heeft Rabobank volgens [eiser] ten onrechte de overbruggingsfinanciering niet meegenomen in de berekening van de leencapaciteit. Als zij dit wel had gedaan zou de financiering minder hebben bedragen, aldus [eiser] .
5.16.
Ook dit betoog slaagt niet. Bij een zogenaamde overbruggingssituatie mogen de verplichtingen van de consument uit een bestaande hypothecaire financiering van een verkochte of te verkopen woning en van een overbruggingsfinanciering buiten beschouwing worden gelaten, mits aannemelijk is dat de verplichtingen uit de hypothecaire financieringen gedurende een realistische periode door de consument kunnen worden nagekomen. Vaststaat dat [eiser] zijn oude woning in 2009 heeft verkocht onder aflossing van het overbruggingskrediet en dat hij tot en met 2012 volledig aan zijn hypothecaire verplichtingen kon voldoen. Hier volgt uit dat Rabobank terecht heeft aangenomen dat [eiser] vanaf de aankoop van zijn nieuwe woning in staat was de lasten van zijn oude woning te voldoen. Het overbruggingskrediet is daarom terecht niet meegenomen in de berekening van de leencapaciteit.
Waarschuwing
5.17.
Ook de stelling van [eiser] dat Rabobank hem niet heeft gewaarschuwd voor overschrijding van de leencapaciteit en de gevolgen daarvan wordt verworpen. Uit hetgeen in het voorgaande is overwogen volgt immers dat geen sprake was van overschrijding van de leencapaciteit en Rabobank met het verstrekken van de hypothecaire geldlening is gebleven binnen de in 2007 geldende lasten- en verstrekkingsnorm. Overigens heeft Rabobank [eiser] wel gewaarschuwd voor het risico dat zijn inkomen kan dalen en de gevolgen daarvan. In de hiervoor onder de feiten (r.o 3.3) deels geciteerde door [eiser] ondertekende offerte van 4 september 2007 is vermeld dat indien het resultaat van de onderneming(en) een netto dividenduitkering niet meer mogelijk maakt, [eiser] zich dient te realiseren dat het benodigd inkomen onvoldoende kan zijn voor de nieuwe financiering en dat, indien [eiser] zijn verplichtingen jegens de bank niet meer kan nakomen, dit tot gevolg kan hebben dat de woning verkocht zal moeten worden. Vervolgens staat even verderop in de offerte vermeld dat de financiering hoger is dan de huidige waarde van de woning, wordt [eiser] gewaarschuwd voor het risico dat er bij verkoop van de woning een schuld resteert en is vermeld dat de adviseur [eiser] heeft gewezen op dit risico en op de risico’s ten gevolge van een restschuld en dat [eiser] jegens de bank heeft verklaard deze risico’s en gevolgen te begrijpen en te aanvaarden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Rabobank hiermee voldaan aan haar waarschuwingsplicht.
5.18.
Het voorgaande brengt mee dat niet kan worden geconcludeerd dat Rabobank
in strijd heeft gehandeld met artikel 4:34 Wft en artikel 6 GHF bij de kredietverstrekking aan [eiser] en dat dus geen sprake is van overkreditering. Daarbij verdient opmerking dat vaststaat dat [eiser] in de periode van 2007 tot en met 2012 volledig aan zijn hypothecaire verplichtingen heeft voldaan. Rabobank heeft terecht erop gewezen dat het feit dat [eiser] eerst na die periode in de financiële problemen is gekomen een gevolg is van zijn ondernemersrisico (een zakelijk geschil met een klant) en het daardoor terugvallen van zijn inkomen en niet van een tekortkoming aan de zijde van Rabobank. De (eerst ter zitting geponeerde) stelling van [eiser] dat hij/zijn onderneming al eerder in financiële problemen verkeerde heeft hij, in het licht van de betwisting door Rabobank, niet voldoende onderbouwd. Datzelfde geldt voor zijn stelling dat zijn hypothecaire aanvraag vóór zijn aanvraag bij Rabobank door twee andere banken is afgewezen.
Belangenconflict
5.19.
[eiser] heeft voorts nog aangevoerd dat Rabobank de norm van artikel 7:417 lid 1 BW en artikel 3:68 BW heeft geschonden, omdat zij heeft verzuimd om [eiser] bewust te maken van de positie van Rabobank als zowel adviseur als geldverstrekker en het belangenconflict dat Rabobank daardoor had. De rechtbank verwerpt ook deze stelling als onvoldoende onderbouwd. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] vóór de aanvraag van de financiering geen klant was van Rabobank. In welke mate Rabobank als adviseur van [eiser] zou hebben gehandeld heeft [eiser] niet nader toegelicht. Daar komt bij dat ter gelegenheid van de zitting door [eiser] is bevestigd dat hij werd bijgestaan door een eigen adviseur.
Aanzegging executie, gedwongen schikking en verstrekken vertrouwelijke informatie
5.20.
Volgens [eiser] heeft Rabobank onrechtmatig gehandeld door de openbare executie van de woning aan te zeggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] haar stellingen, in het licht van het verweer van Rabobank, onvoldoende onderbouwd. Voor zover sprake is geweest van een executieaanzegging (hetgeen de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen) kan deze enkele omstandigheid, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet zonder meer leiden tot de vaststelling dat sprake is van onrechtmatig handelen. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake was van een substantiële achterstand in betalingen, die gelet op de inkomsten van [eiser] niet binnen afzienbare tijd konden worden ingelopen. Het stond de Rabobank daarna vervolgens vrij om van haar wettelijke bevoegdheden gebruik te maken. Daar komt bij dat er geen openbare verkoop heeft plaatsgevonden, maar dat de woning onderhands is verkocht, waarmee uiteindelijk alle hypothecaire verplichtingen van [eiser] zijn voldaan.
5.21.
[eiser] voert verder aan dat Rabobank [eiser] en TSN hebben gedwongen tot een schikking met Eden Springs voor een lager bedrag dan volgens [eiser] en zijn adviseurs haalbaar was, waardoor [eiser] een beter resultaat naar aanleiding van de procedure tegen Eden Springs is misgelopen en schade heeft geleden. Ook deze stelling is, in het licht van het verweer van Rabobank, onvoldoende onderbouwd. Uit de verklaring van zijn voormalig advocaat die betrokken is geweest bij de schikkingsonderhandelingen (productie 3 bij dagvaarding, brief van 20 februari 2017), waar [eiser] ter onderbouwing van zijn stelling naar verwijst, volgt dit in ieder geval niet. Zijn voormalig advocaat schrijft dat niet met zekerheid kan worden gezegd dat in een procedure ook inderdaad een hoger bedrag zou zijn verkregen, laat staan welk bedrag dat zou zijn geweest, maar dat [eiser] deze kans niet heeft kunnen benutten als gevolg van de opstelling van Rabobank. Verdere stukken die zijn stelling zouden kunnen onderbouwen en waaruit blijkt dat Rabobank [eiser] heeft gedwongen in te stemmen met een schikking, heeft [eiser] niet in het geding gebracht.
5.22.
[eiser] voert voorts nog aan dat Rabobank (vermoedelijk) vertrouwelijke informatie aan een derde (een potentiële koper van de woning) heeft verstrekt, waarna deze koper zich heeft terug getrokken, omdat hij in een executieveiling een voordeligere prijs zou kunnen krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] ook deze stelling, in het licht van de betwisting door Rabobank, niet en in elk geval niet voldoende onderbouwd. Daarbij komt dat niet valt in te zien welk belang Rabobank bij de verstrekking van deze vertrouwelijke informatie zou kunnen hebben gehad, aangezien Rabobank ook gebaat was bij een zo hoog mogelijke opbrengst. Ten slotte is de woning uiteindelijk ook niet executoriaal verkocht, maar onderhands, zoals hiervóór is overwogen.
5.23.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat geen sprake is van overkreditering of schending van de zorgplicht of onrechtmatig handelen door Rabobank en dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. Hetgeen partijen overigens (met betrekking tot de schade en het causaal verband) naar voren hebben gebracht behoeft daarom geen bespreking meer.
5.24.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat € 6.428,00 (2,0 punten × tarief € 3.214,00)
- nakosten
€ 163,00
Totaal € 10.791,00
5.25.
Indien [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, mogen deze kosten worden verhoogd met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat, met de wettelijke rente en met de explootkosten van betekening van de uitspraak.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 10.791,00,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede, mr. J. van der Kluit en mr. J.H. van Woudenberg en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 299